ANNALES 16, 1 - 13 Jaarboeken 16, 1 - 13              

Verdere gebeurtenissen in 65   

Caput I Hoofdstuk 1
16.1.1. Inlusit dehinc Neroni fortuna per vanitatem ipsius et promissa Caeselli Bassi, qui origine Poenus, mente turbida, nocturnae quietis imaginem ad spem haud dubiae rei traxit, vectusque Romam, principis aditum emercatus, expromit repertum in agro suo specum altitudine immensa, quo magna vis auri contineretur, non in formam pecuniae sed rudi et antiquo pondere.


16.1.1. Hierna heeft het lot Nero in de luren gelegd als gevolg van diens eigen waanwijsheid en de beloften van Caesellius Bassus, die, van afkomst een Carthager en een warhoofd, een nachtelijke droomverschijning interpreteerde als een hoopvol teken van een onbetwijfelbare openbaring en, naar Rome gevaren, zich toegang tot de keizer kocht en uit de doeken deed dat er op zijn grond een grot ontdekt was met een peilloze diepte die een geweldige hoeveelheid goud bevatte, niet in de vorm van geld maar in ouderwetse en onbewerkte massa.
[Carthager: in de ogen van de Romein was een Carthager een opschepper en een fantast.]
[ouderwetse: n.l. ongemunt goud zoals het aanvankelijk per gewicht voor betalingen gebruikt werd.]

16.1.2. Lateres quippe praegravis iacere, adstantibus parte alia columnis; quae per tantum aevi occulta augendis praesentibus bonis. Ceterum, ut coniectura demonstrabat, Dido Phoenissam Tyro profugam condita Carthagine illas opes abdidisse, ne novus populus nimia pecunia lasciviret aut reges Numidarum, et alias infensi, cupidine auri ad bellum accenderentur. 16.1.2. Er lagen immers zeer zware blokken terwijl er ergens anders staven overeind stonden. Overigens, zoals hij op grond van zijn vermoeden probeerde aan te tonen, had de Phoenicische Dido na haar vlucht uit Tyrus en de stichting van Carthago die schatten verstopt om er voor te zorgen dat het nieuw gestichte volk niet door een overmaat aan geld zou verloederen of de koningen der Numidiërs, toch al vijandig, aangestoken zouden worden door de zucht naar het goud.
[Numidiërs: buurvolken van Carthago, die Dido vijandig gezind waren.]

Caput II Hoofdstuk 2
16.2.1. Igitur Nero, non auctoris, non ipsius negotii fide satis spectata nec missis per quos nosceret an vera adferrentur, auget ultro rumorem mittitque qui velut paratam praedam adveherent. Dantur triremes et delectum remigium iuvandae festinationi. Nec aliud per illos dies populus credulitate, prudentes diversa fama tulere.


16.2.1. En Nero blies het gerucht nog op, zonder een voldoende onderzoek naar de zegsman of naar de zaak zelf ingesteld te hebben of inspecteurs te hebben uitgestuurd om door hun toedoen te weten te komen of er wel van juiste berichtgeving sprake was, en hij stuurde er mensen op uit alsof ze een gereedliggende buit konden aanvoeren. Er werden drieriemers ter beschikking gesteld en uitgelezen roeiers om meer haast te kunnen maken. En in die dagen was er geen ander gespreksonderwerp, onder het volk met goedgelovigheid, onder wijzen in tegenovergestelde zin.
16.2.2. Ac forte quinquennale ludicrum secundo lustro celebrabatur, ab oratoribusque praecipua materia in laudem principis adsumpta est. Non enim solitas tantum fruges nec confusum metallis aurum gigni, sed nova ubertate provenire terram et obvias opes deferre deos, quaeque alia summa facundia nec minore adulatione servilia fingebant, securi de facilitate credentis.

