ANNALES 15, 66 - 74      

                                        
Jaarboeken 15, 66 - 74

De verdere nasleep van de samenzwering

Caput LXVI Hoofdstuk 66
15.66.1. Ceterum militaris quoque conspiratio non ultra fefellit, accensis indicibus ad prodendum Faenium Rufum, quem eundem conscium et inquisitorem non tolerabant. Ergo instanti minitantique renidens Scaevinus neminem ait plura scire quam ipsum, hortaturque ultro redderet tam bono principi vicem.



15.66.1. Maar ook de militaire samenzwering is niet langer verborgen gebleven omdat de aangevers ertoe aangezet werden om Faenius Rufus te verraden van wie zij het niet konden verkroppen dat hij tegelijkertijd medeplichtig was en hun ondervrager. Toen die dan ook het vuur na aan de schenen legde en dreigementen uitte zei Scaevinus met een zuurzoet lachje dat niemand beter op de hoogte was dan hijzelf en hij spoorde hem aan om zijn zo goede vorst maar eens gauw een wederdienst te bewijzen.
[militaire: namelijk van de keizerlijke lijfwacht.]
[zo goede vorst: namelijk dat hij hem, zelf een samenzweerder, tot rechter aanstelde over zijn trawanten.]

15.66.2. Non vox adversum ea Faenio, non silentium, sed verba sua praepediens et pavoris manifestus, ceterisque ac maxime Cervario Proculo equite Romano ad convincendum eum conisis,iussu imperatoris a Cassio milite, qui ob insigne corporis robur adstabat, corripitur vinciturque. 15.66.2. Hiervan had Faenius niet terug, maar ook zweeg hij niet, maar struikelde over zijn eigen woorden en was evident doodsbang en toen de overigen en vooral de Romeinse ridder Cervarius zich beijverden zijn schuld te bewijzen, werd hij op bevel van de keizer door de soldaat Cassius, die hem wegens zijn buitengewone lichaamskracht terzijde stond, vastgegrepen en in de boeien geslagen.

Caput LXVII Hoofdstuk 67
15.67.1. Mox eorundem indicio Subrius Flavus tribunus pervertitur, primo dissimilitudinem morum ad defensionem trahens, neque se armatum cum inermibus et effeminatis tantum facinus consociaturum; dein, postquam urgebatur, confessionis gloriam amplexus. 15.67.1. Al spoedig werd op aangifte van dezelfden de tribuun Subrius Flavus verraden. Deze voerde aanvankelijk tot zijn verdediging de ongelijkheid van karakter aan en dat hij, een militair, zich nooit zou inlaten met burgers en verwijfde lieden om een zo belangrijke onderneming op touw te zetten; in tweede instantie, toen men hem onder druk zette, koos hij voor de roem van een bekentenis.
15.67.2. Interrogatusque a Nerone, quibus causis ad oblivionem sacramenti processisset, "Oderam te," inquit, "nec quisquam tibi fidelior militum fuit, dum amari meruisti: odisse coepi, postquam parricida matris et uxoris, auriga et histrio et incendiarius extitisti." 15.67.2. En toen Nero hem vroeg waarom hij afgezakt was tot het vergeten van zijn krijgseed zei hij: 'Ik haatte u en geen enkele soldaat is u toegewijder geweest zolang u toewijding verdiende: maar ik ben begonnen u te haten toen u zich ontwikkelde tot een verwantenmoordenaar van uw moeder en uw vrouw, en tot een wagenmenner en toneelspeler en brandstichter.
15.67.3. Ipsa rettuli verba, quia non, ut Senecae, vulgata erant, nec minus nosci decebat militaris viri sensus incomptos et validos. Nihil in illa coniuratione gravius auribus Neronis accidisse constitit, qui ut faciendis sceleribus promptus, ita audiendi quae faceret insolens erat. 15.67.3. Ik heb zijn eigen woorden weergegeven omdat zij niet, zoals die van Seneca, algemeen bekend waren geworden en de ongekunstelde en krachtige taal van een militair evenzeer verdiende bekend te worden. Het staat wel vast dat niets bij die samenzwering rauwer geklonken heeft in de oren van Nero, die, hoe gretig hij ook was in het begaan van misdaden, er toch niet aan gewend was om te horen wat hij deed.
15.67.4. Poena Flavi Veianio Nigro tribuno mandatur. Is proximo in agro scrobem effodi iussit, quam Flavus ut humilem et angustam increpans, circumstantibus militibus, "Ne hoc quidem," inquit, "ex disciplina." Admonitusque fortiter protendere cervicem, "Utinam," ait "tu tam fortiter ferias!" et ille multum tremens, cum vix duobus ictibus caput amputavisset, saevitiam apud Neronem iactavit, sesquiplaga interfectum a se dicendo. 15.67.4. De bestraffing van Flavus werd opgedragen aan de tribuun Veianius Niger. Deze liet op het dichtstbijgelegen stuk grond een kuil graven; hierover smaalde Flavus dat hij te ondiep en te klein was en tegen de soldaten die rondom stonden zei hij: 'Zelfs dit is niet volgens de voorschriften'. En toen hem opgedragen werd om flink zijn hals uit te steken, zei hij: 'Ach man, ik wens je toe dat jij zo flink toeslaat!'; maar toen Niger, hevig bevend, met amper twee houwen zijn hoofd had afgeslagen, pochte hij nog tegenover Nero door te zeggen dat hij hem met anderhalve slag gedood had.


Caput LXVIII Hoofdstuk 68
15.68.1. Proximum constantiae exemplum Sulpicius Asper centurio praebuit, percunctanti Neroni, cur in caedem suam conspiravisset, breviter respondens non aliter tot flagitiis eius subveniri potuisse. Tum iussam poenam subiit. Nec ceteri centuriones in perpetiendis suppliciis degeneravere: at non Faenio Rufo par animus, sed lamentationes suas etiam in testamentum contulit.
15.68.1. Een bijna gelijk voorbeeld van standvastigheid gaf de centurio Sulpicius Asper door aan Nero op diens vraag waarom hij een complot gesmeed had tegen zijn leven kort antwoordde dat er geen andere mogelijkheid geweest was om redding te brengen bij zijn zo talrijke schanddaden. Daarop heeft hij de opgelegde straf ondergaan. Ook de overige centurio's hebben zich waardig gedragen bij het ondergaan van hun executies. Maar Faenius Rufus was niet uit hetzelfde hout gesneden maar legde zijn jammerklachten zelfs in zijn testament vast.

15.68.2. Opperiebatur Nero, ut Vestinus quoque consul in crimen traheretur, violentum et infensum ratus, sed ex coniuratis consilia cum Vestino non miscuerant quidam vetustis in eum simultatibus, plures, quia praecipitem et insociabilem credebant. 15.68.2. Nero verwachtte min of meer dat ook consul Vestinus beschuldigd zou worden omdat hij in hem een driftkop en vijand zag. Maar uit de kring van de samenzweerders had niemand overleg gepleegd met Vestinus, sommigen op grond van oude ruzies met hem, maar de meesten omdat ze hem te heetgebakerd en onbetrouwbaar vonden.

15.68.3. Ceterum Neroni odium adversus Vestinum ex intima sodalitate coeperat, dum hic ignaviam principis penitus cognitam despicit, ille ferociam amici metuit, saepe asperis facetiis inlusus, quae ubi multum ex vero traxere, acrem sui memoriam relinquunt. Accesserat repens causa, quod Vestinus Statiliam Messalinam matrimonio sibi iunxerat, haud nescius inter adulteros eius et Caesarem esse. 15.68.3. Maar Nero had, na een aanvankelijke vriendschap, haat opgevat tegenover Vestinus, terwijl deze laatste de laaghartigheid van de vorst waarmee hij maar al te goed bekend was geraakt verachtte en Nero de onstuimigheid van zijn vriend vreesde, altijd in de maling genomen door zijn scherpe spot, die, waar zij veel ontleent aan de waarheid, een scherpe herinnering achterlaat. Daar was nog een nieuwe oorzaak van haat bijgekomen, namelijk dat Vestinus in het huwelijk was getreden met Statilia Messalina, terwijl hij maar al te goed wist dat onder haar minnaars zich ook de keizer bevond.
Caput LXIX Hoofdstuk 69
15.69.1. Igitur non crimine, non accusatore existente, quia speciem iudicis induere non poterat, ad vim dominationis conversus Gerellanum tribunum cum cohorte militum immittit. Iubetque praevenire conatus consulis, occupare velut arcem eius, opprimere delectam iuventutem, quia Vestinus imminentes foro aedes decoraque servitia et pari aetate habebat. 15.69.1. Omdat er dus van geen beschuldiging sprake was en er geen aanklager bestond, nam hij, omdat hij zich niet als rechter kon voordoen, zijn toevlucht tot tyrannieke geweldpleging en stuurde de tribuun Gerellanus met een cohort soldaten op hem af en beval de plannen van de consul vóór te zijn.





15.69.2. Cuncta eo die munia consulis impleverat conviviumque celebrabat, nihil metuens an dissimulando metu, cum ingressi milites vocari eum a tribuno dixere. Ille nihil demoratus exsurgit, et omnia simul properantur: clauditur cubiculo, praesto est medicus, abscinduntur venae, vigens adhuc balneo infertur, calida aqua mersatur, nulla edita voce, qua semet miseraretur. 15.69.2. Hij had die dag al zijn consulverplichtingen vervuld en hield een feestmaal zonder ergens voor te vrezen of om zijn vrees te verhullen, toen de soldaten binnendrongen en meldden dat hij ontboden werd door de tribuun. Hij stond op zonder een moment te dralen en daarop werd overhaast alles afgewikkeld: hij werd opgesloten in een kamer, een arts stond klaar, zijn aderen werden doorgesneden, nog volop in leven werd hij in een bad gestopt en in heet water ondergedompeld zonder dat hij een klacht kon uiten om zich over zijn lot te beklagen.

15.69.3. Circumdati interim custodia qui simul discubuerant, nec nisi provecta nocte omissi sunt, postquam pavorem eorum, ex mensa exitium opperientium, et imaginatus et inridens Nero satis supplicii luisse ait pro epulis consularibus. 15.69.3. Intussen zijn degenen die met hem aangelegen hadden omsingeld door een wachtpost en ze zijn pas laat in de nacht vrijgelaten, nadat Nero de angst te binnen geschoten was van hen die hun einde verwachtten als zij van tafel durfden opstaan en zich daarover vrolijk had gemaakt en zei dat zij voldoende geboet hadden voor hun etentje bij de consul.
Caput LXX Hoofdstuk 70
15.70.1. Exim Annaei Lucani caedem imperat.Is profluente sanguine ubi frigescere pedes manusque et paulatim ab extremis cedere spiritum fervido adhuc et compote mentis pectore intellegit, recordatus carmen a se compositum, quo vulneratum militem per eius modi mortis imaginem obisse tradiderat, versus ipsos rettulit, eaque illi suprema vox fuit. 15.70.1. Daarna gaf hij opdracht tot de moord op Annaeus Lucanus. Toen diens bloed tevoorschijn stroomde en hij merkte dat zijn voeten en handen koud werden en dat zijn levensgeest allengs ook week uit zijn extremiteiten terwijl zijn hart nog warm was en bij zinnen, herinnerde hij zich een gedicht, door hemzelf geschreven, waarin hij een gewonde soldaat een soortgelijke dood had laten sterven en hij sprak deze verzen uit en dat waren meteen ook zijn laatste woorden.

15.70.2.Senecio posthac et Quintianus et Scaevinus non ex priore vitae millitia, mox reliqui coniuratorum periere, nullo facto dictove memorando. 15.70.2. Hierna stierven zowel Quintianus als Scaevinus op een wijze die men niet zou verwachten op grond van hun vroegere slappe levenswijze; daarna de overige samenzweerders zonder opmerkelijke daad of uitspraak.
Caput LXXI Hoofdstuk 71
15.71.1. Sed compleri interim urbs funeribus, Capitolium victimis; alius filio, fratre alius aut propinquo aut amico interfectis, agere grates dies, ornare lauru domum, genua ipsius advolvi et dextram osculis fatigare. Atque ille gaudium id credens Antonii Natalis et Cervarii Proculi festinata indicia impunitate remuneratur. Milichus praemiis ditatus conservatoris sibi nomen Graeco eius rei vocabulo adsumpsit. 15.71.1. Maar intussen wemelde het in de stad van begrafenisstoeten, droop het Kapitool van de offerdieren, omdat de een 'n zoon, een ander weer 'n broer of verwante of vriend onder de doden telde. Men bracht dank aan de goden, versierde z'n huis met laurier, boog zich op de knieën voor Nero en hield niet op zijn rechterhand te kussen. En Nero zag hierin uitingen van vreugde en beloonde het haastige verraad van Antonius Natalis en Cervarius Proculus door hen ongestraft te laten. Milichus werd met beloningen overladen en mat zich de eretitel 'Redder' aan in een Griekse vertaling.
[in een Griekse vertaling: namelijk 'Sôter'.]
15.71.2. E tribunis Gavius Silvanus, quamvis absolutus, sua manu cecidit: Statius Proxumus veniam, quam ab imperatore acceperat, vanitate exitus conrupit. Exuti dehinc tribunatu Pompeius * * * , Cornelius Martialis, Flavius Nepos, Statius Domitius, quasi principem non quidem odissent, sed tamen existimarentur. 15.71.2. Van de tribunen heeft Gavius Silvanus de hand aan zichzelf geslagen ofschoon hij vrijgesproken was. Statius Proxumus heeft, hoewel hij vergiffenis gekregen had, door zijn overbodige zelfdoding daarvoor bedankt. Voorts zijn uit het tribunaat geschorst: * Pompeius, Cornelius Martialis, Flavius Nepos en Statius Domitius op de aantijging dat zij de keizer wel niet haatten maar er wel echte typen voor waren!


15.71.3. Novio Prisco per amicitiam Senecae et Glitio Gallo atque Annio Pollioni infamatis magis quam convictis data exilia. Priscum Artoria Flaccilla coniux comitata est, Gallum Egnatia Maximilla, magnis primum et integris opibus, post ademptis; quae utraqe gloriam eius auxere.


15.71.3. Novius Priscus is om zijn vriendschap met Seneca, en Glitius Gallus en Annius Pollio meer omdat zij verdacht gemaakt werden dan omdat hun schuld bewezen was, verbannen. Priscus werd vergezeld door zijn echtgenote Artoria Flacilla en Gallus door de zijne Egnatia Maximilla; deze behield aanvankelijk nog grote bezittingen, maar later werden haar die afgenomen; maar zowel het een als het ander vergrootte haar roem.
[Novius Priscus: in 78 wordt zijn naam nog genoemd als consul.]
[verbannen: naar het eiland Andros.]

15.71.4. Pellitur et Rufrius Crispinus occasione coniurationis, sed Neroni invisus, quod Poppaeam quondam matrimonio tenuerat. Verginium Flavum et Musonium Rufum claritudo nominis expulit: nam Verginius studia iuvenum eloquentia, Musonius praeceptis sapientiae fovebat. Cluvidieno Quieto, Iulio Agrippae, Blitio Catulino, Petronio Prisco, Iulio Altino, velut in agmen et numerum, Aegaei maris insulae permittuntur.

15.71.4. Ook Rufrius Crispinus werd naar aanleiding van de samenzwering verbannen, maar in werkelijkheid was hij bij Nero gehaat omdat hij ooit met Poppaea getrouwd was geweest. Hun grote reputatie heeft voor de verbanning gezorgd van Verginius Flavus en Musonius Rufus: want Verginius stimuleerde de studiezin bij de jeugd door zijn welsprekendheid en Musonius door zijn onderwijs in de filosofie. Als om de zaak af te ronden werden aan Cluvidienus Quietus, Iulius Agrippa, Blitius Catulinus, Petronius Priscus en Iulius Altinus eilanden in de Aegeische Zee als ballingsoord naar keuze aangeboden.
[Rufrius Crispinus: zie Ann. XI.1.]
[Verginius: Verginius Flavus was de leraar van o.a. Persius.]
[Musonius: Musonius Rufus: zie Ann.14.59.1.]

15.71.5. At Cadicia uxor Scaevini et Caesennius Maximus Italia prohibentur, reos fuisse se tantum poena experti. Acilia mater Annaei Lucani sine absolutione, sine supplicio dissimulata. 15.71.5. Maar Cadicia, de vrouw van Scaevinus en Caesennius Maximus werd de toegang tot Italia ontzegd: alleen aan deze straf konden zij opmaken dat zij schuldig waren geacht. Acilia, de moeder van Annaeus Lucanus kreeg geen vergiffenis maar ook geen straf; haar zaak werd doodgezwegen.
Caput LXXII Hoofdstuk 72
15.72.1 . Quibus perpetratis Nero et contione militum habita bina nummum milia viritim manipularibus divisit addiditque sine pretio frumentum, quo ante ex modo annonae utebantur. Tum quasi gesta bello expositurus, vocat senatum et triumphale decus Petronio Turpiliano consulari, Cocceio Nervae praetori designato, Tigellino praefecto praetorii tribuit, Tigellinum et Nervam ita extollens, ut super triumphales in foro imagines apud Palatium quoque effigies eorum sisteret. Consularia insignia Nymphidio Sabino decrecta.








15.72.1. Na dit geregeld te hebben en een bijeenkomst van de soldaten afgekondigd te hebben verdeelde Nero tweeduizend sestertiën per man en voegde er gratis koren aan toe waarvoor zij voorheen de geldende marktprijs moesten betalen. Toen riep hij de senaat bijeen alsof hij over oorlogsvoorbereidingen wilde spreken en kende triomfonderscheidingen toe aan de oud-consul Turpilianus, de praetor voor het volgend jaar Cocceius Nerva en de commandant van de keizerlijke lijfwacht Tigellinus, waarbij hij Tigellinus en Nerva zo veel eer bewees dat hij, afgezien van hun triomfbeelden op het forum ook nog hun borstbeelden bij het Palatium liet plaatsen. Nymphidius werd onderscheiden met de consulaire eretekens.
[marktprijs: de soldaten kregen voortaan hun rantsoen koren gratis terwijl ze dit vroeger, evenals het plebs, moesten kopen tegen de geldende marktprijs of 'regeringsprijs' als de regering een toeslag had geheven op de verkoopprijs. De legioensoldaten kregen hun koren al langer gratis; nu werden dus ook de soldaten van de keizerlijke lijfwacht met gratis koren bedacht. Ook kregen zij al een twee maal zo hoge soldij als de legioensoldaten.]
[Cocceius Nerva: het is deze Cocceius Nerva die keizer zal worden van 96-98.]
[Nymphidius: Nymphidius Sabinus werd commandant van de keizerlijke lijfwacht in plaats van de terechtgestelde Faenius Rufus. In 68 werd hij, toen hij de keizerlijke lijfwacht bewerkte om in opstand te komen tegen de aanrukkende Galba, door zijn eigen soldaten vermoord.]

15.72.2 De quo, quia nunc primum oblatus est, pauca repetam: nam et ipse pars Romanarum cladium erit. Igitur matre libertine ortus, quae corpus decorum inter servos libertosque principum vulgaverat, ex C. Caesare se genitum ferebat, quoniam forte quadam habitu procerus et torvo vultu erat, sive C. Caesar, scortorum quoque cupiens, etiam matri eius inlusit. * * * 15.72.2. Over hem zal ik, omdat hij nu voor het eerst ter sprake gekomen is, wat uitwijden: want ook hij zal een rol spelen in de rampen die Rome troffen. Welnu, geboren uit een vrijgelatene als moeder die haar aantrekkelijke lichaam te grabbel gegooid had voor de slaven en vrijgelatenen van de vorsten, verkondigde hij dat hij een zoon van Gaius Caesar was, hetzij omdat hij door een of ander toeval groot van stuk was en een chagrijnig gezicht had, hetzij Gaius Caesar, die een rokkenjager was van ook hoeren, ook zijn moeder te pakken heeft gehad.***

Caput LXXIII Hoofdstuk 73
15.73.1. Sed Nero vocato senatu, oratione inter patres habita, edictum apud populum et conlata in libros indicia confessionesque damnatorum adiunxit. Etenim crebro vulgi rumore lacerabatur, tamquam viros claros et insontes ob invidiam aut metum extinxisset. 15.73.1. Maar nadat Nero de senaat bijeengeroepen had en een redevoering onder de senatoren had gehouden voegde hij daar nog een edict aan het volk aan toe met de te boek gestelde aangiften en de bekentenissen van de veroordeelden. Want hij voelde zich in zijn wiek geschoten door herhaalde geruchten onder het volk als zou hij hoogstaande en onschuldige mannen uit haat of vrees uit de weg hebben geruimd.
15.73.2. Ceterum coeptam adultamque et revictam coniurationem neque tunc dubitavere, quibus verum noscendi cura erat, et fatentur, qui post interitum Neronis in urbem regressi sunt. 15.73.2 Overigens, dat er een samenzwering ondernomen en uitgegroeid en onderdrukt is, hebben noch toen degenen betwijfeld die er zich om bekommerden de waarheid te achterhalen alsook bevestigden het degenen die na de dood van Nero naar Rome zijn teruggekeerd.
15.73.3. At in senatu cunctis, ut cuique plurimum maeroris, in adulationem demissis, Iunium Gallionem, Senecae fratris morte pavidum et pro sua incolumitate supplicem, increpuit Salienus Clemens, hostem et parricidam vocans, donec consensu patrum deterritus est, ne publicis malis abuti ad occasionem privati odii videretur, neu composita aut obliterata mansuetudine principis novam ad saevitiam retraheret.


15.73.3. Maar toen in de senaat allen, al naar gelang de mate van hun verdriet, zich verlaagden tot vleierij, voer Salienus Clemens uit tegen Iunius Gallio, die angstig was als gevolg van de dood van zijn broer Seneca en in het stof kroop om zijn eigen hachje te redden, en noemde hem een staatsvijand en keizermoordenaar, totdat hij afgeschrikt is door het eensgezinde optreden van de senatoren die hem inpeperden niet de indruk te wekken dat hij staatsrampen zou misbruiken ten bate van zijn privé-haat en om niet datgene wat door de inschikkelijkheid van de vorst tot rust gebracht of vergeten was tot een nieuwe opwelling van razernij op te halen.
[Iunius Gallio: deze was geadopteerd door een zekere Gallio, wiens naam hij dan ook droeg. Hij was in het jaar 55, toen de apostel Paulus zijn tweede zendingsreis maakte, proconsul van Achaia.]
Caput LXIV Hoofdstuk 74
15.74.1. Tum dona et grates deis decernuntur, propriusque honos Soli, (cui est vetus aedes apud circum, in quo facinus parabatur), qui occulta coniurationis suo numine retexisset; utque circensium Cerialium ludicrum pluribus equorum cursibus celebraretur mensisque Aprilis Neronis cognomentum acciperet; templum Saluti exstrueretur eius loco, ex quo Scaevinus ferrum prompserat.
15.74.1. Toen zijn er geschenken en dankbetuigingen aan de goden toegekend en meer speciaal eerbetoon aan de Zon (voor wie een oude tempel staat bij het circus waar de misdaad gepland werd) omdat hij de geheimen van de samenzwering met zijn goddelijke macht blootgelegd had; en het besluit werd genomen om de circusspelen van de Cerealia met meer paardenraces op te luisteren, voorts dat de maand april de naam van Nero zou krijgen en dat er een tempel voor Salus gebouwd zou worden in de plaats van die waaruit Scaevinus de dolk had meegenomen.
[april: de maand april zou voortaan 'Neroneus' heten.]
15.74.2. Ipse eum pugionem apud Capitolium sacravit inscripsitque Iovi Vindici; in praesens haud animadversum post arma Iulii Vindicis ad auspicium et praesagium futurae ultionis trahebatur.



15.74.2. In eigen persoon heeft hij die dolk in het Kapitool toegewijd 'aan Jupiter de Wreker' na een inscriptie met deze woorden te hebben laten aanbrengen. Dit is toentertijd niet opgemerkt maar na de opstand van Iulius Vindex uitgelegd als een voorteken en voorspelling van toekomstige wraak.
[Iulius Vindex:  deze was een zoon van een Gallisch senator. Hij was propraetor in Gallia en kwam in 68, in overleg met Galba, in opstand tegen Nero, werd echter bij Besançon door Verginius Rufus verslagen en pleegde zelfmoord.]
15.74.3. Reperio in commentariis senatus Cerialem Anicium consulem designatum pro sententia dixisse, ut templum divo Neroni quam maturrime publica pecunia poneretur. Quod quidem ille decernebat tamquam mortale fastigium egresso et venerationem hominum merito, sed Nero prohibuit, ne interpretatione quorundam ad omen malum sui exitus verteretur: nam deum honor principi non ante habetur, quam agere inter homines desierit.


15.74.3. Ik vind in de Handelingen van de Senaat nog dat de consul voor het volgende jaar, Cerialis Anicius, als zijn mening te kennen heeft gegeven dat er zo snel mogelijk op staatskosten een tempel voor de goddelijke Nero gebouwd moest worden. Uiteraard gaf hij dit te kennen als een ereblijk voor een persoon die de hoogste menselijke trede te boven was gegaan en recht had op verering van de kant van de mensen, maar Nero heeft het afgewimpeld uit angst dat het door de haat van deze of gene aangewend zou worden tot een slecht voorteken van zijn eigen dood: immers goddelijke eer wordt een vorst niet toegekend voordat hij heeft opgehouden onder de mensen te verkeren.
[Cerialis Anicius: deze had in 40 Caligula ingelicht over een tegen hem gesmede samenzwering. In het jaar 66 werd hij tot zelfmoord gedwongen. (Zie Ann. XVI,17).]









Hier eindigt Boek 15 van de Annalen.
Lees verder in Boek 16



Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen