Annales 2, 69 - 78 Jaarboeken 2, 69 - 78       

De dood van Germanicus.     

Caput LXIX

2.69.1. At Germanicus Aegypto remeans cuncta quae apud legiones aut urbes iusserat abolita vel in contrarium versa cognoscit. Hinc graves in Pisonem contumeliae, nec minus acerba quae ab illo in Caesarem intentabantur.

Hoofdstuk 69

2.69.1. Maar toen Germanicus uit Egypte terugvoer merkte hij dat alles wat hij bij de legioenen of in de steden bevolen had afgeschaft of in zijn tegendeel was omgezet. Hieruit vloeiden zware grieven voort tegenover Piso, en niet minder was de verbittering die door hem tegenover Germanicus betoond werd.
2.69.2. Dein Piso abire Syria statuit. Mox adversa Germanici valetudine detentus, ubi recreatum accepit votaque pro incolumitate solvebantur, admotas hostias, sacrificalem apparatum, festam Antiochensium plebem per lictores proturbat. Tum Seleuciam degreditur, opperiens aegritudinem, quae rursum Germanico acciderat.

2.69.2. Hierop besloot Piso uit Syrië te vertrekken. Daarna opgehouden door de slechte gezondheid van Germanicus liet hij, zodra hij vernomen had dat hij was opgeknapt en dat de beloofde offers voor zijn genezing in gereedheid gebracht werden, de aangevoerde offerdieren, de voorbereiding op het offer, het feestvierende volk van Antiochië, door ingrijpen van lictoren in wanorde ontaarden. Vervolgens trok hij naar Seleucia, in afwachting van het verloop van de ziekte die Germanicus weer getroffen had.
2.69.3. Saevam vim morbi augebat persuasio veneni a Pisone accepti; et reperiebantur solo ac parietibus erutae humanorum corporum reliquiae, carmina et devotiones et nomen Germanici plumbeis tabulis insculptum, semusti cineres ac tabo obliti aliaque malefica quis creditur animas numinibus infernis sacrari. Simul missi a Pisone incusabantur ut valetudinis adversa rimantes. 2.69.3. De overtuiging dat hij door Piso vergiftigd was vergrootte de heftigheid van zijn ziekte; en er werden inderdaad uit de grond en de wanden opgediepte resten van mensenlijken gevonden, en formules en verwensingen en de naam van Germanicus, ingekrast in loden tafeltjes, halfverbrande mensenas met geronnen bloed besmeurd en andere hekserij waarmee men gelooft dat zielen toegewijd worden aan goddelijke invloeden in de onderwereld. Tegelijk werden boden, door Piso gezonden, ervan beschuldigd dat ze het slechte verloop van de ziekte kwamen bespieden.

Caput LXX

Hoofdstuk 70

2.70.1. Ea Germanico haud minus ira quam per metum accepta. Si limen obsideretur, si effundendus spiritus sub oculis inimicorum foret, quid deinde miserrimae coniugi, quid infantibus liberis eventurum? Lenta videri veneficia: festinare et urgere, ut provinciam, ut legiones solus habeat. Sed non usque eo defectum Germanicum, neque praemia caedis apud interfectorem mansura.

2.70.1. Dit heeft Germanicus niet minder woedend als angstig vernomen. Als zijn huis belegerd werd, als zijn geest zou moeten scheiden onder de ogen van zijn vijanden, wat moest dan daarna overkomen aan zijn allermeelijwekkendste echtgenote, wat aan zijn nog onmondige kinderen? De gifmengerij scheen te langzaam te verlopen: Piso moest zich haasten en druk uitoefenen om de provincie en de legioenen voor zich alleen te hebben. Maar zover was het met hem nog niet gekomen en ook zou het loon voor de moord niet in handen van de moordenaar blijven.
[onmondige kinderen: hij had Caligula en Iulia bij zich [vgl. Ann.2,75.]]
2.70.2. Componit epistulas quis amicitiam ei renuntiabat: addunt plerique iussum provincia decedere. Nec Piso moratus ultra navis solvit moderabaturque cursui quo propius regrederetur si mors Germanici Syriam aperuisset. 2.70.2. Hij stelde een brief op waarin hij zijn vriendschap jegens hem opzegde: zeer velen voegen daaraan toe dat hem opdracht gegeven werd uit de provincie te vertrekken. En Piso draalde niet langer en koos zee maar voer met een kalm vaartje om van des te dichterbij terug te kunnen keren als de dood van Germanicus Syrië voor hem zou openleggen.

Caput LXXI

Hoofdstuk 71

2.71.1. Caesar paulisper ad spem erectus, dein fesso corpore ubi finis aderat, adsistentes amicos in hunc modum adloquitur: 'Si fato concederem, iustus mihi dolor etiam adversus deos esset, quod me parentibus liberis patriae intra iuventam praematuro exitu raperent: nunc scelere Pisonis et Plancinae interceptus ultimas preces pectoribus vestris relinquo: referatis patri ac fratri, quibus acerbitatibus dilaceratus, quibus insidiis circumventus miserrimam vitam pessima morte finierim. 2.71.1. Korte tijd vatte Germanicus nog hoop, daarna, toen zijn lichaam uitgeput en zijn einde nabij was, sprak hij zijn vrienden die bij hem stonden als volgt toe: 'Als ik voor het lot zou moeten wijken, zou ik terecht wrok koesteren, zelfs tegenover de goden, dat zij mij, nog zo jong, door een vroegtijdige dood wegroofden: nu ik echter door een wandaad van Piso en Plancina wordt gedood laat ik dit als laatste bede in jullie harten na: bericht aan mijn vader en mijn broer, door wat voor bittere gebeurtenissen verscheurd, door wat voor hinderlagen ingesloten, ik mijn allerdroevigste leven met een gruwelijke dood heb moeten beëindige.

2.71.2. Si quos spes meae, si quos propinquus sanguis, etiam quos invidia erga viventem movebat, inlacrimabunt quondam florentem et tot bellorum superstitem muliebri fraude cecidisse. Erit vobis locus querendi apud senatum, invocandi leges. 2.71.2. Allen die de toekomstverwachtingen die ik belichaamde iets deden, allen die door bloedverwantschap worden aangesproken, ja zelfs degenen die afgunst jegens mij bij mijn leven stak, zij zullen allen tranen vergieten dat ik, eens in de kracht van mijn leven en in zoveel oorlogen ongedeerd, ben omgekomen door de achterbaksheid van een vrouw. Jullie zullen gelegenheid hebben te klagen bij de senaat en de wetten te hulp te roepen.
2.71.3. Non hoc praecipuum amicorum munus est, prosequi defunctum ignavo questu, sed quae voluerit meminisse, quae mandaverit exequi. Flebunt Germanicum etiam ignoti: vindicabitis vos, si me potius quam fortunam meam fovebatis. 2.71.3. Niet dit is de voornaamste plicht tegenover vrienden: zijn begrafenis begeleiden met laf geklaag, maar zich voor ogen te houden wat hij wilde, uit te voeren wat hij beval. Treuren om Germanicus zullen ook onbekenden: jullie echter zullen mij wreken, als jullie tenminste meer gesteld waren op mijzelf dan op mijn positie.
2.71.4. Ostendite populo Romano divi Augusti neptem eandemque coniugem meam, numerate sex liberos. Misericordia cum accusantibus erit fingentibusque scelesta mandata aut non credent homines aut non ignoscent.' 2.71.4. Toon het volk van Rome de kleindochter van de vergoddelijkte Augustus die tevens mijn vrouw was, wijs het één voor één op mijn zes kinderen. Het mededogen zal liggen bij de aanklagers en degenen die misdadige opdrachten bedenken zullen de mensen niet geloven of vergeven'.

2.71.5. Iuravere amici dextram morientis contingentes spiritum ante quam ultionem amissuros. 2.71.5. Terwijl zijn vrienden zijn rechterhand vastpakten zwoeren zij dat zij eerder hun leven dan de wraak zouden opgeven.

Caput LXXII

Hoofdstuk 72

2.72.1. Tum ad uxorem versus per memoriam sui, per communis liberos oravit exueret ferociam, saevienti fortunae summitteret animum, neu regressa in urbem aemulatione potentiae validiores inritaret. Haec palam et alia secreto per quae ostendisse credebatur metum ex Tiberio.

2.72.1. Daarna wendde hij zich tot zijn vrouw en smeekte haar omwille van zijn nagedachtenis, omwille van hun gemeenschappelijke kinderen, dat zij haar felheid zou afleggen, haar hoofd zou buigen voor de woede van het noodlot, om niet bij terugkeer in Rome door streven naar invloed machtiger lieden te irriteren. Dit zei hij openlijk maar andere dingen in het geheim waardoor men meende dat hij zijn vrees duidelijk gemaakt heeft voor wat zij te lijden zou krijgen van de kant van Tiberius.
2.72.2. Neque multo post extinguitur, ingenti luctu provinciae et circumiacentium populorum. Indoluere exterae nationes regesque: tanta illi comitas in socios, mansuetudo in hostis; visuque et auditu iuxta venerabilis, cum magnitudinem et gravitatem summae fortunae retineret, invidiam et adrogantiam effugerat.

2.72.2. Niet veel later stierf hij, waarop een geweldig rouwbetoon volgde van de provincie en de aangrenzende volken. Uitheemse stammen en koningen hebben getreurd: zo groot was zijn vriendelijkheid tegenover bondgenoten en zachtmoedigheid tegenover vijanden; door uiterlijk en spraak innemend, had hij laatdunkendheid en arrogantie weten te vermijden, ofschoon hij de grootheid en ernst van zijn hoge positie in stand wist te houden.
[Niet veel later: namelijk 10 oktober 19 na Chr.]

Caput LXXIII

Hoofdstuk 73

2.73.1. Funus sine imaginibus et pompa per laudes ac memoriam virtutum eius celebre fuit. Et erant qui formam, aetatem, genus mortis ob propinquitatem etiam locorum in quibus interiit, magni Alexandri fatis adaequarent.

2.73.1. Zijn begrafenis, zonder maskers en vertoon was luisterrijk door lofprijzingen en de herinnering aan zijn deugden. Ook waren er die zijn uiterlijk, leeftijd, wijze van sterven vergeleken met het lot van Alexander de Grote, ook al wegens de nabijheid van de plaatsen waar deze gestorven was.
[maskers: deze maskers zijn de 'imagines maiorum', wassen maskers van de voorvaders. Zij werden door toneelspelers in de begrafenisstoet gedragen.]
2.73.2. Nam utrumque corpore decoro, genere insigni, haud multum triginta annos egressum, suorum insidiis externas inter gentis occidisse: sed hunc mitem erga amicos, modicum voluptatum, uno matrimonio, certis liberis egisse, neque minus proeliatorem, etiam si temeritas afuerit praepeditusque sit perculsas tot victoriis Germanias servitio premere.


2.73.2. Want elk van beiden had een prachtig lichaam, was van voorname afkomst, de dertig jaar niet ver gepasseerd en beiden waren door complotten van eigen mensen omgekomen bij vreemde volken: maar Germanicus was zachtmoedig jegens zijn vrienden geweest, gematigd in zijn genietingen, trouw aan zijn huwelijk met wettige kinderen, ook had hij niet als krijgsheer voor hem ondergedaan al was vermetelheid hem vreemd geweest en was het hem niet vergund geweest de Germaanse gebieden, door zoveel overwinningen verslagen, onder het juk te brengen.
[dertig jaar: Germanicus stierf op 34 jarige leeftijd; Alexander op 33 jarige.]
2.73.3. Quod si solus arbiter rerum, si iure et nomine regio fuisset, tanto promptius adsecuturum gloriam militiae quantum clementia, temperantia, ceteris bonis artibus praestitisset. 2.73.3. Maar als hij op zijn eentje beslissingen had kunnen nemen, als hij bekleed was geweest met de macht en de titel van koning, dan zou hij even snel Alexander in krijgsroem geëvenaard hebben als hij hem in mededogen, zelfbeheersing en andere goede eigenschappen overtroffen had.
2.73.4. Corpus antequam cremaretur nudatum in foro Antiochensium, qui locus sepulturae destinabatur, praetuleritne veneficii signa parum constitit; nam ut quis misericordia in Germanicum et praesumpta suspicione aut favore in Pisonem pronior, diversi interpretabantur. 2.73.4. Of zijn stoffelijk overschot, dat voor de crematie ontbloot getoond werd op de markt van Antiochië, die als plaats voor de begrafenis vastgesteld werd, tekenen vertoonde van vergiftiging, is onvoldoende vast komen te staan. Want al naar gelang men meer voelde voor Germanicus door medelijden en door verdenking bij voorbaat, of voor Piso door sympathie, gaf men verschillende duidingen.

Caput LXXIV

Hoofdstuk 74

2.74.1. Consultatum inde inter legatos quique alii senatorum aderant quisnam Syriae praeficeretur. Et ceteris modice nisis, inter Vibium Marsum et Cn. Sentium diu quaesitum: dein Marsus seniori et acrius tendenti Sentio concessit.




2.74.1. Daarna is er onder de onderbevelhebbers en de andere senatoren die aanwezig waren beraadslaagd wie er nu tot hoofd van Syrië zou worden aangesteld. En terwijl de anderen maar lauw solliciteerden, is er lang gediscussiëerd over de vraag of Vibius Marsus of Gnaeus Sentius het moest worden: daarop ruimde Marsus het veld voor Sentius die er met meer inzet naar streefde.
[andere senatoren: ook de 'legati' waren allemaal senatoren omdat zij, alvorens onderbevelhebber te kunnen worden, minstens quaestor moesten zijn geweest.]
2.74.2. Isque infamem veneficiis ea in provincia et Plancinae percaram nomine Martinam in urbem misit, postulantibus Vitellio ac Veranio ceterisque qui crimina et accusationem tamquam adversus receptos iam reos instruebant.





2.74.2. Deze zond een beruchte gifmengster, Martina genaamd, die in die provincie leefde en ook nog een boezemvriendin was van Plancina, naar Rome op aandringen van Vitellius en Veranius en anderen die op beschuldigingen broedden en een aanklacht opstelden zoals dat gaat tegen mensen die al als schuldig beschouwd worden.
[al als schuldig: met zijn zin voor rechtvaardigheid keurt Tacitus het af dat de vrienden van Germanicus zich, bij het verzamelen van bewijsmateriaal voor hun aanklacht, bevoegdheden aanmatigden die hun pas konden worden toegekend als de persoon/personen die zij aanklaagden, in staat van beschuldiging [receptos in reos] waren gesteld.]

Caput LXXV

Hoofdstuk 75

2.75.1. At Agrippina, quamquam defessa luctu et corpore aegro, omnium tamen quae ultionem morarentur intolerans ascendit classem cum cineribus Germanici et liberis, miserantibus cunctis quod femina nobilitate princeps, pulcherrimo modo matrimonio inter venerantis gratantisque aspici solita, tunc feralis reliquias sinu ferret, incerta ultionis, anxia sui et infelici fecunditate fortunae totiens obnoxia.

2.75.1. Maar Agrippina, hoe uitgeput door rouw en verzwakt ze ook was, verdroeg toch niets van alles wat wraak kon vertragen en ging aan boord van de vloot met de as van Germanicus en haar kinderen, terwijl allen betreurden dat deze vrouw van allerhoogste adel, die zo pas nog gewend was gezien te worden als een gelukkig getrouwde vrouw tussen mensen die haar hoogachtten en vereerden, dat deze vrouw nu in haar boezemkleed de stoffelijke resten met zich meedroeg, onzeker van wraak, bezorgd om haar eigen lot en door haar fatale vruchtbaarheid zo vaak blootgesteld aan de grillen van het noodlot.
2.75.2. Pisonem interim apud Coum insulam nuntius adsequitur excessisse Germanicum. Quo intemperanter accepto caedit victimas, adit templa, neque ipse gaudium moderans et magis insolescente Plancina, quae luctum amissae sororis tum primum laeto cultu mutavit.


2.75.2. Intussen achterhaalde het bericht dat Germanicus overleden was Piso bij het eiland Cos. Bij het vernemen hiervan slachtte hij opgelucht offerdieren, bezocht tempels, en terwijl hij zelf al zijn vreugde niet binnen de perken kon houden gedroeg Plancina zich nog onbeschaamder die de rouw over haar gestorven zus toen voor het eerst inruilde voor een feestuitdossing.
[Cos: Coos of Cous of Cos, een eiland in de Aegaeïsche Zee voor de kust van Carië.]

Caput LXXVI

Hoofdstuk 76

2.76.1. Adfluebant centuriones monebantque prompta illi legionum studia: repeteret provinciam non iure ablatam et vacuam. 2.76.1. Centurio's stroomden op hem toe en garandeerden hem de onvoorwaardelijke trouw van hun legioenen: hij moest teruggaan naar zijn provincie die hem wederrechtelijk ontnomen en nu zonder toezicht lag.
2.76.2. Igitur quid agendum consultanti M. Piso filius properandum in urbem censebat: nihil adhuc inexpiabile admissum neque suspiciones imbecillas aut inania famae pertimescenda. Discordiam erga Germanicum odio fortasse dignam, non poena; et ademptione provinciae satis factum immicis. 2.76.2. Toen hij dus stond te overwegen wat te doen raadde zijn zoon Marcus Piso hem aan zich ijlings naar Rome te haasten: tot nu toe was er nog niets onherroepelijks gedaan en hoefden ze zich niet al te bezorgd maken om loze verdachtmakingen of ongefundeerde geruchten. Zijn onvrede tegenover Germanicus riep misschien haat op, maar geen straf; en door zijn aftroggeling van de provincie was zijn vijanden voldoende genoegdoening gegeven.
2.76.3. Quod si regrederetur, obsistente Sentio civile bellum incipi; nec duraturos in partibus centuriones militesque apud quos recens imperatoris sui memoria et penitus infixus in Caesares amor praevaleret.

2.76.3. Maar als hij terug zou keren zou er een burgeroorlog ontbranden als Sentius zich zou verzetten; ook zouden de centurio's en soldaten niet blijvend zijn partij kiezen omdat bij hen de nog verse herinnering aan hun bevelhebber en de diepgewortelde aanhankelijkheid aan de Caesardynastie de overhand zou hebben.

Caput LXXVII

Hoofdstuk 77

2.77.1. Contra Domitius Celer, ex intima eius amicitia, disseruit utendum eventu: Pisonem, non Sentium Syriae praepositum; huic fasces et ius praetoris, huic legiones datas. Si quid hostile ingruat, quem iustius arma oppositurum quam qui legati auctoritatem et propria mandata acceperit?




2.77.1. Daarentegen redeneerde Domitius Celer, een van zijn intiemste vrienden, dat hij de loop van de gebeurtenissen moest benutten: Piso, niet Sentius was aan het hoofd van Syrië gesteld, aan hem waren de fasces en het gezag van praetor, aan hem ook de legioenen gegeven. Als het op vijandigheden zou uitlopen, wie zou dan met meer recht gewapenderwijs daartegen optreden dan degene die het gezag van onderbevelhebber en persoonlijke volmachten gekregen had?
[fasces: bundels roeden van olmen- of berkentakken met een bijl in het midden die de lictoren voor de hoogste magistraten uitdroegen als symbolisch teken van hun macht.]
2.77.2. Relinquendum etiam rumoribus tempus quo senescant: plerumque innocentis recenti invidiae imparis. At si teneat exercitum, augeat vires, multa quae provideri non possint fortuito in melius casura. 2.77.2. Hij moest ook de tijd gunnen aan de geruchten om dood te bloeden: meestal waren onschuldigen niet opgewassen tegen nieuwe verdachtmakingen. Maar als hij het leger onder controle hield, zijn positie wist te consolideren, dan zou veel wat niet voorzien kon worden, bij toeval een gunstige wending nemen.
2.77.3. 'An festinamus cum Germanici cineribus adpellere, ut te inauditum et indefensum planctus Agrippinae ac vulgus imperitum primo rumore rapiant? Est tibi Augustae conscientia, est Caesaris favor, sed in occulto, et perisse Germanicum nulli iactantius maerent quam qui maxime laetantur.' 2.77.3. 'Of zullen we ons haasten om tegelijk met de as van Germanicus aan te leggen zodat het gejammer van Agrippina en het onnozele volk je, zonder dat je gehoord bent en je hebt kunnen verdedigen, bij het eerste gerucht lynchen? Je hebt de goedkeuring van Augusta, de instemming van de keizer, maar in het geheim, en niemand betreurt demonstratiever de dood van Germanicus dan die er het meest verheugd over zijn'.

Caput LXXVIII

Hoofdstuk 78

2.78.1. Haud magna mole Piso promptus ferocibus in sententiam trahitur missisque ad Tiberium epistulis incusat Germanicum luxus et superbiae; seque pulsum, ut locus rebus novis patefieret, curam exercitus eadem fide qua tenuerit repetivisse. 2.78.1. Zonder veel moeite liet Piso, toch al geneigd tot drieste stappen, zich tot deze mening overhalen en in een brief aan Tiberius beschuldigde hij Germanicus van spilzucht en arrogantie; maar hijzelf, opzij geschoven opdat er plaats zou komen voor vernieuwingen, had de zorg voor het leger weer opgenomen met dezelfde toewijding als vroeger.
2.78.2. Simul Domitium impositum triremi vitare litorum oram praeterque insulas lato mari pergere in Syriam iubet. Concurrentis desertores per manipulos componit, armat lixas traiectisque in continentem navibus vexillum tironum in Syriam euntium intercipit, regulis Cilicum ut se auxiliis iuvarent scribit, haud ignavo ad ministeria belli iuvene Pisone, quamquam suscipiendum bellum abnuisset.






2.78.2. Tegelijk stelde hij Domitius aan het hoofd van een drieriemer en droeg hem op met vermijding van de kuststroken langs de eilanden over volle zee over te steken naar Syrië. Daar organiseerde hij deserteurs die van alle kanten samenstroomden, in manipels, bewapende het allegaartje dat het leger vergezelde en na een deel van de schepen naar het vasteland gestuurd te hebben onderschepte hij nog een vendel recruten dat op weg was naar Syrië, schreef de stamhoofden van Cilicië dat ze hem met hulptroepen moesten helpen, terwijl ook Piso Junior zich niet afzijdig hield bij de oorlogsvoorbereidingen, hoewel hij zich toch tegen het aangaan van vijandelijkheden had gekant.
[allegaartje: de 'lixae' zijn al degenen die zich beroepshalve of uit koopmanszin bij het leger ophouden buiten dienstverband om. Prostituees, bakkers, snuisterijenverkopers, muzikanten, toneelspelers etc.]
[Piso Junior: dus Marcus Piso; verg. Annalen 2,76,2.]



Lees verder






TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE