Annales 3, 35 - 39
|
Jaarboeken 3, 35 - 39
Processen in Rome. Onrust in Thracië. |
Caput XXXV |
Hoofdstuk 35 |
3.35.1. Et proximo senatus die Tiberius per litteras, castigatis oblique patribus quod cuncta curarum ad principem reicerent, M. Lepidum et Iunium Blaesum nominavit ex quis pro consule Africae legeretur. | 3.35.1. En op de eerstvolgende senaatszitting heeft Tiberius schriftelijk, na zijdelings de senatoren verweten te hebben dat zij alle verantwoordelijkheden op de vorst afschoven, Marcus Lepidus en Iunius Blaesus genoemd als de candidaten uit wie de proconsul over Africa aangewezen moest worden. |
3.35.2. Tum audita amborum verba, intentius excusante se Lepido, cum valetudinem corporis, aetatem liberum, nubilem filiam obtenderet, intellegereturque etiam quod silebat, avunculum esse Seiani Blaesum atque eo praevalidum. | 3.35.2. Toen heeft men
geluisterd naar de woorden van beiden, waarbij Lepidus
zich het sterkst verontschuldigde, omdat hij zijn zwakke
gezondheid, de leeftijd van zijn kinderen en de
huwbaarheid van zijn dochter als excuus naar voren schoof,
en waarbij men ook begreep wat hij verzweeg, namelijk dat
Blaesus een oom was van Seianus en daardoor favoriet. |
3.35.3. Respondit Blaesus specie recusantis sed neque eadem adseveratione et consensu adulantium adiutus est. | 3.35.3. Blaesus heeft hierop geantwoord alsof hij de boot wilde afhouden maar niet met dezelfde nadruk en hij is daarbij nog gesteund door de bijval van zijn vleiers. |
Caput XXXVI |
Hoofdstuk 36 |
3.36.1. Exim promptum
quod multorum intimis questibus tegebatur. Incedebat enim
deterrimo cuique licentia impune probra et invidiam in
bonos excitandi arrepta imagine Caesaris: libertique etiam
ac servi, patrono vel domino cum voces, cum manus
intentarent, ultro metuebantur. |
3.36.1. Vervolgens is
naar buiten gekomen wat in heimelijke klachten van velen
schuil ging. Hand over hand nam namelijk bij de meest
verdorven lieden de brutaliteit toe om ongestraft tegen
fatsoenlijke lieden smaad en haat op te wekken als zij
maar het beeld van de keizer
vastpakten: ook voor vrijgelatenen en slaven was men al op
zijn hoede wanneer zij hun stem verhieven tegen hun
patroon of meester of hun hand tegen hen ophieven. [het beeld van de keizer: de beelden van de regerende keizer golden als geheiligd. Hiervan was een privilege van asiel het gevolg zoals bij de tempel van de 'Divus Iulius'. Vandaar dat bijv. Agrippina in Ann.IV,67 de raad krijgt om in de drukte van het Forum het standbeeld van de vergoddelijkte Augustus te omarmen. Wie het beeld van de regerende keizer omarmde genoot onschendbaarheid.] |
3.36.2. Igitur C. Cestius senator disseruit principes quidem instar deorum esse, sed neque a diis nisi iustas supplicum preces audiri neque quemquam in Capitolium aliave urbis templa perfugere ut eo subsidio ad flagitia utatur. | 3.36.2. Derhalve betoogde de senator Gaius Cestius dat vorsten wel gelijk aan de goden waren maar dat ook door de goden slechts gerechtvaardigde beden van smekelingen verhoord werden en dat niemand zijn toevlucht kon nemen tot het Capitool of andere tempels van de stad om daarmee hulp te krijgen voor misdaden. |
3.36.3. Abolitas leges
et funditus versas, ubi in foro, in limine curiae ab Annia
Rufilla, quam fraudis sub iudice damnavisset, probra sibi
et minae intendantur, neque ipse audeat ius experiri ob
effigiem imperatoris oppositam. |
3.36.3. Afgeschaft waren de wetten en totaal op hun kop gezet, zodra op het forum, op de drempel van het senaatsgebouw, door zo'n Annia Rufilla, die hij door de rechter wegens bedrog veroordeeld had gekregen, scheldpartijen en bedreigingen naar zijn hoofd geslingerd werden en hijzelf geen rechterlijk verweer durfde ondernemen alleen omdat zij zich opstelde bij het beeld van de keizer. |
3.36.4. Haud dissimilia alii et quidam atrociora circumstrepebant, precabanturque Drusum daret ultionis exemplum, donec accitam convictamque attineri publica custodia iussit. | 3.36.4. Anderen lieten luid overeenkomstige verwensingen horen en sommigen zelfs nog schokkender, en zij vroegen Drusus met aandrang om een voorbeeld van bestraffing te stellen totdat hij zwichtte en opdracht gaf haar te ontbieden en na bewijs van haar schuld in hechtenis te nemen. |
Caput XXXVII |
Hoofdstuk 37 |
3.37.1. Et Considius Aequus et Caelius Cursor equites Romani quod fictis maiestatis criminibus Magium Caecilianum praetorem petivissent auctore principe ac decreto senatus puniti. | 3.37.2. Ook werden de Romeinse ridders Considius Aequus en Caelius Cursor op gezag van de vorst en bij decreet van de senaat gestraft omdat zij de praetor Magius Caecilianus een proces hadden aangedaan wegens majesteitsschennis terwijl daar niets van aan was. |
3.37.2. Utrumque in
laudem Drusi trahebatur: ab eo in urbe inter coetus et
sermones hominum obversante secreta patris mitigari. Neque
luxus in iuvene adeo displicebat: huc potius intenderet,
diem aedificationibus noctem conviviis traheret, quam
solus et nullis voluptatibus avocatus maestam vigilantiam
et malas curas exerceret. |
3.37.2. Beide zaken
werden Drusus als verdienste aangerekend: 'door hem die
zich in de stad mengde onder de menigte en zich inliet met
de gesprekken tussen de mensen werd het teruggetrokken
broeden van zijn vader wat gecompenseerd'. En ook ergerde
men zich niet zozeer aan zijn uitspattingen omdat hij nog
maar een jongeman was: 'hij moest zich maar liever hiermee
bezighouden, de dag doorbrengen met zijn bouwplannen en de nacht met
feesten, dan eenzaam en zonder toe te geven aan
uitspattingen chagrijnig op de loer te liggen en
kwaadaardige plannen uit te werken. [bouwplannen: in tegenstelling tot de zuinige Tiberius schijnt Drusus een passie gehad te hebben voor weelderige bouwwerken.] |
Caput XXXVIII |
Hoofdstuk 38 |
3.38.1. Non enim Tiberius, non accusatores fatiscebant. Et Ancharius Priscus Caesium Cordum pro consule Cretae postulaverat repetundis, addito maiestatis crimine, quod tum omnium accusationum complementum erat. | 3.38.1. Want noch Tiberius, noch de aanklagers lieten af. Anchiarius Priscus bijvoorbeeld had Caesius Cordus, de proconsul van Creta, aangeklaagd wegens afpersing, waaraan hij nog een beschuldiging van majesteitsschennis had toegevoegd, wat toen de aanvulling op alle beschuldigingen was. |
3.38.2. Caesar Antistium Veterem e primoribus Macedoniae, absolutum adulterii, increpitis iudicibus ad dicendam maiestatis causam retraxit, ut turbidum et Rhescuporidis consiliis permixtum, qua tempestate Cotye fratre interfecto bellum adversus nos volverat. Igitur aqua et igni interdictum reo, adpositumque ut teneretur insula neque Macedoniae neque Thraeciae opportuna. | 3.38.2. De keizer heeft Antistius Vetus, een van de meest vooraanstaanden van Macedoniê, nadat die vrijgesproken was van overspel, weer voor het gerecht gesleept, met een uitbrander aan het adres van de rechters. Hij moest zijn zaak in de kwestie majesteitsschennis verdedigen, onruststoker als hij was en verwikkeld in de plannen van Rhescuporis in de tijd dat deze een oorlog beraamd had tegen ons na het doden van zijn broer Cotys. Dus werd de schuldige verbannen met toevoeging van de bepaling dat hij op een eiland gevangen gehouden zou worden zonder contact met Macedonië of Thracië. |
3.38.3. Nam Thraecia
diviso imperio in Rhoemetalcen et liberos Cotyis, quis ob
infantiam tutor erat Trebellenus Rufus, insolentia nostri
discors agebat neque minus Rhoemetalcen quam Trebellenum
incusans popularium iniurias inultas sinere. |
3.38.3. Want Thracië was
in staat van oproer - nadat de heerschappij verdeeld was
tussen Rhoemetalces en de zonen van Cotys die wegens hun
jeugdige leeftijd Trebellenus Rufus als voogd hadden -
omdat zij niet gewend waren aan onze stijl van regeren en
zij beschuldigden evenzeer
Rhoemetalces als Trebellenus ervan dat zij onrechtmatige
daden tegenover hun landgenoten maar ongestraft lieten. [beschuldigden: de klacht van de Thraciërs was tweeledig: zij klaagde over Trebellenus dat hij in Romeinse trant regeerde en hen dus, in hun ogen, krenkte en zij klaagden over Rhoemetalces omdat hij daar niet tegen optrad.] |
3.38.4. Coelaletae
Odrusaeque et Dii, validae nationes, arma cepere, ducibus
diversis et paribus inter se per ignobilitatem; quae causa
fuit ne in bellum atrox coalescerent. Pars turbant
praesentia, alii montem Haemum transgrediuntur ut remotos
populos concirent; plurimi ac maxime compositi regem
urbemque Philippopolim, a Macedone Philippo sitam,
circumsidunt. |
3.38.4. De Coelaten, Odrusen en Diërs,
krachtige stammen, grepen naar de wapens, met ieder een
eigen aanvoerder die onderling alleen maar overeenkwamen
door hun onaanzienlijke afkomst. Dit was de oorzaak dat
zij zich niet tot een grimmige oorlog aaneensloten. Een
deel veroorzaakte onrust in hun eigen gebied, anderen
trokken het Haemusgebergte over
om verafgelegen volken op te ruien; de meesten, en wel de
meest gedisciplineerden belegerden de koning en de stad
Philippopolis, door de Macedoniër Philippus gesticht. [Coelaten, Odrusen en Diërs: de Coelaten waren verdeeld in twee stammen: de Maiores woonden aan de voet van het Haemusgebergte in Noord-Thracië; de Minores woonden aan de voet van de Rhodope, een bergketen die dwars door Thracië loopt. - De Odrusen woonden in Centraal-Thracië; zij waren zeer machtig geweest in de tijd van de Peloponnesische Oorlog. - De Diërs waren bergbewoners in Thracië.] [Haemusgebergte: dit heet tegenwoordig de Balkan en ligt ten Noorden van de vlakte van de Maritza.] |
Caput XXXIX |
Hoofdstuk 39 |
3.39.1. Quae ubi cognita P. Vellaeo (is proximum exercitum praesidebat), alarios equites ac levis cohortium mittit in eos qui praedabundi aut adsumendis auxiliis vagabantur, ipse robur peditum ad exolvendum obsidium ducit. | 3.39.1. Zodra dit bekend geworden was aan Publius Vellaeus (die voerde het bevel over het dichtstbijgelegen leger), stuurde hij de ruiterij van de bondgenoten en de lichtbewapende hulpcohorten af op deze benden die op plundertocht of voor het aantrekken van hulptroepen rondzwierven. Zelf voerde hij de kerntroepen aan om het beleg op te laten breken. |
3.39.2. Simulque
cuncta prospere acta, caesis populatoribus et dissensione
orta apud obsidentis regisque opportuna eruptione et
adventu legionis. Neque aciem aut proelium dici decuerit
in quo semermi ac palantes trucidati sunt sine nostro
sanguine. |
3.39.2. En in één
manoeuvre is alles tot een goed einde gebracht doordat de
plunderaars in de pan gehakt werden en er onenigheid
ontstond bij de belegeraars en er een goed-getimede uitval
van de koning plaatsvond en doordat het legioen aankwam.
En men zou eigenlijk niet van een veldslag of geregeld
gevecht kunnen spreken nu slechts halfbewapende zwervers
afgemaakt zijn zonder een druppel bloed van onze kant. |
Lees verder Terug naar inhoudsoverzicht |