16.2.2. En toevallig werden ook de Vijfjaarlijkse Spelen in een tweede lustrum gevierd waarbij de redenaars deze opvallende stof gebruikten tot lof van de vorst: niet immers alleen de gebruikelijke veldvruchten en het goud gedolven in mijnen werden voortgebracht, maar ook produceerde de aarde met een ongekende vruchtbaarheid en brachten de goden rijkdommen aan het licht die men voor het oprapen had, en zij verzonnen andere slaafse rimram met veel vertoon van welsprekendheid en niet minder vleierij, terwijl de goedgelovige keizer hen een willig oor leende.
[Vijfjaarlijkse Spelen: deze werden voor het eerst in het jaar 60 gehouden.]
Caput III Hoofdstuk 3
16.3.1. Gliscebat interim luxuria spe inani consumebanturque veteres opes quasi oblatis quas multos per annos prodigeret. Quin et inde iam largiebatur; et divitiarum expectatio inter causas paupertatis publicae erat. 16.3.1. Intussen stak zijn zucht naar weelde weer de kop op als gevolg van deze ijdele hoop en werden de fortuinen die hij voorhanden had verkwist alsof al nieuwe middelen aangeboden waren die hij nog vele jaren over de balk kon smijten. Ja zelfs was hij er al vrijgevig mee en de verwachting van rijkdom was een van de oorzaken van de staatsschulden.
16.3.2. Nam Bassus effosso agro suo latisque circum arvis, dum hunc vel illum locum promissi specus adseverat, sequunturque non modo milites sed populus agrestium efficiendo operi adsumptus, tandem posita vecordia, non falsa antea somnia sua seque tunc primum elusum admirans, pudorem et metum morte voluntaria effugit. Quidam vinctum ac mox dimissum tradidere ademptis bonis in locum regiae gazae.


16.3.2. Want Bassus groef zijn land af en de akkers tot ver in de omtrek, terwijl hij nu eens deze dan weer die plaats met stelligheid aanwees als die van de beloofde grot en in zijn voetsporen volgden niet alleen soldaten maar een heel volk van inboorlingen, voor het klaren van deze klus aangenomen; toen hij nu eindelijk zijn waan had afgelegd en tot zijn verbazing ingezien had dat, hoewel zijn vroegere dromen nooit bedriegelijk geweest waren, hij toen voor het eerst beetgenomen was, ontvluchtte hij de schande en de wraak door de hand aan zichzelf te slaan. Sommigen hebben overgeleverd dat hij in hechtenis genomen werd maar later weer vrijgelaten is met confiscatie van zijn goederen als genoegdoening voor de koninklijke schat.
Caput IV Hoofdstuk 4
16.4.1. Interea senatus propinquo iam lustrali certamine, ut dedecus averteret, offert imperatori victoriam cantus adicitque facundiae coronam qua ludicra deformitas velaretur. 16.4.1. Intussen bood de senaat, daar de vijfjaarlijkse wedstrijd al in aantocht was, aan de keizer de overwinning aan in de zang om een schandaal te voorkomen, en zij voegde er nog de krans in de welsprekendheid aan toe om daarmee de smaad van een toneelvoorstelling te versluieren.
16.4.2. Sed Nero nihil ambitu nec potestate senatus opus esse dictitans, se aequum adversum aemulos et religione indicum meritam laudem adsecuturum, primo carmen in scaena recitat;

16.4.2. Maar Nero verzekerde nadrukkelijk dat hij in het geheel niet zat te springen om de voorspraak en de invloed van de senaat, maar dat hij op voet van gelijkheid met zijn mededingers wilde wedijveren en dat hij alleen de lof na zou streven die hij door de beslissing van de jury verdiende. Daarop droeg hij eerst zijn lied op het toneel voor;
16.4.3. mox flagitante vulgo ut omnia studia sua publicaret (haec enim verba dixere) ingreditur theatrum, cunctis citharae legibus obtemperans, ne fessus resideret, ne sudorem nisi ea quam indutui gerebat veste detergeret, ut nulla oris aut narium excrementa viserentur. 16.4.3. toen daarop het volk er op aandrong 'dat hij al zijn werken ten gehore zou brengen' (dit waren namelijk de woorden die zij gebruikten), ging hij het podium op en volgde daarbij alle voorschriften van het citherspel: niet te gaan zitten bij vermoeidheid, zich het zweet slechts af te wissen met de kleding die men droeg, geen afscheiding uit mond of neusgaten zichtbaar te laten worden.
16.4.4. Postremo flexus genu et coetum illum manu veneratus sententias indicum opperiebatur ficto pavore. Et plebs quidem urbis, histrionum quoque gestus iuvare solita, personabat certis modis plausuque composito. Crederes laetari, ac fortasse laetabantur per incuriam publici flagitii.

16.4.4. Tenslotte wachtte hij met gebogen knie en terwijl hij die menigte kushanden toewierp op het oordeel van de jury met geveinsde spanning. En het gepeupel van de stad, ook gewend de gebaren der toneelspelers aan te moedigen juichte in de maat en met een gescandeerd applaus. Men had kunnen geloven dat het plezier had en misschien had het inderdaad plezier omdat het zich toch niet bekreunde om smaad jegens de staat.
Caput V Hoofdstuk 5
16.5.1.Sed qui remotis e municipiis severaque adhuc et antiqui moris retinente Italia, quique per longinquas provincias lascivia inexperti officio legationum aut privata utilitate advenerant, neque aspectum illum tolerare neque labori inhonesto sufficere, cum manibus nesciis fatiscerent, turbarent gnaros ac saepe a militibus verberarentur, qui per cuneos stabant ne quod temporis momentum impari clamore aut silentio segni praeteriret. 16.5.1. Maar degenen die uit ver verwijderde steden en een nog serieus Italia dat nog vasthield aan de oude zeden en zij die uit verre provincies gekomen waren uit hoofde van een missie of in verband met privé-zaken, zonder ervaring met losbandigheid, konden die aanblik niet verdragen en waren niet opgewassen tegen dit schaamteloze optreden. Wanneer zij echter nietsvermoedend hun handen rust gunden brachten zij daardoor de meer ervarenen in verwarring en werden zij vaak afgeranseld door soldaten, die verspreid over de vakken stonden opgesteld om te verhinderen dat ook maar één ogenblik zou verstrijken met een dip in toejuichingen of een slome stilte.
16.5.2. Constitit plerosque equitum, dum per angustias aditus et ingruentem multitudinem enituntur, obtritos, et alios, dum diem noctemque sedilibus continuant, morbo exitiabili correptos. Quippe gravior inerat metus, si spectaculo defuissent, multis palam et pluribus occultis, ut nomina ac vultus, alacritatem tristitiamque coeuntium scrutarentur. 16.5.2. Er is gebleken dat zeer veel ridders onder de voet gelopen zijn terwijl zij via de nauwe toegangen en de aanzwellende menigte zich een weg naar buiten baanden en dat anderen, terwijl ze dag en nacht op hun zitplaatsen bleven door een dodelijke ziekte aangetast zijn. Er leefde immers een nog grotere vrees om bij de voorstelling te ontbreken omdat er velen openlijk en nog meer in het geniep namen en gezichtsuitdrukkingen observeerden en de opgewektheid en afkeer van de toeschouwers.
16.5.3. Unde tenuioribus statim inrogata supplicia, adversum inlustres dissimulatum ad praesens et mox redditum odium. Ferebantque Vespasianum, tamquam somno coniveret, a Phoebo liberto increpitum aegreque meliorum precibus obtectum, mox imminentem perniciem maiore fato effugisse.



16.5.3. Als gevolg hiervan is aan mindere lieden terstond de doodstraf voltrokken, tegen vooraanstaanden is de haat voor het moment onderdrukt en later bot gevierd. Zo zegt men dat Vespasianus door de vrijgelatene Phoebus uitgescholden is en met moeite door de smeekbeden van meer vooraanstaanden in bescherming is genomen en zo aan zijn dreigend onheil heeft weten te ontsnappen door een hogere lotsbestemming.
[Vespasianus: de latere keizer. Onder Caligula speelde hij een vleiersrol; onder Claudius was hij 'legatus legionis' in Germanië en onderscheidde hij zich in Britannië. Als begeleider van Nero op diens kunstreis door Griekenland viel hij in ongenade 'omdat hij bij diens optreden als zanger ofwel te vaak wegliep ofwel indommelde als hij bleef' zoals Suetonius getuigt (Suet. T. Flavius Vespasianus 4).]
Caput VI Hoofdstuk 6
16.6.1. Post finem ludicri Poppaea mortem obiit, fortuita mariti iracundia, a quo gravida ictu calcis adflicta est. Neque enim venenum crediderim, quamvis quidam scriptores tradant, odio magis quam ex fide: quippe liberorum cupiens et amori uxoris obnoxius erat. 16.6.1. Na afloop van de vertoning is Poppaea gestorven, als gevolg van een driftbui van haar man van wie ze, terwijl ze zwanger was, een trap met zijn hak opliep. Immers aan het verhaal over vergiftiging zou ik geen geloof willen hechten ook al leveren sommige schrijvers dat over, meer uit haat dan dat het betrouwbaar is: Nero wilde immers graag kinderen en was slaafs verliefd op zijn vrouw.
16.6.2. Corpus non igni abolitum, ut Romanus mos, sed regum externorum consuetudine differtum odoribus conditur tumuloque Iuliorum infertur. Ductae tamen publicae exequiae laudavitque ipse apud rostra formam eius et quod divinae infantis parens fuisset aliaque fortunae munera pro virtutibus.


16.6.2. Haar stoffelijk overschot is niet gecremeerd, naar Romeins gebruik, maar naar de gewoonte van buitenlandse vorsten opgevuld met welriekende kruiden, gebalsemd en bijgezet in het mausoleum der Iulii. Toch is er een staatsbegrafenis gehouden en zelf heeft hij op de rostra haar schoonheid geprezen en het feit dat zij de moeder geworden was van een vergoddelijkt kind en andere geschenken van het lot in plaats van over deugden.
[mausoleum der Iulii: door Ausustus op het Marsveld opgericht.]
[een vergoddelijkt kind: zie Ann. 15.23.1-3.]

Caput VII Hoofdstuk 7
16.7.1 Mortem Poppaeae ut palam tristem, ita recordantibus laetam ob impudicitiam eius saevitiamque, nova insuper invidia Nero complevit prohibendo C. Cassium officio exequiarum, quod primum indicium mali. Neque in longum dilatum est, sed Silanus additur, nullo crimine nisi quod Cassius opibus vetustis et gravitate morum, Silanus claritudine generis et modesta iuventa praecellebant.




16.7.1. Nero rondde de dood van Poppaea, die wel openlijk betreurd werd maar een opluchting betekende voor degenen die zich haar schaamteloosheid en wreedheid indachtig waren, af met een nieuwe ergerniswekkende daad door Gaius Cassius uit te sluiten van de begrafenisplechtigheid, wat een eerste indicatie van ellende inhield. En die heeft niet lang op zich laten wachten, maar ook werd Silanus nog in de ellende meegesleept zonder dat zij ook maar iets misdaan hadden of het moest zijn dat Cassius door zijn oude vermogen en serieus gedrag en Silanus door de roem van zijn afkomst en ingetogen jeugd opvielen.
[Gaius Cassius: van 45 - 49 propraetor van Syrië; werd in 65 door Nero verbannen.]
[Silanus: was opgevoed door Gaius Cassius. Piso was beducht dat Silanus na Nero tot keizer verheven zou worden (vgl. Ann.15.52.2.).]

16.7.2. Igitur missa ad senatum oratione removendos a re publica utrosque disseruit, obiectavitque Cassio quod inter imagines maiorum etiam C. Cassi effigiem coluisset, ita inscriptam 'duci partium': quippe semina belli civilis et defectionem a domo Caesarum quaesitam; ac ne memoria tantum infensi nominis ad discordias uteretur, adsumpsisse L.Silanum, iuvenem genere nobilem, animo praeruptum, quem novis rebus ostentaret.


16.7.2. Door het zenden van een keizerlijke brief naar de senaat zette hij uiteen dat beiden uit de openbare diensten verwijderd moesten worden en Cassius heeft hij voor de voeten geworpen dat hij tussen de borstbeelden van zijn voorouders ook de afbeelding van C. Cassius vereerd had en wel met de inscriptie 'Aan de leider van de partij': hij had toch het zaad voor de burgeroorlog en de opstand tegen de dynastie der Caesaren gezocht; en om niet alleen de herinnering aan een zo gehate naam te gebruiken voor opstand had hij Lucius Silanus aangetrokken, een jonge man van adellijke afkomst en stevig van karakter, om die bij een revolutie naar voren te schuiven.
[C. Cassius: deze zou de aanstichter tot de moord op C. Iulius Caesar zijn geweest.]
[gehate naam: omdat hij de moord op C. Iulius Caesar in herinnering riep.]

Caput VIII Hoofdstuk 8
16.8.1. Ipsum dehinc Silanum increpuit isdem quibus patruum eius Torquatum, tamquam disponeret iam imperii curas praeficeretque rationibus et libellis et epistulis libertos, inania simul et falsa: nam Silanus intentior metu et exitio patrui ad praecavendum exterritus erat.

16.8.1. Silanus zelf bekte hij in dezelfde bewoordingen af als hij met diens oom Torquatus had gedaan: nl. dat hij zich gedroeg alsof hij de staatsambten al in handen had en al vrijgelatenen aanstelde voor de financiën, smeekschriften en kanselarij, even dwaas als vals: want Silanus, maar al te behoedzaam door vrees en de dood van zijn oom was zo sterk geïntimideerd dat hij wel op zijn tellen paste.
[Torquatus: de dood van Torquatus vindt men in Ann.15.35.1-3.]
16.8.2. Inducti posthac vocabulo indicum qui in Lepidam, Cassii uxorem, Silani amitam, incestum cum fratris fiiio et diros sacrorum ritus confingerent.



16.8.2. Hierna zijn er lieden gedagvaard als aanbrengers die als aanklachten moesten verzinnen tegen Lepida, de vrouw van Cassius en de tante van Silanus, dat zij incest pleegde met de zoon van haar broer en dat zij zich met verwerpelijke magische praktijken inliet.
[Lepida: Iunia Lepida is de zuster van L. Silanus die zich in 49 van het leven beroofde en van Iunia Calvina die van 49 - 59 in ballingschap leefde. Zie Ann.XII,8.]
16.8.3. Trahebantur ut conscii Volcatius Tertullinus ac Marcellus Cornelius senatores et Calpurnius Fabatus eques Romanus; qui appellato principe instantem damnationem frustrati, mox Neronem circa summa scelera distentum quasi minores evasere.


16.8.3. Als medeplichtigen hierbij werden de senatoren Volcatius Tertullinus en Marcellus Cornelius alsmede de Romeinse ridder Calpurnius Fabatus voorgeleid; dezen wisten met een beroep op de vorst te ontkomen aan een onmiddellijke veroordeling, daarna zijn ze Nero, die zijn handen vol hand aan de bestraffing van halsmisdaden, als minder belangrijk ontsnapt.
[Marcellus Cornelius: deze werd in 68 terechtgesteld op bevel van Galba.]
Caput IX Hoofdstuk 9
16.9.1. Tunc consulto senatus Cassio et Silano exilia decernuntur: de Lepida Caesar statueret. Deportatusque in insulam Sardiniam Cassius, et senectus eius expectabatur. Silanus tamquam Naxum deveheretur Ostiam amotus, post municipio Apuliae, cui nomen Barium est, clauditur.


16.9.1. Toen werd bij senaatsbesluit tot verbanning besloten voor Cassius en Silanus: ten aanzien van Lepida moest de keizer maar vonnissen. En Cassius is gedeporteerd naard het eiland Sardinia en er werd verwacht dat hij van ouderdom zou sterven. Silanus werd aanvankelijk weggevoerd naar Ostia met het oog op transport naar Naxos, maar vervolgens werd hij toch opgesloten in een plaats in Apulia met de naam Barium.
[Sardinia: vanhier keerde hij al onder Vespasianus naar Rome terug.]
[Barium: het tegenwoordige Bari, de hoofdstad van de Italiaanse provincie Apulië.]

16.9.2. Illic indignissimum casum sapienter tolerans a centurione ad caedem misso corripitur; suadentique venas abrumpere animum quidem morti destinatum ait, sed non remittere percussori gloriam ministerii. At centurio quamvis inermem, praevalidum tamen et irae quam timori propiorem cernens premi a militibus iubet. Nec omisit Silanus obniti et intendere ictus, quantum manibus nudis valebat, donec a centurione vulneribus adversis tamquam in pugna caderet.

16.9.2. Toen hij daar zijn alleronwaardigste lot met berusting droeg werd hij door een centurio vastgegrepen die gestuurd was om hem te vermoorden; en tegen hem zei hij, toen die hem ertoe aanzette zijn aderen te openen, dat zijn geest wel vast besloten was tot de dood maar dat hij zijn moordenaar de roem van zijn opdracht niet wilde onthouden. Maar de centurio zag wel dat hij, hoewel ongewapend, toch zeer krachtig was en meer geneigd tot woede dan tot vrees en beval daarom zijn soldaten hem in de greep te nemen. En Silanus liet niet na weerwerk te leveren en slagen uit te delen voorzover hij daartoe met blote handen in staat was, totdat hij, door de centurio met verwondingen van voren toegetakeld, sneuvelde als in de strijd.
Caput X Hoofdstuk 10
16.10.1. Haud minus prompte L. Vetus socrusque eius Sextia et Pollitta filia necem subiere, invisi principi tamquam vivendo exprobrarent interfectum esse Rubellium Plautum, generum Luci Veteris.



16.10.1. Niet minder moedig ondergingen Lucius Vetus en zijn schoonmoeder Sextia en zijn dochter Pollitta hun terechtstelling, gehaat als ze waren bij de vorst omdat ze bij hun leven een verwijt vormden voor het feit dat hij Rubellius Plautus gedood had, de schoonzoon van Lucius Vetus.
[Lucius Vetus: over Lucius Antistius Vetus, die samen met Nero consul was in 55, zie Ann.13.11.1.]
[
Rubellius Plautus: deze werd in 62 op bevel van Nero vermoord (zie Ann.14.59).]
16.10.2. Sed initium detegendae saevitiae praebuit interversis patroni rebus ad accusandum transgrediens Fortunatus libertus, adscito Claudio Demiano, quem ob flagitia vinctum a Vetere Asiae pro consule exolvit Nero in praemium accusationis. Quod ubi cognitum reo seque et libertum pari sorte componi, Formianos in agros digreditur: illic eum milites occulta custodia circumdant.


16.10.2. Maar de aanleiding tot het onthullen van zijn woede bood de vrijgelatene Fortunatus die, na het verspillen van het vermogen van zijn meester ertoe overging hem te beschuldigen, nadat hij Claudius Demianus in zijn zaak betrokken had, die Vetus als proconsul in Klein-Azië in hechtenis had laten nemen wegens crimineel gedrag maar die Nero nu vrij liet als beloning voor zijn aanklacht. Toen de aangeklaagde dit te weten gekomen was alsook dat hij en zijn vrijgelatene op voet van gelijkheid behandeld zouden worden trok hij zich terug op zijn landgoed te Formiae: daar omsingelden soldaten hem met een geheim cordon.
[Formiae: aan de kust in het Zuiden van Latium.]
16.10.3. Aderat filia, super ingruens periculum longo dolore atrox, ex quo percussores Plauti mariti sui viderat; cruentamque cervicem eius amplexa servabat sanguinem et vestis respersas, vidua inpexa luctu continuo nec ullis alimentis nisi quae mortem arcerent. 16.10.3. Zijn dochter vergezelde hem, afgezien van het toenemend gevaar verbitterd door een langdurige smart sedert zij de moordenaars van Plautus, haar man, aan het werk had gezien; zij had zijn bebloede hals omarmd en bewaarde nog zijn met bloed bespatte kleding, een weduwe die zich niet meer bekommerde om haar uiterlijk en geen ander voedsel meer gebruikte dan om in leven te blijven.
16.10.4. Tum hortante patre Neapolim pergit; et quia aditu Neronis prohibebatur, egressus obsidens, audiret insontem neve consulatus sui quondam collegam dederet liberto, modo muliebri eiulatu, aliquando sexum egressa voce infensa clamitabat, donec princeps immobilem se precibus et invidiae iuxta ostendit.

16.10.4. Toen trok zij op aansporen van haar vader naar Napels; en omdat haar een audiëntie bij Nero ontzegd werd wachtte zij het moment af dat hij naar buiten kwam en eiste dat hij een onschuldig man het oor zou lenen en zijn voormalige ambtgenoot in het consulaat niet ten prooi zou laten vallen aan een vrijgelatene, nu eens met vrouwelijk gejammer, soms ook met een stem die dreigender was dan bij haar sexe paste, totdat de vorst zich onbewogen toonde voor haar smeekbeden evenmin als voor haar haat.
Caput XI Hoofdstuk 11
16.11.1. Ergo nuntiat patri abicere spem et uti necessitate: simul adfertur parari cognitionem senatus et trucem sententiam. Nec defuere qui monerent magna ex parte heredem Caesarem nuncupare atque ita nepotibus de reliquo consulere. Quod aspernatus, ne vitam proxime libertatem actam novissimo servitio foedaret, largitur in servos quantum aderat pecuniae; et si qua asportari possent, sibi quemque deducere, tres modo lectulos ad suprema retineri iubet.


16.11.1. Derhalve meldde zij haar vader dat hij alle hoop wel kon laten varen en zich in het onvermijdelijke moest schikken: tegelijkertijd werd het bericht gebracht dat er een senaatsonderzoek werd voorbereid en een grimmige veroordeling. En het ontbrak niet aan lieden die hem aanspoorden om de keizer tot belangrijkste erfgenaam uit te roepen en zo de rest nog te redden voor zijn eigen nakomelingen. Maar dit wees hij af om niet zijn leven dat hij zoveel mogelijk in vrijheid geleid had nog te bezoedelen met een daad van onderworpenheid op het einde, en hij deelde onder zijn slaven uit wat hij maar aan geld had en bood hen aan dat ieder uit zijn boedel mee zou nemen wat hij maar kon meenemen, maar beval slechts drie bedden achter te laten voor de laatste uren.
16.11.2. Tunc eodem in cubiculo, eodem ferro abscindunt venas, properique et singulis vestibus ad verecundiam velati balineis inferuntur, pater filiam, avia neptem, illa utrosque intuens, et certatim precantes labenti animae celerem exitum, ut relinquerent suos superstites et morituros. Servavitque ordinem fortuna, ac seniores prius, tum cui prima aetas extinguuntur. 16.11.2. Toen sneden zij in dezelfde kamer en met hetzelfde mes hun aderen open en stapten, elk gehuld in één kledingstuk uit schroom, snel in bad terwijl de vader zijn oog gericht hield op zijn dochter, de grootmoeder op haar kleindochter en zij op beiden en terwijl ze als om strijd om een snel einde voor hun wankele levensgeest vroegen opdat zij de hunnen in leven achterlieten, zij het dan met de dood voor ogen. En het lot hield zich aan de volgorde want de ouderen stierven eerst, daarna de jongste.

16.11.3. Accusati post sepulturam decretumque ut more maiorum punirentur, et Nero intercessit, mortem sine arbitro permittens: ea caedibus peractis ludibria adiciebantur.


16.11.3. Na hun begrafenis zijn zij in staat van beschuldiging gesteld en er is bepaald dat zij naar de gewoonte van de voorouders gestraft zouden worden, maar Nero is tussenbeide gekomen door toe te staan dat zij volgens eigen voorkeur mochten sterven: deze wanstaltigheden werden nog toegevoegd na het voltrekken van de slachtingen.
[de gewoonte van de voorouders: geseling en onthoofding.]
Caput XII Hoofdstuk 12
16.12.1. Publius Gallus eques Romanus, quod Faenio Rufo intimus et Veteri non alienus fuerat, aqua atque igni prohibitus est. Liberto et accusatori praemium operae locus in theatro inter viatores tribunicios datur. 16.12.1. De Romeinse ridder Publius Gallus is verbannen omdat hij een vriend was van Faenius Rufus en op goede voet had gestaan met Vetus. Aan de vrijgelatene en aanbrenger werd als beloning voor zijn moeite een theaterplaats gegund tussen de tribunicische boden.
[de vrijgelatene: hiermee wordt Fortunatus bedoeld.]
16.12.2. Et menses, qui Aprilem eundemque Neroneum sequebantur, Maius Claudii, Iunius Germanici vocabulis mutantur, testificante Cornelio Orfito, qui id censuerat, ideo Iunium mensem transmissum, quia duo iam Torquati ob scelera interfecti infaustum nomen Iunium fecissent.

16.12.2. En de maand-namen die volgden op april (ook wel 'Neroneus' genoemd) werden gewijzigd: mei in de naam Claudius, juni in de naam Germanicus, waarbij Cornelius Orfitus, die hiertoe het initiatief genomen had, aangaf dat hierom de junimaand omgedoopt was omdat het feit dat al twee Torquati wegens misdaden terechtgesteld waren de naam 'juni' tot ongeluksnaam gemaakt had.
[Cornelius Orfitus: deze was samen met Claudius consul in het jaar 51.]
[Torquati: Silanus en Torquatus droegen allebei de familienaam Iunius.]

Caput XIII Hoofdstuk 13
16.13.1. Tot facinoribus foedum annum etiam dii tempestatibus et morbis insignivere. Vastata Campania turbine ventorum, qui villas arbusta fruges passim disiecit pertulitque violentiam ad vicina urbi; in qua omne mortalium genus vis pestilentiae depopulabatur, nulla caeli intemperie quae occurreret oculis. 16.13.1. Op dit jaar, dat al door zoveel wandaden bezoedeld was, hebben ook de goden met noodweer en ziekten hun stempel gedrukt. Campania is geteisterd door een windhoos die landgoederen, boomgaarden, oogst over een grote oppervlakte vernietigde en zijn geweld tot in de nabijheid van de stad bracht; daar decimeerde het geweld van een besmettelijke ziekte alles wat leefde zonder enige in het oog vallende atmosferische stoornis.
16.13.2. Sed domus corporibus exanimis, itinera funeribus complebantur; non sexus, non aetas periculo vacua; servitia perinde et ingenua plebes raptim extingui, inter coniugum et liberorum lamenta, qui dum adsident, dum deflent, saepe eodem rogo cremabantur. Equitum senatorumque interitus quamvis promisci minus flebiles erant, tamquam communi mortalitate saevitiam principis praevenirent. 16.13.2. Maar de huizen lagen vol stoffelijke resten, de wegen vol lijken; geen sexe of leeftijd ontkwam aan het gevaar; slaven kwamen even snel om als vrijgeborenen onder het geweeklaag van echtgenoten en kinderen die terwijl ze nog het sterven begeleidden, nog rouwden, vaak op dezelfde brandstapel gecremeerd werden. De overlijdensgevallen van ridders en senatoren waren minder jammerlijk, hoe talrijk ook, omdat ze in de algemene sterfte ontkwamen aan de wreedheid van de vorst.

16.13.3. Eodem anno dilectus per Galliam Narbonensem Africamque et Asiam habiti sunt supplendis Illyrici legionibus, ex quibus aetate aut valetudine fessi sacramento solvebantur. Cladem Lugdunensem quadragies sestertio solatus est princeps, ut amissa urbi reponerent; quam pecuniam Lugdunenses ante obtulerant urbis casibus.

16.13.3. In hetzelfde jaar zijn er lichtingen gehouden in Gallia Narbonensis en Africa en Asia om de Illyrische legioenen aan te vullen, waaruit degenen die door leeftijd of ziekte niet meer paraat waren af mochten zwaaien. De vorst heeft de nood door de ramp van Lyon met een gift van vier millioen sestertiën gelenigd zodat men de verliezen aan de stad weer kon herstellen; dit bedrag hadden de bewoners van Lyon vroeger aangeboden bij rampen van Rome.
[vroeger: volgens Seneca brandde Lyon in het jaar 58 geheel af. Nu pas, in 65, bood Nero steun aan Lyon omdat deze stad een belangrijk geldbedrag had aangeboden aan Rome na de grote brand.]









Lees verder



Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen