Annales 2, 53 - 58               

                                           
Jaarboeken 2, 53 - 58

Het jaar 18; Germanicus en Piso in het Oosten.

Caput LIII

Hoofdstuk 53

2.53.1. Sequens annus Tiberium tertio, Germanicum iterum consules habuit. Sed eum honorem Germanicus iniit apud urbem Achaiae Nicopolim, quo venerat per Illyricam oram viso fratre Druso in Delmatia agente, Hadriatici ac mox Ionii maris adversam navigationem perpessus. Igitur paucos dies insumpsit reficiendae classi. 2.53.1. Het volgende jaar telde Tiberius voor de derde maal en Germanicus voor de tweede maal als consuls. Maar dit ambt aanvaardde Germanicus in de stad Nicopolis in Achaia waar hij naar toe gekomen was via de kust van Illyrië na een bezoek aan zijn broer Drusus die in Delmatië verbleef en na op de Adriatische en daarna op de Ionische zee met tegenslag bij zijn zeetocht te kampen gehad te hebben. Derhalve heeft hij een paar dagen gebruikt voor reparaties aan de vloot.
[Nicopolis: in Epirus, tegenover Actium.]
2.53.2. Simul sinus Actiaca victoria inclutos et sacratas ab Augusto manubias castraque Antonii cum recordatione maiorum suorum adiit. Namque ei, ut memoravi, avunculus Augustus, avus Antonius erant, magnaque illic imago tristium laetorumque. 2.53.2. Tevens bezocht hij de baai die beroemd geworden was door de overwinning van Actium en het door Augustus gewijde gedenkteken van de buit en het legerkamp van Antonius met de gedachtenis aan zijn voorouders. Want, zoals ik al vermeld heb, was Augustus zijn oud-oom, Antonius zijn grootvader en dus was dit een groots panorama van droeve en blije overwegingen.
[de overwinning van Actium: in 31 v Chr.]
2.53.3. Hinc ventum Athenas, foederique sociae et vetustae urbis datum ut uno lictore uteretur. Excepere Graeci quaesitissimis honoribus, vetera suorum facta dictaque praeferentes quo plus dignationis adulatio haberet.



2.53.3. Vanaf hier kwam hij naar Athene en liet zich daar op grond van een verdrag met de bevriende oude stad door slechts één lictor vergezellen. De Grieken hebben hem met de meest uitgelezen eerbewijzen ontvangen waarbij ze met de vroegere daden en woorden van hun voorouders pronkten opdat hun vleierij des te meer waardigheid zou vertonen.
[lictor: daar hij als consul het proconsulaire imperium had mocht hij 12 lictoren voeren. Als echter Romeinse ambtenaren een soevereine of bevriende stad binnengingen, lieten zij de lictoren en de fasces vóór de stad achter.]

Caput LIV

Hoofdstuk 54

2.54.1. Petita inde Euboea tramisit Lesbum ubi Agrippina novissimo partu Iuliam edidit. Tum extrema Asiae Perinthumque ac Byzantium, Thraecias urbes, mox Propontidis angustias et os Ponticum intrat, cupidine veteres locos et fama celebratos noscendi; pariterque provincias internis certaminibus aut magistratuum iniuriis fessas refovebat. 2.54.1. Vandaar is hij naar Euboea gevaren en overgestoken naar Lesbos waar Agrippina bij haar laatste bevalling Iulia baarde. Toen voer hij langs de rand van Klein-Azië en bezocht Perinthus en Byzantium, Thracische steden, en voer vervolgens de Zee van Marmora en de Bosporus binnen uit verlangen de oude, wijd vermaarde plaatsen te leren kennen; tegelijkertijd blies hij de provincies die gebukt gingen onder onderlinge twisten of onrecht van magistraten nieuw leven in.

2.54.2. Atque illum in regressu sacra Samothracum visere nitentem obvii aquilones depulere. Igitur adito Ilio quaeque ibi varietate fortunae et nostri origine veneranda, relegit Asiam adpellitque Colophona ut Clarii Apollinis oraculo uteretur.




2.54.2. Maar toen hij op de terugweg moeite deed om de mysteriën van Samothrace te bezoeken dreven tegenwinden vanuit het Noorden hem uit de koers. Toen hij derhalve Ilium bezocht had en alwat daar door de wisselvalligheden van het lot en wegens onze herkomst aan vererenswaardigs was, koerste hij weer langs Klein-Azië en legde aan in Colophon om het orakel van Apollo van Clarus te raadplegen.
[Samothrace: dit is een eiland onder de Thracische kust, beroemd om de mysteriën van de Kabiri, Korubantes en Kuretes, vermoedelijk Phrygische godheden die de vruchtbaarheid begunstigden en zeelieden beschermden.]
[Colophon: stad in Ionië (Lydië).]

2.54.3. Non femina illic, ut apud Delphos, sed certis e familiis et ferme Mileto accitus sacerdos numerum modo consultantium et nomina audit; tum in specum degressus, hausta fontis arcani aqua, ignarus plerumque litterarum et carminum edit responsa versibus compositis super rebus quas quis mente concepit. 2.54.3. Niet een vrouw, zoals in Delphi, maar een priester uit bepaalde families en meestal uit Milete gerecruteerd, neemt slechts kennis van het aantal en de namen van degenen die op consult komen; dan daalt hij af in een grot, drinkt water uit een geheime bron en, hoewel meestal gespeend van literaire vorming en poëzie, geeft hij antwoord in verzen over zaken die men slechts in gedachten heeft geformuleerd.
[Milete: in Carië. Elf mijl verder ligt het orakel van Apollo van Didyma.]
2.54.4. Et ferebatur Germanico per ambages, ut mos oraculis, maturum exitum cecinisse. 2.54.4. En men zegt dat hij aan Germanicus in indirecte vorm, zoals bij orakels gebruikelijk, een vroegtijdige dood heeft voorspeld.

Caput LV

Hoofdstuk 55

2.55.1. At Cn. Piso quo properantius destinata inciperet civitatem Atheniensium turbido incessu exterritam oratione saeva increpat, oblique Germanicum perstringens quod contra decus Romani nominis non Atheniensis tot cladibus extinctos, sed conluviem illam nationum comitate nimia coluisset: hos enim esse Mithridatis adversus Sullam, Antonii adversus divum Augustum socios.





2.55.1. Maar om des te sneller een begin te kunnen maken met zijn voornemens voer Gnaeus Piso in een donderende toespraak uit tegen de burgers van Athene die door zijn stormachtige intocht toch al hevig ontsteld waren, hierbij zijdelings Germanicus verwijtend dat hij in strijd met de waardigheid van de Romeinen niet de echte Atheners, die immers in zoveel nederlagen al omgekomen waren, maar dit uitvaagsel van allerlei volkeren met al te grote vriendelijkheid had gepaaid: dit waren immers de bondgenoten van Mithridates tegen Sulla en van Antonius tegen de goddelijke Augustus geweest.
[uitvaagsel van allerlei volkeren: de achteruitgang van het aantal burgers door epidemieën en oorlogen had het nodig gemaakt vreemdelingen het burgerrecht van Athene te geven. Bovendien was dit ook voor geld versjacherd.]
[Sulla: in de eerste Mithridatische oorlog van 87 en 86 v Chr.]
[Augustus: in de slag bij Actium in 31 v Chr.]

2.55.2. Etiam vetera obiectabat, quae in Macedones inprospere, violenter in suos fecissent, offensus urbi propria quoque ira quia Theophilum quendam Areo iudicio falsi damnatum precibus suis non concederent.

2.55.2. Ook oude grieven rakelde hij nog eens op, namelijk dat zij onfortuinlijk tegen de Macedoniërs geopereerd hadden, gewelddadig tegen hun eigen burgers waren opgetreden, gebeten op de stad met ook privé-rancune omdat zij een zekere Theophilus, veroordeeld door de Areopaag op beschuldiging van bedrog niet op zijn voorspraak vrijlieten.
[Areopaag: het hoogste gerechtshof in Athene.]
2.55.3. Exim navigatione celeri per Cycladas et compendia maris adsequitur Germanicum apud insulam Rhodum, haud nescium quibus insectationibus petitus foret: sed tanta mansuetudine agebat ut, cum orta tempestas raperet in abrupta possetque interitus inimici ad casum referri, miserit triremis quarum subsidio discrimini eximeretur. 2.55.3. Vervolgens haalde hij in snelle vaart via de Cycladen en zee-afsnijdingen Germanicus in bij het eiland Rhodus, terwijl die maar al te goed wist met welke achtervolging hij nagejaagd was: maar toch behandelde hij hem met zo grote tegemoetkomendheid dat, toen een storm opstak en Piso schipbreuk dreigde te lijden en de ondergang van zijn vijand heel goed aan het toeval zou kunnen worden geweten, hij drieriemers uitzond om hem met behulp daarvan uit het gevaar te redden.

2.55.4. Neque tamen mitigatus Piso, et vix diei moram perpessus linquit Germanicum praevenitque. 2.55.4. Maar toch liet Piso zich niet milder stemmen en hij kon maar nauwelijks het oponthoud van één dag dulden, verliet Germanicus en kwam hem vóór.
2.55.5. Et postquam Syriam ac legiones attigit, largitione, ambitu, infimos manipularium iuvando, cum veteres centuriones, severos tribunos demoveret locaque eorum clientibus suis vel deterrimo cuique attribueret, desidiam in castris, licentiam in urbibus, vagum ac lascivientem per agros militem sineret, eo usque corruptionis provectus est ut sermone vulgi parens legionum haberetur. 2.55.5. En nadat hij Syrië en de legioenen daar bereikt had is hij erin geslaagd om met vrijgevigheid, omkoperij en hulp aan de gemeensoldaten van het laagste allooi - terwijl hij de oude centurio's en de strengste tribunen degradeerde en hun posten toespeelde aan zijn cliënten of juist de meest dubieuze sujetten - lamlendigheid in het legerkamp, losbandigheid in de steden, landloperij en ontucht bij de soldaten op het platteland toe te staan tot zo'n mate van losgeslagen gedrag dat hij in de volksmond de 'vader der legioenen' genoemd werd.

2.55.6. Nec Plancina se intra decora feminis tenebat, sed exercitio equitum, decursibus cohortium interesse, in Agrippinam, in Germanicum contumelias iacere, quibusdam etiam bonorum militum ad mala obsequia promptis, quod haud invito imperatore ea fieri occultus rumor incedebat. Nota haec Germanico, sed praeverti ad Armenios instantior cura fuit. 2.55.6. Ook Plancina hield zich niet binnen de voor vrouwen betamelijke beperkingen maar woonde cavalerie-oefeningen en oefeningen van de cohorten bij, uitte beledigingen aan het adres van Agrippina en Germanicus, terwijl zelfs van de goede soldaten er makkelijk geneigd waren tot volgzaamheid in het kwaad, omdat een heimelijk gerucht de ronde deed dat deze dingen niet gebeurden tegen de zin van de keizer. Dit was Germanicus wel bekend, maar een dringender zorg had hij om zich eerst met de Armeniërs bezig te houden.

Caput LVI

Hoofdstuk 56

2.56.1. Ambigua gens ea antiquitus hominum ingeniis et situ terrarum, quoniam nostris provinciis late praetenta penitus ad Medos porrigitur; maximisque imperiis interiecti et saepius discordes sunt, adversus Romanos odio et in Parthum invidia. Regem illa tempestate non habebant, amoto Vonone. 2.56.1. Dat volk is van oudsher onbetrouwbaar door de aard van de mensen en haar geografische ligging, aangezien het in de breedte uitgestrekt ligt vóór onze provincies en zich diep tot in het gebied van de Meden uitstrekt; en omdat ze ingeklemd liggen tussen zeer grote rijken zijn ze ook vaker op voet van oorlog, tegen de Romeinen uit haat en tegen de Parthen uit afgunst. Een koning hadden zij in die tijd niet, daar Vonones was weggewerkt.
2.56.2. Sed favor nationis inclinabat in Zenonem, Polemonis regis Pontici filium, quod is prima ab infantia instituta et cultum Armeniorum aemulatus, venatu epulis et quae alia barbari celebrant, proceres plebemque iuxta de vinxerat.



2.56.2. Maar de gunst van het volk neigde naar Zeno, de zoon van Polemo die koning was over Pontus, omdat deze van jongsafaan in navolging van de gewoonten en de zede der Armeniërs met jacht, braspartijen en wat barbaren verder plegen uit te voeren de adel en het gewone volk gelijkelijk aan zich had weten te binden.
[Polemo: Polemo I was de zoon van van de redenaar Zeno van Laodicea, door Antonius en Augustus aangesteld als dynast van Olba in Cilicië als koning van Oost-Pontus, Klein Armenië en de Bosporus in 34 v Chr.]
2.56.3. Igitur Germanicus in urbe Artaxata adprobantibus nobilibus, circumfusa multitudine, insigne regium capiti eius imposuit. Ceteri venerantes regem Artaxiam consalutavere, quod illi vocabulum indiderant ex nomine urbis.


2.56.3. Derhalve heeft Germanicus in de stad Artaxata met instemming van de edellieden en onder een samenloop van de menigte het koninklijk onderscheidingsteken op zijn hoofd geplaatst. De overigen hebben hem, koninklijke eer bewijzend, begroet als Artaxias, welke naam zij hem gegeven hadden op grond van de naam van de stad.
[Artaxata: de hoofdstad van Armenië.]
[koninklijk onderscheidingsteken: de tiara met diadeem.]

2.56.4. At Cappadoces in formam provinciae redacti Q. Veranium legatum accepere; et quaedam ex regiis tributis deminuta quo mitius Romanum imperium speraretur. Commagenis Q. Servaeus praeponitur, tum primum ad ius praetoris translatis. 2.56.4. Maar Cappadocië, gedegradeerd tot de status van provincie, heeft Quintus Veranius als stadhouder gekregen; en sommige van de koninklijke belastingen zijn verlicht opdat er verwachting gewekt werd van een milder Romeins gezag. Quintus Servaeus kreeg de leiding over Commagene dat toen voor het eerst onder leiding van een praetor werd gesteld.

Caput LVII

Hoofdstuk 57

2.57.1. Cunctaque socialia prospere composita non ideo laetum Germanicum habebant ob superbiam Pisonis qui iussus partem legionum ipse aut per filium in Armeniam ducere utrumque neglexerat.



2.57.1. Hoewel Germanicus alle bestuurlijke structuren bij de bongenoten voorspoedig geregeld had was hij daar toch niet vrolijk om wegens de arrogantie van Piso, die, ondanks de opdracht een deel van de legioenen ofwel zelf ofwel door middel van zijn zoon naar Armenië te brengen, beide alternatieven had nagelaten.
[zoon: er was slechts één zoon in het Oosten aanwezig. Van de andere werd verteld dat hij in Rome tegen Germanicus intrigeerde.]
2.57.2. Cyrri demum apud hiberna decumae legionis convenere, firmato vultu, Piso adversus metum, Germanicus ne minari crederetur; et erat, ut rettuli, clementior. Sed amici accendendis offensionibus callidi intendere vera, adgerere falsa ipsumque et Plancinam et filios variis modis criminari.

2.57.2. Pas in Cyrrus, in het winterkwartier van het tiende legioen, kwamen ze bij elkaar, met een pokerface, Piso gepantserd tegen vrees, Germanicus om niet de indruk te wekken te dreigen; en, zoals ik al gemeld heb, hij was nogal inschikkelijk. Maar zijn vrienden, gehaaid in het aanwakkeren van verongelijktheid bliezen de feiten op, gooiden er nog wat leugens tegenaan en maakten Plancina en zijn zonen op allerlei manieren zwart.
[Cyrrus: dit ligt in het Noorden van Syrië bij Antiochië.]
2.57.3. Postremo paucis familiarium adhibitis sermo coeptus a Caesare, qualem ira et dissimulatio gignit, responsum a Pisone precibus contumacibus; discesseruntque apertis odiis. Post quae rarus in tribunali Caesaris Piso, et si quando adsideret, atrox ac dissentire manifestus. 2.57.3. Tenslotte, na een paar van zijn vrienden toegelaten te hebben, begon Caesar te spreken op een manier zoals onderdrukte woede voortbrengt en Piso antwoordde met onbeschaamde verzoeken; ze zijn in openlijke vijandschap uit elkaar gegaan. Hierna verscheen Piso zelden bij gerechtszittingen van Caesar, en als hij er al eens een bijwoonde was hij grimmig en evident een andere mening toegedaan.

2.57.4. Vox quoque eius audita est in convivio, cum apud regem Nabataeorum coronae aureae magno pondere Caesari et Agrippinae, leves Pisoni et ceteris offerrentur, principis Romani, non Parthi regis filio eas epulas dari; abiecitque simul coronam et multa in luxum addidit quae Germanico quamquam acerba tolerabantur tamen.

2.57.4. Ook heeft men uit zijn mond gehoord bij een diner, toen bij de koning van de Nabataeërs zware gouden kransen aan Caesar en Agrippina en lichte aan Piso en de anderen werden aangeboden, dat dit banket werd aangeboden aan de zoon van een Romeinse keizer, niet aan die van een Parthische koning; en tegelijk smeet hij de krans weg en voegde er nog veel kritiek op de overdaad aan toe, wat Germanicus slikte, hoewel het hem bitter smaakte.
[Nabataeërs: een Arabische volksstam, oostelijk van Sinaï, tussen het noordelijk deel van de Rode Zee en de Arabische woestijn.]

Caput LVIII

Hoofdstuk 58

2.58.1. Inter quae ab rege Parthorum Artabano legati venere. Miserat amicitiam ac foedus memoraturos, et cupere novari dextras, daturumque honori Germanici ut ripam Euphratis accederet: petere interim ne Vonones in Syria haberetur neu proceres gentium propinquis nuntiis ad discordias traheret.

2.58.1. Intussen kwamen er gezanten van de kant van Artabanos, de koning van de Parthen. Hij had ze gezonden om nog eens melding te maken van hun vriendschapsverdrag en te zeggen dat hij hun verbond wilde vernieuwen en dat hij Germanicus de eer wilde bewijzen om hem naar de oever van de Euphraat tegemoet te komen: intussen, vroeg hij, Vonones niet in Syrië vast te houden om te verhinderen dat hij de kopstukken van de volksstammen met boden van zo dichtbij tot ruzies zou overhalen.
2.58.2. Ad ea Germanicus de societate Romanorum Parthorumque magnifice, de adventu regis et cultu sui cum decore ac modestia respondit. Vonones Pompeiopolim, Ciliciae maritimam urbem, amotus est. Datum id non modo precibus Artabani, sed contumeliae Pisonis, cui gratissimus erat ob plurima officia et dona, quibus Plancinam devinxerat. 2.58.2. Daarop antwoordde Germanicus, in hooggestemde bewoordingen over de bondgenootschappelijke betrekkingen tussen de Romeinen en de Parthen, maar over de komst van de koning en de eerbewijzen aan hemzelf waardig maar bescheiden. Vonones is naar Pompeiopolis, een stad aan zee in Cilicië, overgebracht. Dit is niet alleen als tegemoetkoming aan de verzoeken van Artabanus gebeurd maar ook om Piso te schofferen, bij wie hij zeer geliefd was wegens de zeer vele attenties en giften waarmee hij Plancina aan zich verplicht had.



Lees verder







TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE