ANNALES 15, 66 -
74 |
Jaarboeken 15, 66 -
74 De verdere nasleep van de samenzwering |
Caput LXVI | Hoofdstuk 66 |
15.66.1. Ceterum militaris
quoque conspiratio non ultra fefellit, accensis
indicibus ad prodendum Faenium Rufum, quem
eundem conscium et inquisitorem non tolerabant. Ergo
instanti minitantique renidens Scaevinus neminem
ait plura scire quam ipsum, hortaturque
ultro redderet tam bono principi vicem. |
15.66.1. Maar
ook de militaire samenzwering
is niet langer verborgen gebleven omdat de aangevers ertoe
aangezet werden om Faenius Rufus te verraden van wie zij
het niet konden verkroppen dat hij tegelijkertijd
medeplichtig was en hun ondervrager. Toen die dan ook het
vuur na aan de schenen legde en dreigementen uitte zei
Scaevinus met een zuurzoet lachje dat niemand beter op de
hoogte was dan hijzelf en hij spoorde hem aan om zijn zo goede vorst maar eens gauw een
wederdienst te bewijzen. [militaire: namelijk van de keizerlijke lijfwacht.] [zo goede vorst: namelijk dat hij hem, zelf een samenzweerder, tot rechter aanstelde over zijn trawanten.] |
15.66.2. Non vox adversum ea Faenio, non silentium, sed verba sua praepediens et pavoris manifestus, ceterisque ac maxime Cervario Proculo equite Romano ad convincendum eum conisis,iussu imperatoris a Cassio milite, qui ob insigne corporis robur adstabat, corripitur vinciturque. | 15.66.2.
Hiervan had Faenius niet terug, maar ook zweeg hij niet,
maar struikelde over zijn eigen woorden en was evident
doodsbang en toen de overigen en vooral de Romeinse ridder
Cervarius zich beijverden zijn schuld te bewijzen, werd
hij op bevel van de keizer door de soldaat Cassius, die
hem wegens zijn buitengewone lichaamskracht terzijde
stond, vastgegrepen en in de boeien geslagen. |
Caput LXVII | Hoofdstuk 67 |
15.67.1. Mox eorundem indicio Subrius Flavus tribunus pervertitur, primo dissimilitudinem morum ad defensionem trahens, neque se armatum cum inermibus et effeminatis tantum facinus consociaturum; dein, postquam urgebatur, confessionis gloriam amplexus. | 15.67.1. Al spoedig werd op aangifte van dezelfden de tribuun Subrius Flavus verraden. Deze voerde aanvankelijk tot zijn verdediging de ongelijkheid van karakter aan en dat hij, een militair, zich nooit zou inlaten met burgers en verwijfde lieden om een zo belangrijke onderneming op touw te zetten; in tweede instantie, toen men hem onder druk zette, koos hij voor de roem van een bekentenis. |
15.67.2. Interrogatusque a Nerone, quibus causis ad oblivionem sacramenti processisset, "Oderam te," inquit, "nec quisquam tibi fidelior militum fuit, dum amari meruisti: odisse coepi, postquam parricida matris et uxoris, auriga et histrio et incendiarius extitisti." | 15.67.2. En toen Nero hem vroeg waarom hij afgezakt was tot het vergeten van zijn krijgseed zei hij: 'Ik haatte u en geen enkele soldaat is u toegewijder geweest zolang u toewijding verdiende: maar ik ben begonnen u te haten toen u zich ontwikkelde tot een verwantenmoordenaar van uw moeder en uw vrouw, en tot een wagenmenner en toneelspeler en brandstichter. |
15.67.3. Ipsa rettuli verba, quia non, ut Senecae, vulgata erant, nec minus nosci decebat militaris viri sensus incomptos et validos. Nihil in illa coniuratione gravius auribus Neronis accidisse constitit, qui ut faciendis sceleribus promptus, ita audiendi quae faceret insolens erat. | 15.67.3. Ik heb zijn eigen woorden weergegeven omdat zij niet, zoals die van Seneca, algemeen bekend waren geworden en de ongekunstelde en krachtige taal van een militair evenzeer verdiende bekend te worden. Het staat wel vast dat niets bij die samenzwering rauwer geklonken heeft in de oren van Nero, die, hoe gretig hij ook was in het begaan van misdaden, er toch niet aan gewend was om te horen wat hij deed. |
15.67.4. Poena Flavi Veianio Nigro tribuno mandatur. Is proximo in agro scrobem effodi iussit, quam Flavus ut humilem et angustam increpans, circumstantibus militibus, "Ne hoc quidem," inquit, "ex disciplina." Admonitusque fortiter protendere cervicem, "Utinam," ait "tu tam fortiter ferias!" et ille multum tremens, cum vix duobus ictibus caput amputavisset, saevitiam apud Neronem iactavit, sesquiplaga interfectum a se dicendo. | 15.67.4. De
bestraffing van Flavus werd opgedragen aan de tribuun
Veianius Niger. Deze liet op het dichtstbijgelegen stuk
grond een kuil graven; hierover smaalde Flavus dat hij te
ondiep en te klein was en tegen de soldaten die rondom
stonden zei hij: 'Zelfs dit is niet volgens de
voorschriften'. En toen hem opgedragen werd om flink zijn
hals uit te steken, zei hij: 'Ach man, ik wens je toe dat
jij zo flink toeslaat!'; maar toen Niger, hevig bevend,
met amper twee houwen zijn hoofd had afgeslagen, pochte
hij nog tegenover Nero door te zeggen dat hij hem met
anderhalve slag gedood had. |
Caput LXVIII | Hoofdstuk 68 |
15.68.1. Proximum constantiae
exemplum Sulpicius Asper centurio praebuit,
percunctanti Neroni, cur in caedem suam conspiravisset,
breviter respondens non aliter tot flagitiis eius
subveniri potuisse. Tum iussam poenam subiit.
Nec ceteri centuriones in perpetiendis suppliciis degeneravere:
at non Faenio Rufo par animus, sed
lamentationes suas etiam in testamentum contulit. |
15.68.1. Een
bijna gelijk voorbeeld van standvastigheid gaf de centurio
Sulpicius Asper door aan Nero op diens vraag waarom hij
een complot gesmeed had tegen zijn leven kort antwoordde
dat er geen andere mogelijkheid geweest was om redding te
brengen bij zijn zo talrijke schanddaden. Daarop heeft hij
de opgelegde straf ondergaan. Ook de overige centurio's
hebben zich waardig gedragen bij het ondergaan van hun
executies. Maar Faenius Rufus was niet uit hetzelfde hout
gesneden maar legde zijn jammerklachten zelfs in zijn
testament vast. |
15.68.2. Opperiebatur Nero, ut Vestinus quoque consul in crimen traheretur, violentum et infensum ratus, sed ex coniuratis consilia cum Vestino non miscuerant quidam vetustis in eum simultatibus, plures, quia praecipitem et insociabilem credebant. | 15.68.2. Nero
verwachtte min of meer dat ook consul Vestinus beschuldigd
zou worden omdat hij in hem een driftkop en vijand zag.
Maar uit de kring van de samenzweerders had niemand
overleg gepleegd met Vestinus, sommigen op grond van oude
ruzies met hem, maar de meesten omdat ze hem te
heetgebakerd en onbetrouwbaar vonden. |
15.68.3. Ceterum Neroni odium adversus Vestinum ex intima sodalitate coeperat, dum hic ignaviam principis penitus cognitam despicit, ille ferociam amici metuit, saepe asperis facetiis inlusus, quae ubi multum ex vero traxere, acrem sui memoriam relinquunt. Accesserat repens causa, quod Vestinus Statiliam Messalinam matrimonio sibi iunxerat, haud nescius inter adulteros eius et Caesarem esse. | 15.68.3. Maar Nero had, na een aanvankelijke vriendschap, haat opgevat tegenover Vestinus, terwijl deze laatste de laaghartigheid van de vorst waarmee hij maar al te goed bekend was geraakt verachtte en Nero de onstuimigheid van zijn vriend vreesde, altijd in de maling genomen door zijn scherpe spot, die, waar zij veel ontleent aan de waarheid, een scherpe herinnering achterlaat. Daar was nog een nieuwe oorzaak van haat bijgekomen, namelijk dat Vestinus in het huwelijk was getreden met Statilia Messalina, terwijl hij maar al te goed wist dat onder haar minnaars zich ook de keizer bevond. |
Caput LXIX | Hoofdstuk 69 |
15.69.1. Igitur non crimine, non accusatore existente, quia speciem iudicis induere non poterat, ad vim dominationis conversus Gerellanum tribunum cum cohorte militum immittit. Iubetque praevenire conatus consulis, occupare velut arcem eius, opprimere delectam iuventutem, quia Vestinus imminentes foro aedes decoraque servitia et pari aetate habebat. | 15.69.1. Omdat
er dus van geen beschuldiging sprake was en er geen
aanklager bestond, nam hij, omdat hij zich niet als
rechter kon voordoen, zijn toevlucht tot tyrannieke
geweldpleging en stuurde de tribuun Gerellanus met een
cohort soldaten op hem af en beval de plannen van de
consul vóór te zijn. |
15.69.2. Cuncta eo die munia consulis impleverat conviviumque celebrabat, nihil metuens an dissimulando metu, cum ingressi milites vocari eum a tribuno dixere. Ille nihil demoratus exsurgit, et omnia simul properantur: clauditur cubiculo, praesto est medicus, abscinduntur venae, vigens adhuc balneo infertur, calida aqua mersatur, nulla edita voce, qua semet miseraretur. | 15.69.2. Hij
had die dag al zijn consulverplichtingen vervuld en hield
een feestmaal zonder ergens voor te vrezen of om zijn
vrees te verhullen, toen de soldaten binnendrongen en
meldden dat hij ontboden werd door de tribuun. Hij stond
op zonder een moment te dralen en daarop werd overhaast
alles afgewikkeld: hij werd opgesloten in een kamer, een
arts stond klaar, zijn aderen werden doorgesneden, nog
volop in leven werd hij in een bad gestopt en in heet
water ondergedompeld zonder dat hij een klacht kon uiten
om zich over zijn lot te beklagen. |
15.69.3. Circumdati interim custodia qui simul discubuerant, nec nisi provecta nocte omissi sunt, postquam pavorem eorum, ex mensa exitium opperientium, et imaginatus et inridens Nero satis supplicii luisse ait pro epulis consularibus. | 15.69.3. Intussen zijn degenen die met hem aangelegen hadden omsingeld door een wachtpost en ze zijn pas laat in de nacht vrijgelaten, nadat Nero de angst te binnen geschoten was van hen die hun einde verwachtten als zij van tafel durfden opstaan en zich daarover vrolijk had gemaakt en zei dat zij voldoende geboet hadden voor hun etentje bij de consul. |
Caput LXX | Hoofdstuk 70 |
15.70.1. Exim Annaei Lucani caedem imperat.Is profluente sanguine ubi frigescere pedes manusque et paulatim ab extremis cedere spiritum fervido adhuc et compote mentis pectore intellegit, recordatus carmen a se compositum, quo vulneratum militem per eius modi mortis imaginem obisse tradiderat, versus ipsos rettulit, eaque illi suprema vox fuit. | 15.70.1.
Daarna gaf hij opdracht tot de moord op Annaeus Lucanus.
Toen diens bloed tevoorschijn stroomde en hij merkte dat
zijn voeten en handen koud werden en dat zijn levensgeest
allengs ook week uit zijn extremiteiten terwijl zijn hart
nog warm was en bij zinnen, herinnerde hij zich een
gedicht, door hemzelf geschreven, waarin hij een gewonde
soldaat een soortgelijke dood had laten sterven en hij
sprak deze verzen uit en dat waren meteen ook zijn laatste
woorden. |
15.70.2.Senecio posthac et Quintianus et Scaevinus non ex priore vitae millitia, mox reliqui coniuratorum periere, nullo facto dictove memorando. | 15.70.2. Hierna stierven zowel Quintianus als Scaevinus op een wijze die men niet zou verwachten op grond van hun vroegere slappe levenswijze; daarna de overige samenzweerders zonder opmerkelijke daad of uitspraak. |
Caput LXXI | Hoofdstuk 71 |
15.71.1. Sed compleri interim urbs funeribus, Capitolium victimis; alius filio, fratre alius aut propinquo aut amico interfectis, agere grates dies, ornare lauru domum, genua ipsius advolvi et dextram osculis fatigare. Atque ille gaudium id credens Antonii Natalis et Cervarii Proculi festinata indicia impunitate remuneratur. Milichus praemiis ditatus conservatoris sibi nomen Graeco eius rei vocabulo adsumpsit. | 15.71.1. Maar
intussen wemelde het in de stad van begrafenisstoeten,
droop het Kapitool van de offerdieren, omdat de een 'n
zoon, een ander weer 'n broer of verwante of vriend onder
de doden telde. Men bracht dank aan de goden, versierde
z'n huis met laurier, boog zich op de knieën voor Nero en
hield niet op zijn rechterhand te kussen. En Nero zag
hierin uitingen van vreugde en beloonde het haastige
verraad van Antonius Natalis en Cervarius Proculus door
hen ongestraft te laten. Milichus werd met beloningen
overladen en mat zich de eretitel 'Redder' aan in een Griekse vertaling. [in een Griekse vertaling: namelijk 'Sôter'.] |
15.71.2. E tribunis Gavius Silvanus, quamvis absolutus, sua manu cecidit: Statius Proxumus veniam, quam ab imperatore acceperat, vanitate exitus conrupit. Exuti dehinc tribunatu Pompeius * * * , Cornelius Martialis, Flavius Nepos, Statius Domitius, quasi principem non quidem odissent, sed tamen existimarentur. | 15.71.2. Van
de tribunen heeft Gavius Silvanus de hand aan zichzelf
geslagen ofschoon hij vrijgesproken was. Statius Proxumus
heeft, hoewel hij vergiffenis gekregen had, door zijn
overbodige zelfdoding daarvoor bedankt. Voorts zijn uit
het tribunaat geschorst: * Pompeius, Cornelius Martialis,
Flavius Nepos en Statius Domitius op de aantijging dat zij
de keizer wel niet haatten maar er wel echte typen voor
waren! |
15.71.3. Novio Prisco per amicitiam
Senecae et Glitio Gallo atque Annio Pollioni infamatis
magis quam convictis data exilia. Priscum Artoria
Flaccilla coniux comitata est, Gallum Egnatia
Maximilla, magnis primum et integris opibus,
post ademptis; quae utraqe gloriam eius auxere.
|
15.71.3. Novius Priscus is om zijn
vriendschap met Seneca, en Glitius Gallus en Annius Pollio
meer omdat zij verdacht gemaakt werden dan omdat hun
schuld bewezen was, verbannen.
Priscus werd vergezeld door zijn echtgenote Artoria
Flacilla en Gallus door de zijne Egnatia Maximilla; deze
behield aanvankelijk nog grote bezittingen, maar later
werden haar die afgenomen; maar zowel het een als het
ander vergrootte haar roem. [Novius Priscus: in 78 wordt zijn naam nog genoemd als consul.] [verbannen: naar het eiland Andros.] |
15.71.4. Pellitur et Rufrius
Crispinus occasione coniurationis, sed
Neroni invisus, quod Poppaeam quondam
matrimonio tenuerat. Verginium Flavum et Musonium
Rufum claritudo nominis expulit: nam
Verginius studia iuvenum eloquentia, Musonius
praeceptis sapientiae fovebat. Cluvidieno Quieto,
Iulio Agrippae, Blitio Catulino, Petronio Prisco, Iulio
Altino, velut in agmen et numerum, Aegaei maris insulae
permittuntur. |
15.71.4. Ook Rufrius Crispinus werd naar
aanleiding van de samenzwering verbannen, maar in
werkelijkheid was hij bij Nero gehaat omdat hij ooit met
Poppaea getrouwd was geweest. Hun grote reputatie heeft
voor de verbanning gezorgd van Verginius Flavus en
Musonius Rufus: want Verginius stimuleerde
de studiezin bij de jeugd door zijn welsprekendheid en Musonius door zijn onderwijs in
de filosofie. Als om de zaak af te ronden werden aan
Cluvidienus Quietus, Iulius Agrippa, Blitius Catulinus,
Petronius Priscus en Iulius Altinus eilanden in de
Aegeische Zee als ballingsoord naar keuze aangeboden. [Rufrius Crispinus: zie Ann. XI.1.] [Verginius: Verginius Flavus was de leraar van o.a. Persius.] [Musonius: Musonius Rufus: zie Ann.14.59.1.] |
15.71.5. At Cadicia uxor Scaevini et Caesennius Maximus Italia prohibentur, reos fuisse se tantum poena experti. Acilia mater Annaei Lucani sine absolutione, sine supplicio dissimulata. | 15.71.5. Maar Cadicia, de vrouw van Scaevinus en Caesennius Maximus werd de toegang tot Italia ontzegd: alleen aan deze straf konden zij opmaken dat zij schuldig waren geacht. Acilia, de moeder van Annaeus Lucanus kreeg geen vergiffenis maar ook geen straf; haar zaak werd doodgezwegen. |
Caput LXXII | Hoofdstuk 72 |
15.72.1 . Quibus perpetratis
Nero et contione militum habita bina
nummum milia viritim manipularibus divisit addiditque
sine pretio frumentum, quo ante ex modo annonae utebantur.
Tum quasi gesta bello expositurus,
vocat senatum et triumphale decus Petronio
Turpiliano consulari, Cocceio Nervae praetori designato,
Tigellino praefecto praetorii tribuit, Tigellinum
et Nervam ita extollens, ut super
triumphales in foro imagines apud Palatium quoque effigies
eorum sisteret. Consularia insignia
Nymphidio Sabino decrecta. |
15.72.1. Na
dit geregeld te hebben en een bijeenkomst van de soldaten
afgekondigd te hebben verdeelde Nero tweeduizend
sestertiën per man en voegde er gratis koren aan toe
waarvoor zij voorheen de geldende marktprijs
moesten betalen. Toen riep hij de senaat bijeen
alsof hij over oorlogsvoorbereidingen wilde spreken en
kende triomfonderscheidingen toe aan de oud-consul
Turpilianus, de praetor voor het volgend jaar Cocceius Nerva en de commandant
van de keizerlijke lijfwacht Tigellinus, waarbij hij
Tigellinus en Nerva zo veel eer bewees dat hij, afgezien
van hun triomfbeelden op het forum ook nog hun
borstbeelden bij het Palatium liet plaatsen. Nymphidius
werd onderscheiden met de consulaire eretekens. [marktprijs: de soldaten kregen voortaan hun rantsoen koren gratis terwijl ze dit vroeger, evenals het plebs, moesten kopen tegen de geldende marktprijs of 'regeringsprijs' als de regering een toeslag had geheven op de verkoopprijs. De legioensoldaten kregen hun koren al langer gratis; nu werden dus ook de soldaten van de keizerlijke lijfwacht met gratis koren bedacht. Ook kregen zij al een twee maal zo hoge soldij als de legioensoldaten.] [Cocceius Nerva: het is deze Cocceius Nerva die keizer zal worden van 96-98.] [Nymphidius: Nymphidius Sabinus werd commandant van de keizerlijke lijfwacht in plaats van de terechtgestelde Faenius Rufus. In 68 werd hij, toen hij de keizerlijke lijfwacht bewerkte om in opstand te komen tegen de aanrukkende Galba, door zijn eigen soldaten vermoord.] |
15.72.2 De quo, quia nunc primum oblatus est, pauca repetam: nam et ipse pars Romanarum cladium erit. Igitur matre libertine ortus, quae corpus decorum inter servos libertosque principum vulgaverat, ex C. Caesare se genitum ferebat, quoniam forte quadam habitu procerus et torvo vultu erat, sive C. Caesar, scortorum quoque cupiens, etiam matri eius inlusit. * * * | 15.72.2. Over
hem zal ik, omdat hij nu voor het eerst ter sprake gekomen
is, wat uitwijden: want ook hij zal een rol spelen in de
rampen die Rome troffen. Welnu, geboren uit een
vrijgelatene als moeder die haar aantrekkelijke lichaam te
grabbel gegooid had voor de slaven en vrijgelatenen van de
vorsten, verkondigde hij dat hij een zoon van Gaius Caesar
was, hetzij omdat hij door een of ander toeval groot van
stuk was en een chagrijnig gezicht had, hetzij Gaius
Caesar, die een rokkenjager was van ook hoeren, ook zijn
moeder te pakken heeft gehad.*** |
Caput LXXIII | Hoofdstuk 73 |
15.73.1. Sed Nero vocato senatu, oratione inter patres habita, edictum apud populum et conlata in libros indicia confessionesque damnatorum adiunxit. Etenim crebro vulgi rumore lacerabatur, tamquam viros claros et insontes ob invidiam aut metum extinxisset. | 15.73.1. Maar nadat Nero de senaat bijeengeroepen had en een redevoering onder de senatoren had gehouden voegde hij daar nog een edict aan het volk aan toe met de te boek gestelde aangiften en de bekentenissen van de veroordeelden. Want hij voelde zich in zijn wiek geschoten door herhaalde geruchten onder het volk als zou hij hoogstaande en onschuldige mannen uit haat of vrees uit de weg hebben geruimd. |
15.73.2. Ceterum coeptam adultamque et revictam coniurationem neque tunc dubitavere, quibus verum noscendi cura erat, et fatentur, qui post interitum Neronis in urbem regressi sunt. | 15.73.2 Overigens, dat er een samenzwering ondernomen en uitgegroeid en onderdrukt is, hebben noch toen degenen betwijfeld die er zich om bekommerden de waarheid te achterhalen alsook bevestigden het degenen die na de dood van Nero naar Rome zijn teruggekeerd. |
15.73.3. At in senatu cunctis,
ut cuique plurimum maeroris, in adulationem
demissis, Iunium Gallionem, Senecae fratris
morte pavidum et pro sua incolumitate supplicem, increpuit
Salienus Clemens, hostem et parricidam vocans,
donec consensu patrum deterritus est, ne
publicis malis abuti ad occasionem privati odii videretur,
neu composita aut obliterata mansuetudine principis
novam ad saevitiam retraheret. |
15.73.3. Maar
toen in de senaat allen, al naar gelang de mate van hun
verdriet, zich verlaagden tot vleierij, voer Salienus
Clemens uit tegen Iunius Gallio,
die angstig was als gevolg van de dood van zijn broer
Seneca en in het stof kroop om zijn eigen hachje te
redden, en noemde hem een staatsvijand en
keizermoordenaar, totdat hij afgeschrikt is door het
eensgezinde optreden van de senatoren die hem inpeperden
niet de indruk te wekken dat hij staatsrampen zou
misbruiken ten bate van zijn privé-haat en om niet datgene
wat door de inschikkelijkheid van de vorst tot rust
gebracht of vergeten was tot een nieuwe opwelling van
razernij op te halen. [Iunius Gallio: deze was geadopteerd door een zekere Gallio, wiens naam hij dan ook droeg. Hij was in het jaar 55, toen de apostel Paulus zijn tweede zendingsreis maakte, proconsul van Achaia.] |
Caput LXIV | Hoofdstuk 74 |
15.74.1. Tum dona et grates
deis decernuntur, propriusque honos Soli,
(cui est vetus aedes apud circum, in quo
facinus parabatur), qui occulta
coniurationis suo numine retexisset; utque
circensium Cerialium ludicrum pluribus equorum
cursibus celebraretur mensisque Aprilis
Neronis cognomentum acciperet; templum
Saluti exstrueretur eius loco, ex quo
Scaevinus ferrum prompserat. |
15.74.1. Toen
zijn er geschenken en dankbetuigingen aan de goden
toegekend en meer speciaal eerbetoon aan de Zon (voor wie
een oude tempel staat bij het circus waar de misdaad
gepland werd) omdat hij de geheimen van de samenzwering
met zijn goddelijke macht blootgelegd had; en het besluit
werd genomen om de circusspelen van de Cerealia met meer
paardenraces op te luisteren, voorts dat de maand april de naam van Nero zou
krijgen en dat er een tempel voor Salus gebouwd zou worden
in de plaats van die waaruit Scaevinus de dolk had
meegenomen. [april: de maand april zou voortaan 'Neroneus' heten.] |
15.74.2. Ipse eum pugionem
apud Capitolium sacravit inscripsitque Iovi
Vindici; in praesens haud animadversum post arma
Iulii Vindicis ad auspicium et praesagium futurae ultionis
trahebatur. |
15.74.2. In
eigen persoon heeft hij die dolk in het Kapitool toegewijd
'aan Jupiter de Wreker' na een inscriptie met deze woorden
te hebben laten aanbrengen. Dit is toentertijd niet
opgemerkt maar na de opstand van Iulius
Vindex uitgelegd als een voorteken en
voorspelling van toekomstige wraak. [Iulius Vindex: deze was een zoon van een Gallisch senator. Hij was propraetor in Gallia en kwam in 68, in overleg met Galba, in opstand tegen Nero, werd echter bij Besançon door Verginius Rufus verslagen en pleegde zelfmoord.] |
15.74.3. Reperio in
commentariis senatus Cerialem Anicium consulem
designatum pro sententia dixisse, ut
templum divo Neroni quam maturrime publica pecunia poneretur.
Quod quidem ille decernebat tamquam mortale
fastigium egresso et venerationem hominum merito, sed
Nero prohibuit, ne interpretatione quorundam
ad omen malum sui exitus verteretur: nam
deum honor principi non ante habetur,
quam agere inter homines desierit. |
15.74.3. Ik
vind in de Handelingen van de Senaat nog dat de consul
voor het volgende jaar, Cerialis
Anicius, als zijn mening te kennen heeft gegeven
dat er zo snel mogelijk op staatskosten een tempel voor de
goddelijke Nero gebouwd moest worden. Uiteraard gaf hij
dit te kennen als een ereblijk voor een persoon die de
hoogste menselijke trede te boven was gegaan en recht had
op verering van de kant van de mensen, maar Nero heeft het
afgewimpeld uit angst dat het door de haat van deze of
gene aangewend zou worden tot een slecht voorteken van
zijn eigen dood: immers goddelijke eer wordt een vorst
niet toegekend voordat hij heeft opgehouden onder de
mensen te verkeren. [Cerialis Anicius: deze had in 40 Caligula ingelicht over een tegen hem gesmede samenzwering. In het jaar 66 werd hij tot zelfmoord gedwongen. (Zie Ann. XVI,17).] |
|
Hier eindigt Boek 15 van de Annalen. Lees verder in Boek 16 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen |