Annales 2, 33 - 41,1                    

                                                     
Jaarboeken 2, 33 - 41,1

Gebeurtenissen in Rome in de rest van het jaar 16.

Caput XXXIII


2.33.1. Proximo senatus die multa in luxum civitatis dicta a Q.Haterio consulari, Octavio Frontone praetura functo; decretumque ne vasa auro solida ministrandis cibis fierent, ne vestis Serica viros foedaret. Excessit Fronto ac postulavit modum argento supellectili familiae; erat quippe adhuc frequens senatoribus, si quid e re publica crederent, loco sententiae promere.







Hoofdstuk 33


2.33.1. Op de eerstvolgdende senaatsdag hebben de oud-consul Quintus Haterius en de oud-praetor Octavius Fronto uitvoerig betoogd tegen het weelderig leven van de burgerij; en er is besloten dat er geen schalen uit massief goud gemaakt mochten worden voor het opdienen van gerechten en dat mannen zich niet meer mochten te buiten gaan aan het dragen van Serische kleding. Fronto heeft er nog een schepje bovenop gedaan door de eis te stellen dat er een grens gesteld zou worden aan zilver, huisraad en personeel; het was tot dan toe immers nog gebruikelijk bij de senatoren, dat, als zij iets in het openbaar belang achtten, zij dit bij hun stembeurt naar voren brachten.
[Serische kleding: 'vestis Serica', fabrikaat van de Seres, een volk in Oost-Azië, bekend om het vervaardigen van ragfijne weefsels (zijde:KK). Zowel Seneca als Plinius laten zich afkeurend uit over het dragen van deze stoffen door mannen en vrouwen.]
2.33.2. Contra Gallus Asinius disseruit: auctu imperii adolevisse etiam privatas opes, idque non novum, sed e vetustissimis moribus: aliam apud Fabricios, aliam apud Scipiones pecuniam; et cuncta ad rem publicam referri, qua tenui angustas civium domos, postquam eo magnificentiae venerit, gliscere singulos. 2.33.2. Gallus Asinius heeft hiertegen betoogd: 'dat met de groei van de staat ook de privé-vermogens toegenomen waren, en dat dit niets nieuws was maar aansloot bij de gewoonten van de oudste tijden: bij de Fabricii was de vermogenspositie zus geweest, bij de Scipionen weer zo; en dat alles terugging op de toestand van de staat: toen die nog beperkt was waren de huizen van de burgers klein, nu ze zo welvarend geworden was, ging het ook de afzonderlijke burgers goed.
2.33.3. Neque in familia et argento, quaeque ad usum parentur, nimium aliquid aut modicum nisi ex fortuna possidentis. Distinctos senatus et equitum census, non quia diversi natura, sed, ut locis ordinibus dignationibus antistent, ita iis, quae ad requiem animi aut salubritatem corporum parentur, nisi forte clarissimo cuique plures curas, maiora pericula subeunda, delenimentis curarum et periculorum carendum esse.




2.33.3. En niet lag er in het personeel en het zilver of wat maar aan gebruiksartikelen aangeschaft werd een teveel of een matiging tenzij op grond van het vermogen van de bezitter. Er was onderscheid gemaakt tussen de belasting van de senaat en de ridderstand, niet omdat zij van nature verschilden maar, zoals zij in plaats, rang en respect voorrang genoten, zo ook in die dingen welke tot ontspanning of lichamelijk heil aangeschaft werden; tenzij misschien juist de meest vooraanstaanden wel de meeste zorgen en de grootste gevaren moesten ondergaan terwijl ze de ontspanning voor hun zorgen en gevaren moesten missen'.
[onderscheid: sedert Augustus moest men, om in de senatorenstand te kunnen worden opgenomen, 1 miljoen sestertiën bezitten; de census voor de ridderstand bedroeg 400.000 sestertiën.]
[plaats: de gereserveerde plaatsen in het theater.]

2.33.4. Facilem adsensum Gallo sub nominibus honestis confessio vitiorum et similitudo audientium dedit. Adiecerat et Tiberius non id tempus censurae nec, si quid in moribus labaret, defuturum corrigendi auctorem.

2.33.4. De bekentenis van deze zwakheden, omkleed met eufemismen, en de gelijkgezindheid van zijn toehoorders bezorgde Gallus een gemakkelijke instemming. Ook had Tiberius hieraan nog toegevoegd dat het nu niet het tijdstip was om voor zedenverbetering te pleiten en dat het niet zou ontbreken aan een initiatiefnemer tot verbetering als de zeden op enig punt in gevaar zouden komen.

Caput XXXIV

Hoofdstuk 34

2.34.1. Inter quae L.Piso ambitum fori, corrupta iudicia, saevitiam oratorum accusationes minitantium increpans abire se et cedere urbe, victurum in aliquo abdito et longinquo rure testabatur; simul curiam relinquebat. Commotus est Tiberius, et quamquam mitibus verbis Pisonem permulsisset, propinquos quoque eius impulit ut abeuntem auctoritate vel precibus tenerent. 2.34.1. Intussen voer Lucius Piso uit tegen de omkoperij op het forum, de verdorven rechtbanken, de genadeloosheid van de redenaars met hun dreigementen van aanklagen, en verklaarde dat hij het voor gezien hield en weg trok uit de Stad om verder te leven op een verborgen en ver weg gelegen stuk grond op het platteland; op staande voet verliet hij het senaatsgebouw. Hierdoor is Tiberius geschokt geraakt en, hoewel hij Piso met flemende woorden al geprobeerd had te paaien heeft hij ook diens verwanten ertoe aangezet om met hun invloed of smeekbeden hem van zijn vertrek af te houden.
2.34.2. Haud minus liberi doloris documentum idem Piso mox dedit vocata in ius Vrgulania, quam supra leges amicitia Augustae extulerat. Nec aut Vrgulania optemperavit, in domum Caesaris spreto Pisone vecta, aut ille abscessit, quamquam Augusta se violari et imminui quereretur.





2.34.2. Een niet geringer bewijs van vrijmoedig ongenoegen heeft dezelfde Piso kort daarop gegeven door Urgulania, die door haar vriendschap met Augusta boven de wet was verheven, voor het gerecht te dagen. En noch Urgulania heeft daaraan gehoor gegeven maar heeft zich naar het huis van de keizer laten dragen en daarmee haar neus opgetrokken voor Piso, noch ook heeft hij het erbij laten zitten ofschoon Augusta klaagde dat zíj geschoffeerd en gekleineerd werd.
[Urgulania: [zie ook Ann.IV,22] werd door Piso voor het gerecht van de praetor gedaagd wegens een schuld die zij weigerde te betalen. Zij is de grootmoeder van Plautius Silvanus en vermoedelijk ook van Plautius Urgulanilla, de vrouw van keizer Claudius.]
2.34.3. Tiberius hactenus indulgere matri civile ratus, ut se iturum ad praetoris tribunal, adfuturum Vrgulaniae diceret, processit Palatio, procul sequi iussis militibus. Spectabatur occursante populo compositus ore et sermonibus variis tempus atque iter ducens, donec propinquis Pisonem frustra coercentibus deferri Augusta pecuniam quae petebatur iuberet. Isque finis rei, ex qua neque Piso inglorius et Caesar maiore fama fuit.

2.34.3. Omdat Tiberius van mening was dat het fatsoen eiste in zoverre zijn moeder ter wille te zijn dat hij toezegde persoonlijk naar de zitting van de praetor te gaan en Urgulania te steunen, kwam hij pas uit het Paleis tevoorschijn na de soldaten opdracht gegeven te hebben op afstand te volgen. Zo zag men hem onder de toeloop van het volk met een uitgestreken gezicht en een praatje hier en daar de tijd van de tocht rekken totdat Augusta opdracht gaf het geld dat geëist werd uit te betalen terwijl verwanten tevergeefs probeerden Piso tot kalmte te manen. Dit betekende het einde van de zaak waaruit Piso niet zonder roem te voorschijn kwam en de keizer zich een grotere reputatie verwierf.
2.34.4. Ceterum Vrgulaniae potentia adeo nimia civitati erat ut testis in causa quadam, quae apud senatum tractabatur, venire dedignaretur: missus est praetor qui domi interrogaret, cum virgines Vestales in foro et iudicio audiri, quotiens testimonium dicerent, vetus mos fuerit.

2.34.3. Overigens was de arrogantie van Urgulania zo buiten proporties tegenover de burgerij dat zij het beneden haar waardigheid achtte om als getuige op te treden in een of andere zaak, die voor de senaat behandeld werd: er is een praetor gestuurd om haar thuis te ondervragen, terwijl het een oude gewoonte was zelfs Vestaalse maagden op het forum en in openbare rechtszitting te verhoren, zo vaak als zij een getuigenis af te leggen hadden.

Caput XXXV

Hoofdstuk 35

2.35.1. Res eo anno prolatas haud referrem, ni pretium foret Cn. Pisonis et Asinii Galli super eo negotio diversas sententias noscere. Piso, quamquam afuturum se dixerat Caesar, ob id magis agendas censebat, ut absente principe senatum et equites posse sua munia sustinere decorum rei publicae foret. 2.35.1. Dat er in dat jaar rechtszaken zijn opgeschort zou ik niet vermelden als het niet de moeite zou lonen de verschillende meningen van Gnaeus Piso en Asinius Gallus hierover te leren kennen. Piso was van mening dat, hoewel Caesar gezegd had dat hij niet aanwezig zou zijn, er des te meer afgehandeld moest worden zodat het de staat tot eer zou strekken dat, bij afwezigheid van de vorst, de senaat en de ridders aan hun verplichtingen konden voldoen.
2.35.2. Gallus, quia speciem libertatis Piso praeceperat, nihil satis inlustre aut ex dignitate populi Romani nisi coram et sub oculis Caesaris, eoque conventum Italiae et adfluentis provincias praesentiae eius servanda dicebat. Audiente haec Tiberio ac silente magnis utrimque contentionibus acta, sed res dilatae.

2.35.2. Omdat Piso hem met zijn vertoon van vrijmoedigheid was vóór geweest, zei Gallus dat er niets tot stand kwam van voldoende luister of in overeenstemming met de waardigheid van het Romeinse volk tenzij in aanwezigheid en onder de ogen van de keizer en dat daarom de landdag van heel Italia waar ook de provincies heen zouden komen tot zijn aanwezigheid moest worden opgeschort. Terwijl Tiberius deze redevoeringen aanhoorde en zweeg zijn ze van beide zijden met grote inzet gevoerd, maar de zaken zijn wel opgeschort.

Caput XXXVI

Hoofdstuk 36

2.36.1 Et certamen Gallo adversus Caesarem exortum est. Nam censuit in quinquennium magistratuum comitia habenda, utque legionum legati, qui ante praeturam ea militia fungebantur, iam tum praetores destinarentur, princeps duodecim candidatos in annos singulos nominaret. Haud dubium erat eam sententiam altius penetrare et arcana imperii temptari.





















2.36.1. Ook is er spanning ontstaan tussen Gallus en Caesar. Want hij kwam tot het oordeel dat er verkiezingen gehouden moesten worden voor de magistraten voor de komende vijf jaren en dat de legioensbevelhebbers, die vóór hun praetuur deze militaire taak vervulden, dan al tot praetor zouden worden voorbestemd en dat de vorst twaalf candidaten voor elke periode zou voorstellen. Het leed geen twijfel dat deze visie een diepere bedoeling had en dat de geheimen van de regeringsvorm getoetst werden.
[vijf jaren: als dit voorstel van Gallus was aangenomen zouden dus de voor de volgende 5 jaren benodigde magistraten in één keer gekozen worden.]
[praetuur: meestal werd men ná het bekleden van de praetuur bevelhebber van een legioen.]
[twaalf candidaten: een addertje onder het gras: de 'legati legionum' werden namelijk door de keizer benoemd, de praetoren werden gekozen door de senaat. Opdat niemand van degenen die de keizer tot legioensbevelhebber wilde benoemen en die hij voor later de praetuur had toebedacht, voor dit ambt zou worden gepasseerd als de senaat hem/hen niet koos, moest de keizer slechts zoveel candidaten noemen als er praetoren moesten worden benoemd. De keizer moest dus 60 (of hoogstens 60) namen noemen voor de komende 5 jaren ineens zodat de senaat slechts de door de keizer genoemden kon kiezen.]
[regeringsvorm: het keizerrijk had de VORMEN van het republikeins staatsbestuur behouden. Het wilde wel de Republiek opzij zetten maar niet de schijn overboord gooien. [Dat was immers Gaius Caesar's ondergang geworden!]. Het kwam dus niet met deze schijn overeen wanneer het keizerschap tornde aan de oude bestuursvormen. Ook school er in het voorstel van Gallus nog een ander gevaar: wanneer hoge functionarissen 5 jaar van te voren werden benoemd, zouden zij zich al te onafhankelijk voelen van de keizer omdat deze zich toch voor 5 jaar aan hen gebonden had.]

2.36.2. Tiberius tamen, quasi augeretur potestas eius, disseruit: grave moderationi suae tot eligere, tot differre. Vix per singulos annos offensiones vitari, quamvis repulsam propinqua spes soletur: quantum odii fore ab iis qui ultra quinquennium proiciantur?


2.36.2. Tiberius echter hield een afwijzende toespraak maar met de schijn alsof daardoor zijn macht vergroot zou worden: het paste slecht bij zijn bescheidenheid zovelen uit te kiezen, zovelen te passeren. Bij de afzonderlijke jaren kon men al amper lange tenen ontwijken ofschoon dan een spoedige nieuwe hoop een troost betekende bij teleurgestelde verwachtingen. Hoeveel haat zou er niet te verwachten zijn van de kant van hen die voor meer dan vijf jaren zouden worden verworpen?
2.36.3. Unde prospici posse quae cuique tam longo temporis spatio mens, domus, fortuna? Superbire homines etiam annua designatione: quid si honorem per quinquennium agitent? Quinquiplicari prorsus magistratus, subverti leges, quae sua spatia exercendae candidatorum industriae quaerendisque aut potiundis honoribus statuerint.
2.36.3. Hoe kon men voorzien hoe in zo lange periode het de gezindheid, huiselijke omstandigheden en maatschappelijke status zou vergaan? De mensen gingen nu al bij een aanwijzing voor een jaar naast hun schoenen lopen: hoe zou het uitpakken als ze voor vijf jaar het ereambt zouden bekleden? Het zou het vervijfvoudigen betekenen van de magistraten, het op zijn kop zetten van de wetten die passende periodes hadden vastgesteld voor het oefenen van de capaciteiten van de gegadigden of het dingen naar de ereambten.
2.36.4. Favorabili in speciem oratione vim imperii tenuit. 2.36.4. Met deze, schijnbaar innemende, redevoering hield hij de macht over de heerschappij stevig in handen.

Caput XXXVII

Hoofdstuk 37

2.37.1. Censusque quorundam senatorum iuvit. Quo magis mirum fuit quod preces Marci Hortali, nobilis iuvenis, in paupertate manifesta superbius accepisset. Nepos erat oratoris Hortensii, inlectus a divo Augusto liberalitate decies sestertii ducere uxorem, suscipere liberos, ne clarissima familia extingueretur.

2.37.1. Ook heeft hij het vereiste vermogen van een aantal senatoren aangevuld. Des te opmerkelijker omdat hij de smeekbeden van Marcus Hortalus, een jongeman van adel, bij diens evidente noodlijdendheid hooghartig had aanhoord. Dat was een kleinzoon van de redenaar Hortensius en door de vrijgevigheid van een miljoen sestertiën van de kant van Augustus was hij er toe gebracht te huwen en kinderen te verwekken opdat niet deze zo vermaarde familie zou uitsterven.
2.37.2. Igitur quattuor filiis ante limen curiae adstantibus, loco sententiae, cum in Palatio senatus haberetur, modo Hortensii inter oratores sitam imaginem modo Augusti intuens, ad hunc modum coepit: 'Patres conscripti, hos, quorum numerum et pueritiam videtis, non sponte sustuli sed quia princeps monebat; simul maiores mei meruerant ut posteros haberent.





2.37.2. Terwijl dan zijn vier zonen voor de ingang van de senaatsvergadering stonden, begon Hortalus, toen het zijn beurt was om zijn mening uit te spreken en daar de senaatszitting in het Paleis gehouden werd, de blik nu eens gericht op de afbeelding van Hortensius, opgehangen tussen de redenaars, dan weer op die van Augustus, op de volgende wijze te spreken: 'Beschreven Vaderen, deze zonen wier aantal en jeugd gij ziet, heb ik niet op eigen initiatief verwekt maar omdat de vorst erop aandrong; tevens hadden mijn voorouders verdiend dat zij nakomelingen zouden krijgen.
[Paleis: de senaatszitting werd gehouden in de Latijnse bibliotheek van het paleis, waar zich de plaketten bevonden van mannen die zich in de literatuur hadden onderscheiden. Deze plaketten, meestal van metaal, werden 'clipei' genoemd.]
2.37.3. Nam ego, qui non pecuniam, non studia populi neque eloquentiam, gentile domus nostrae bonum, varietate temporum accipere vel parare potuissem, satis habebam, si tenues res meae nec mihi pudori nec cuiquam oneri forent. Iussus ab imperatore uxorem duxi. En stirps et progenies tot consulum, tot dictatorum. 2.37.3. Want ik, die door de wisseling van omstandigheden geen geld, geen populariteit en geen welsprekendheid, dat aangeboren goed van onze familie, had kunnen erven of verwerven, bezat voldoende als mijn bescheiden middelen niet mij tot schaamte of iemand tot last zou zijn. Door de keizer werd mij opgedragen te huwen. Ziehier de nakomelingen en het nageslacht van zovele consuls, zovele dictators.

2.37.4. Nec ad invidiam ista sed conciliandae misericordiae refero. Adsequentur florente te, Caesar, quos dederis honores: interim Q. Hortensii pronepotes, divi Augusti alumnos ab inopia defende.' 2.37.4. En ik maak hiervan geen melding om afgunst te wekken maar medelijden op te roepen. Zij zullen, tijdens uw bloeitijd, Caesar, de ereambten verkrijgen die gij hen gunt: bescherm intussen de achterkleinkinderen van Quintus Hortensius, de beschermelingen van de goddelijke Augustus, tegen de armoede.

Caput XXXVIII

Hoofdstuk 38

2.38.1. Inclinatio senatus incitamentum Tiberio fuit quo promptius adversaretur, his ferme verbis usus: 'Si quantum pauperum est venire huc et liberis suis petere pecunias coeperint, singuli numquam exsatiabuntur, res publica deficiet. Nec sane ideo a maioribus concessum est egredi aliquando relationem et quod in commune conducat loco sententiae proferre, ut privata negotia et res familiaris nostras hic augeamus, cum invidia senatus et principum, sive indulserint largitionem sive abnuerint. 2.38.1. De sympathie van de senaat vormde voor Tiberius een prikkel om zich des te vastberadener te verzetten, waarbij hij in groe lijnen de volgende woorden gebruikte: 'Als al wat arm is hierheen gaat komen en voor zijn kinderen geld gaat vragen, dan zullen zij elk voor zich nooit tevreden zijn maar de staatkas wel leegraken. En zeker niet is hierom door de voorouders erin toegestemd om soms buiten de orde te gaan en bij de stemming naar voren te brengen wat in het belang van het algemeen is, opdat wij onze privé-belangen aan de orde stellen en ons vermogen vergroten terwijl dan het misnoegen jegens senaat en vorst gereed ligt, of ze nu vrijgevigheid aan de dag leggen of afwijzen.

2.38.2. Non enim preces sunt istud, sed efflagitatio, intempestiva quidem et inprovisa, cum aliis de rebus convenerint patres, consurgere et numero atque aetate liberum suorum urgere modestiam senatus, eandem vim in me transmittere ac velut perfringere aerarium, quod si ambitione exhauserimus, per scelera supplendum erit.

2.38.2. Het gaat hier namelijk niet om smeekbeden maar om een eis, - en nog wel op een ongelegen ogenblik en onvoorzien - : op te staan, terwijl de senatoren voor heel andere zaken bijeengekomen zijn, en het fatsoen van de senaat onder druk te zetten met behulp van het aantal en de leeftijd van zijn kinderen, en dan dezelfde druk op mij uit te oefenen en zo als het ware in te breken in de schatkist die wij, als we haar als gevolg van lobbyen geplunderd hebben toch weer moeten vullen met corrupte praktijken.
2.38.3. Dedit tibi, Hortale, divus Augustus pecuniam, sed non conpellatus nec ea lege ut semper daretur. Languescet alioqui industria, intendetur socordia, si nullus ex se metus aut spes, et securi omnes aliena subsidia expectabunt, sibi ignavi, nobis graves.' 2.38.3. De goddelijke Augustus heeft jou, Hortalus, wel geld geschonken, maar zonder onder druk gezet te zijn noch met die verplichting dat het je altijd gegeven zou worden. Anders zal de ondernemingszin tanen, de tweedracht toenemen als geen enkele vrees of verwachting afhangt van iemand zelf en iedereen zorgeloos bijstand zal verwachten, voor zichzelf slappelingen, voor ons een last.'
2.38.4. Haec atque talia, quamquam cum adsensu audita ab iis quibus omnia principum, honesta atque inhonesta, laudare mos est, plures per silentium aut occultum murmur excepere. Sensitque Tiberius; et cum paulum reticuisset, Hortalo se respondisse ait: ceterum si patribus videretur, daturum liberis eius ducena sestertia singulis, qui sexus virilis essent. Egere alii grates: 2.38.4. Hoewel deze en dergelijke woorden met instemming aanhoord zijn door degenen wier gewoonte het is alles te prijzen wat vorsten zeggen, of het nou eervol is of schaamteloos, heeft de meerderheid in stilte of onder onduidelijk gemor geluisterd. En Tiberius heeft dit gemerkt. En toen hij korte tijd gezwegen had zei hij dat dit zijn antwoord aan Hortalus geweest was: maar dat, als de senatoren daarmee konden instemmen, hij aan elk van zijn kinderen in de mannelijke lijn tweehonderdduizend sestertiën zou geven. Sommigen brachten hem hiervoor dank.
2.38.5. Siluit Hortalus, pavore an avitae nobilitatis etiam inter angustias fortunae retinens. Neque miseratus est posthac Tiberius, quamvis domus Hortensii pudendam ad inopiam delaberetur. 2.38.5. Hortalus echter deed er het zwijgen toe, uit angst of omdat hij zich zelfs in deze benarde omstandigheden hield aan de gedragscode van zijn voorgeslacht. En ook hierna heeft Tiberius zich niets van hem aangetrokken, ofschoon de familie van Hortensius tot schandelijke armoede verviel.

Caput XXXIX

Hoofdstuk 39

2.39.1. Eodem anno mancipii unius audacia, ni mature subventum foret, discordiis armisque civilibus rem publicam perculisset. Postumi Agrippae servus, nomine Clemens, comperto fine Augusti pergere in insulam Planasiam et fraude aut vi raptum Agrippam ferre ad exercitus Germanicos non servili animo concepit. 2.39.1. In hetzelfde jaar zou de driestheid van één enkele slaaf de staat getroffen hebben met ruzies en gewapende conflicten tussen burgers als men het niet bijtijds voorkomen had. Een slaaf van Agrippa Postumus, met de naam Clemens, vatte, bij het vernemen van de dood van Augustus, in zijn allesbehalve slaafse geest het plan op naar het eiland Planasia te gaan en, hetzij met list, hetzij met geweld Agrippa daar weg te halen en naar de legers in Germanië te brengen.
2.39.2. Ausa eius inpedivit tarditas onerariae navis: atque interim patrata caede ad maiora et magis praecipitia conversus furatur cineres vectusque Cosam Etruriae promunturium ignotis locis sese abdit, donec crinem barbamque promitteret: nam aetate et forma haud dissimili in dominum erat.


2.39.2. Zijn onderneming strandde op de traagheid van zijn vrachtschip: en omdat intussen de moord op Agrippa voltrokken was richtte hij zijn aandacht op nog spectaculairder en hachelijker ondernemingen, stal de as en voer daarmee naar Cosa, een kaap in Etrurië en verborg zich op onbekende plaatsen totdat zijn hoofdhaar en baard voldoende gegroeid was: want in leeftijd en uiterlijk leek hij nogal op zijn meester.
[Cosa: op het vasteland van Etrurië tegenover Planasia.]
[
gegroeid: om er uit te zien als een behoeftig mens; vermoedelijk had Agrippa er zo uitgezien op Planasia.]
2.39.3. Tum per idoneos et secreti eius socios crebrescit vivere Agrippam, occultis primum sermonibus, ut vetita solent, mox vago rumore apud inperitissimi cuiusque promptas auris aut rursum apud turbidos eoque nova cupientis.

2.39.3. Toen verbreidde zich door middel van mensen die hij daarvoor geschikt achtte en die hij in zijn complot betrok het gerucht dat Agrippa nog in leven was, eerst door heimelijke praatjes, zoals dat gaat met verboden zaken, daarna door het gerucht dat zich verspreidde naar de gretige oren van juist de grootste minkukels of driftkoppen die door hun labiliteit naar een revolutie verlangden.
2.39.4. Atque ipse adire municipia obscuro diei, neque propalam aspici neque diutius isdem locis, sed quia veritas visu et mora, falsa festinatione et incertis valescunt, relinquebat famam aut praeveniebat.


2.39.4. En nu kwam hij in eigen persoon naar de gemeenten op het platteland als de duisternis was gevallen maar hij vertoonde zich niet in het openbaar en verbleef niet te lang op dezelfde plaatsen, maar onder het motto dat de waarheid aan kracht wint door aanschouwing en geduld, het bedrog echter door gejaagdheid en onzekerheid, verliet hij de plaatsen waar men over hem sprak of zorgde dat hij de gesprekken vóór bleef.

Caput XXXX

Hoofdstuk 40

2.40.1. Vulgabatur interim per Italiam servatum munere deum Agrippam, credebatur Romae; iamque Ostiam invectum multitudo ingens, iam in urbe clandestini coetus celebrabant, cum Tiberium anceps cura distrahere, vine militum servum suum coerceret an inanem credulitatem tempore ipso vanescere sineret: modo nihil spernendum, modo non omnia metuenda ambiguus pudoris ac metus reputabat. Postremo dat negotium Sallustio Crispo.



2.40.1. Intussen verspreidde zich over heel Italia de mare dat Agrippa door een geschenk van de goden behouden was en dit werd in Rome geloofd; en reeds omstuwde hem een geweldige menigte toen hij naar Ostia was gevaren, reeds vereerden hem in Rome illegale groeperingen, terwijl een tweeslachtige zorg Tiberius deed wijfelen: of hij met geweld van soldaten zijn slaaf een halt zou toeroepen ofwel de loze goedgelovigheid zou laten slijten door het tijdsverloop: heen en weer geslingerd tussen schaamte en vrees hield hij zich nu eens voor dat niets veronachtzaamd mocht worden, dan weer dat men niet voor alles bang moest zijn. Tenslotte gaf hij de hele zaak in handen aan Sallustius Crispus.
[zijn slaaf: bij de verbanning van Agrippa vermaakte Augustus diens bezittingen aan het aerarium militare, behalve de slaven, die hij zelf hield. Na de dood van Augustus erfde Tiberius deze slaven.]
2.40.2. Ille e clientibus duos (quidam milites fuisse tradunt) deligit atque hortatur, simulata conscientia adeant, offerant pecuniam, fidem atque pericula polliceantur. Exequuntur ut iussum erat. Dein speculati noctem incustoditam, accepta idonea manu, vinctum clauso ore in Palatium traxere.
2.40.2. Die koos twee van zijn clienten uit (sommigen melden dat het soldaten geweest zijn) en droeg hen op bij Clemens op bezoek te gaan en voor te wenden dat ze achter hem stonden, geld aan te bieden en trouw te beloven in alle gevaren. Zij voerden dit uit zoals hij bevolen had. Daarna keken ze uit naar een nacht waarin Clemens niet op zijn hoede was, namen een voldoende aantal medewerkers mee en sleepten hem geboeid met een prop in de mond het Palatium binnen.
2.40.3. Percontanti Tiberio quo modo Agrippa factus esset respondisse fertur 'quo modo tu Caesar.' Ut ederet socios subigi non potuit. Nec Tiberius poenam eius palam ausus, in secreta Palatii parte interfici iussit corpusque clam auferri. Et quamquam multi e domo principis equitesque ac senatores sustentasse opibus, iuvisse consiliis dicerentur, haud quaesitum.

2.40.3. Toen Tiberius hem vroeg hoe hij Agrippa geworden was antwoordde hij, naar verluidt, 'zoals jij Caesar'. Men heeft hem er niet toe kunnen dwingen om zijn medestanders te verraden. Maar ook durfde Tiberius zijn openlijke terechtstelling niet aan en gaf opdracht dat hij op een geheime plaats van het Palatium gedood moest worden en dat zijn lijk weggemoffeld moest worden. En ofschoon er gezegd werd dat velen uit het huis van de vorst alsmede ridders en senatoren hem met geld gesteund hadden en met adviezen terzijde gestaan, is daarnaar geen onderzoek ingesteld.

Caput XXXXI

Hoofdstuk 41

2.41.1. Fine anni arcus propter aedem Saturni ob recepta signa cum Varo amissa ductu Germanici, auspiciis Tiberii, et aedes Fortis Fortunae Tiberim iuxta in hortis, quos Caesar dictator populo Romano legaverat, sacrarium genti Iuliae effigiesque divo Augusto apud Bovillas dicantur.

2.41.1. Aan het einde van dit jaar is er een triomfboog opgericht bij de tempel van Saturnus wegens de veldtekenen, verloren gegaan met Varus maar teruggekregen onder leiding van Germanicus en onder de auspiciën van Tiberius, en men wijdde de tempel in voor Fors Fortuna aan de Tiber in het park dat de dictator Caesar aan het Romeinse volk had vermaakt; en te Bovillae is een heiligdom ingericht voor de gens Iulia en een standbeeld voor de vergoddelijkte Augustus.
[Bovillae: dit lag aan de Via Appia bij het Albaans gebergte.]




Lees verder







TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE