ANNALES 15, 33 - 41 Jaarboeken 15, 33 - 41        

Rome in 64; de brand             

Caput XXXIII Hoofdstuk 33
15.33.1. C.Laecanio M. Licinio consulibus acriore in dies cupidine adigebatur Nero promiscas scaenas frequentandi. Nam adhuc per domum aut hortos cecinerat Iuvenalibus ludis, quos ut parum celebres et tantae voci angustos spernebat.





15.33.1. Onder het consulaat van Gaius Laecanius en Marcus Licinius werd bij Nero de begeerte van dag tot dag sterker om zich te vertonen op podia met een overvloed aan publiek. Want tot dan toe had hij slechts in het paleis of de parken gezongen bij gelegenheid van de Iuvenalia, maar daarvoor trok hij nu zijn neus op omdat ze te weinig publiek trokken en ze te pover waren voor zijn zo geweldige stem.
[Gaius Laecanius en Marcus Licinius: dit is het jaar 64 na Chr. - G. Laecanius Bassus stierf in de dagen van Vespasianus aan steenpuisten. - M. Licinius Crassus Frugi is de zoon van de gelijknamige consul van het jaar 27.]
[Iuvenalia: de Iuvenalia zijn door Nero zelf ingesteld in 59. Hij vierde ze niet in het openbaar maar in zijn park aan de overzijde van de Tiber.]

15.33.2. Non tamen Romae incipere ausus Neapolim quasi Graecam urbem delegit; inde initium fore, ut transgressus in Achaiam insignesque et antiquitus sacras coronas adeptus maiore fama studia civium eliceret.


15.33.2. Omdat hij echter niet in Rome durfde beginnen heeft hij Napels uitgekozen onder het voorwendsel dat het eigenlijk een Griekse stad was. Daar zou hij de basis leggen om vervolgens over te steken naar Griekenland en na het verwerven van schitterende kransen, die door hun lange traditie respect afdwongen, met des te grotere roem populariteit aan de Romeinse burgers ontlokken.
15.33.3. Ergo contractum oppidanorum vulgus, et quos e proximis coloniis et municipiis eius rei fama civerat, quique Caesarem per honorem aut varios usus sectantur, etiam militum manipuli, theatrum Neapolitanorum complent.
15.33.3. Derhalve vulde een drom Napolitanen en alwie het nieuws hierover uit de nabijgelegen kolonies en stadjes nieuwsgierig gemaakt had en degenen die de keizer plachten te vergezellen uit hoofde van het protocol of allerlei verplichtingen, ook afdelingen soldaten, het theater van Napels.
Caput XXXIV Hoofdstuk 34
15.34.1. Illic, plerique ut arbitrabantur, triste, ut ipse, providum potius et secundis numinibus evenit: nam egresso qui adfuerat populo vacuum et sine ullius noxa theatrum collapsum est. Ergo per compositos cantus grates dis atque ipsam recentis casus fortunam celebrans petiturusque maris Hadriae traiectus apud Beneventum interim consedit, ubi gladiatorium munus a Vatinio celebre edebatur.



15.34.1. Daar vond, naar de mening van de meesten, iets naargeestigs plaats maar naar zijn eigen mening eerder een teken van de Voorzienigheid en welgezindheid der goden: want toen het volk, dat de voorstelling had bijgewoond, het theater verlaten had, is dat leeg en zonder schade voor iemand ingestort. Derhalve bracht hij met zelfgemaakte liederen dank aan de goden en verheerlijkte juist de meevaller in dit voorval. En, terwijl hij van plan was de oversteek van de Adriatische Zee te maken, onderbrak hij zijn reis te Beneventum waar door Vatinius een druk bezocht gladiatorenspel werd gegeven.
[Beneventum: Beneventum lag in Samnium aan de weg naar Brindisium. Het was de geboorteplaats van Vatinius.]
15.34.2. Vatinius inter foedissima eius aulae ostenta fuit, sutrinae tabernae alumnus, corpore detorto, facetiis scurrilibus; primo in contumelias adsumptus, dehinc optimi cuiusque criminatione eo usque valuit, ut gratia pecunia vi nocendi etiam malos praemineret.

15.34.2. Vatinius was een van de meest schandelijke sujetten aan dat hof, een leerjongen uit een schoenmakerszaak, mismaakt en vol schunnige grappen. Aanvankelijk was hij aangenomen als mikpunt voor spotternijen, daarna had hij het door beschuldigingen van juist de besten zo ver gebracht dat hij door gunst, geld en vermogen tot kwetsen zelfs het gespuis de loef afstak.
[mikpunt: hij werd als een soort hofnar of als 'de man die de klappen krijgt' (letterlijk en figuurlijk) aangesteld.]
Caput XXXV Hoofdstuk 35
15.35.1. Eius munus frequentanti Neroni ne inter voluptates quidem a sceleribus cessabatur. Isdem quippe illis diebus Torquatus Silanus mori adigitur, quia super Iuniae familiae claritudinem divum Augustum abavum ferebat.




15.35.1. Terwijl Nero het spel van die man bezocht hield hij zelfs onder die genietingen niet op met zijn misdaden. Want in diezelfde dagen werd Torquatus Silanus gedwongen te sterven omdat hij, afgezien van de roem van de Iunische familie ook de goddelijke Augustus zijn betovergrootvader mocht noemen.
[Torquatus Silanus: deze, in 53 consul, was een broer van Lucius en Marcus Silanus die tijdens de regering van Claudius door het geïntrigeer van Agrippina zijn omgekomen. (zie Annalen XIII,1)]
[betovergrootvader: Julia, de dochter van Augustus, was de overgrootmoeder van Silanus.]

15.35.2. Iussi accusatores obicere prodigum largitionibus, neque aliam spem quam in rebus novis esse; quin habere, quos ab epistulis et libellis et rationibus appellet, nomina summae curae et meditamenta.

15.35.2. Op bevel beschuldigden zijn aanklagers hem van verkwisting aan schenkingen en dat hij geen andere hoop had dan een revolutie; ja, dat hij lieden in dienst had die hij 'schrijver' en 'procuratiehouder' en 'thesaurier' noemde, aanduidingen voor hoffuncties en dan ook weloverwogen gekozen.
15.35.3. Tum intimus quisque libertorum vincti abreptique; et cum damnatio instaret, brachiorum venas Torquatus interscidit. Secutaque Neronis oratio ex more, quamvis sontem et defensioni merito diffisum victurum tamen fuisse, si clementiam iudicis exspectasset.



15.35.3. Toen zijn z'n meest vertrouwde vrijgelatenen geboeid weggesleept en, omdat zijn veroordeling voor de deur stond, sneed Torquatus de aderen van zijn armen door. Daarop is volgens het bekende recept een uiteenzetting van Nero gevolgd, inhoudend dat, hoewel hij natuurlijk wel schuldig was geweest en dan ook terecht geen vertrouwen had gehad in zijn verdediging, hij toch het leven had kunnen behouden als hij het mededogen van zijn rechter had afgewacht.
[rechter: nl. Nero zelf.]
Caput XXXVI Hoofdstuk 36
15.36.1. Nec multo post omissa in praesens Achaia (causae in incerto fuere) urbem revisit, provincias Orientis, maxime Aegyptum, secretis imaginationibus agitans. Dehinc edicto testificatus non longam sui absentiam et cuncta in re publica perinde immota ac prospera fore, super ea profectione adiit Capitolium. 15.36.1. Nadat hij kort daarop zijn reis naar Griekenland voorlopig weer uit zijn hoofd had gezet (waarom was onzeker) ging hij terug naar Rome en overwoog heimelijk een reis naar de oostelijke provincies, vooral Egypte. Hierna maakte hij bij edict bekend dat zijn afwezigheid niet van lange duur zou zijn en dat alle openbare aangelegenheden even stabiel als voorspoedig zouden verlopen. Toen bezocht hij, met het oog op zijn vertrek, het Kapitool.
15.36.2. Illic veneratus deos, cum Vestae quoque templum inisset, repente cunctos per artus tremens, seu numine exterrente, seu facinorum recordatione numquam timore vacuus, deseruit inceptum, cunctas sibi curas amore patriae leviores dictitans:


15.36.2. Nadat hij daar de goden vereerd had en ook de tempel van Vesta binnen gegaan was, begon hij opeens over al zijn ledematen te trillen, ofwel omdat de invloed van de godheid hem schrik aanjoeg ofwel omdat hij door het bewustzijn van zijn misdaden nooit vrij was van vrees en hij liet ook deze onderneming varen, met nadruk verklarend dat al zijn interessen hem minder aan het hart gingen dan zijn liefde voor het vaderland:
15.36.3. vidisse maestos civium vultus, audire secretas querimonias, quod tantum itineris aditurus esset, cuius ne modicos quidem egressus tolerarent, sueti adversum fortuita adspectu principis refoveri; ergo ut in privatis necessitudinibus proxima pignora praevalerent, ita populum Romanum vim plurimam habere parendumque retinenti.

15.36.3. hij had de bedroefde gezichten van de burgers gezien, hij hoorde hun heimelijke klachten over zijn plan een zo grote reis te ondernemen, hij, van wie ze zelfs geen bescheiden trips konden verdragen, gewend als ze waren om zich tegen de slagen van het noodlot te koesteren in de aanblik van hun vorst; zoals dus in privé-betrekkingen de naaste relaties het zwaarst wogen, zo had het Romeinse volk op hem de meeste invloed en waar dat hem tegenhield moest hij daaraan gehoor geven.
15.36.4. Haec atque talia plebi volentia fuere, voluptatum cupidine et, quae praecipua cura est, rei frumentariae angustias, si abesset, metuenti. Senatus et primores in incerto erant, procul an coram atrocior haberetur; dehinc, quae natura magnis timoribus, deterius credebant quod evenerat.

15.36.4. Deze en dergelijke praat was kaassie voor het plebs, door hun hang naar uitspattingen en omdat zij bezorgd waren over een voedseltekort, hun voornaamste zorg, als hij afwezig zou zijn. De senaat en de adel waren in het onzekere of hij op afstand of in de nabijheid angstaanjagender was; later geloofden ze dat erger was zoals het in feite gegaan was, iets wat in de aard van angsthazen ligt.
Caput XXXVII Hoofdstuk 37
15.37.1. Ipse quo fidem adquireret nihil usquam perinde laetum sibi, publicis locis struere convivia totaque urbe quasi domo uti. Et celeberrimae luxu famaque epulae fuere, quas a Tigellino paratas ut exemplum referam, ne saepius eadem prodigentia narranda sit.


15.37.1. Zelf organiseerde hij, om daarmee het geloof te verwerven dat er nergens iets aantrekkelijkers voor hem bestond, op voor iedereen toegankelijke plaatsen schranspartijen en gebruikte zo de hele stad als zijn huis. En het meest populair door hun verkwisting en de faam die daarvan uitging waren de maaltijden die door Tigellinus op touw gezet werden en die ik als voorbeeld zal schetsen om niet steeds maar dezelfde spilzucht te hoeven navertellen.
15.37.2. Igitur in stagno Agrippae fabricatus est ratem, cui superpositum convivium navium aliarum tractu moveretur. Naves auro et ebore distinctae; remigesqe exoleti per aetates et scientiam libidinum componebantur. Volucres et feras diversis e terris et animalia maris Oceano abusque petiverat.

15.37.2. Welnu, hij liet in de vijver van Agrippa een vlot bouwen waarop een diner werd aangericht terwijl het door andere schepen werd voortgetrokken. Die schepen waren versierd met goud en ivoor; als roeiers werden er kontjongetjes op uitgekozen op grond van hun leeftijden en hun behendigheid in soorten ontucht. Gevogelte en wild had hij uit verre landen laten komen en zeedieren helemaal uit de Oceaan.
15.37.3. Crepidinibus stagni lupanaria adstabant inlustribus feminis completa, et contra scorta visebantur nudis corporibus. Iam gestus motusque obsceni; et postquam tenebrae incedebant, quantum iuxta nemoris et circumiecta tecta consonare cantu et luminibus clarescere. 15.37.3. Op de oevers van de vijver stonden bordelen waarin zich vrouwen uit voorname kringen ophielden en daartegenover zag men hoertjes met ontblote lichamen. Eerst was er sprake van obscene gebaren en bewegingen; en toen de duisternis inviel weerklonken alle bosjes in de buurt en de huizen die rondom stonden van gezang en begonnen ze op te lichten door fakkels.
15.37.4. Ipse per licita atque inlicita foedatus nihil flagitii reliquerat, quo corruptior ageret, nisi paucos post dies uni ex illo contaminatorum grege (nomen Pythagorae fuit) in modum solemnium coniugiorum denupsisset. Inditum imperatori flammeum, missi auspices; dos et genialis torus et faces nuptiales, cuncta denique spectata, quae etiam in femina nox operit.

15.37.4. Nero zelf, al bezoedeld door alles wat maar geoorloofd of ongeoorloofd was, had geen enkele schanddaad, waardoor hij maar verdorvener kon optreden, nagelaten, behalve dan dat hij enkele dagen later ook nog eens volgens de gebruiken van een echte huwelijksceremonie getrouwd was met een sujet uit dat zootje ongeregeld (zijn naam was Pythagoras). De keizer werd bekleed met een rode bruidssluier, auspices werden gestuurd; bruidsschat, bruidsbed en bruidsfakkels waren te zien, kortom alles wat, zelfs bij een vrouw, de nacht verhult.
Caput XXXVIII Hoofdstuk 38
15.38.1. Sequitur clades, forte an dolo principis incertum (nam utrumque auctores prodidere), sed omnibus, quae huic urbi per violentiam ignium acciderunt, gravior atque atrocior. 15.38.1. Er volgde een ramp - het is onzeker of het door toeval kwam of te wijten was aan achterbaks gedrag van de keizer (want voor beide versies zijn bronnen aan te halen) - maar in ieder geval ernstiger en gruwelijker dan alles wat deze stad door het geweld van vuur overkomen is.
15.38.2. Initium in ea parte circi ortum, quae Palatino Caelioque montibus contigua est, ubi per tabernas, quibus id mercimonium inerat, quo flamma alitur, simul coeptus ignis et statim validus ac vento citus longitudinem circi conripuit.Neque enim domus munimentis saeptae vel templa muris cincta aut quid aliud morae interiacebat.

15.38.2. De brand is ontstaan in dat deel van het circus dat grenst aan de heuvels Palatinus en Caelius, waar hij via de winkeltjes waarin het soort koopwaar lag waardoor vuur aangewakkerd wordt, meteen bij het ontbranden zowel hevig oplaaide als aangejaagd werd door de wind en het circus over de volle lengte in de as legde. Er stonden immers geen huizen in de weg, omgeven door versterkingen, of tempels door muren omringd of iets anders dat zijn voortrazen kon tegenhouden.
[Palatinus en Caelius: dus de noordoostelijke kant van het circus.]
15.38.3. Impetu pervagatum incendium plana primum, deinde in edita adsurgens et rursus inferiora populando anteiit remedia velocitate mali et obnoxia urbe artis itineribus hucque et illuc flexis atque enormibus vicis, qualis vetus Roman fuit.



15.38.3. Met enorm geweld raasde de brand eerst over de lager gelegen stadsdelen, vervolgens klom het naar de hoger gelegen delen en daalde dan weer verwoestend af naar de lagere, waarbij hij elke bluspoging bij voorbaat kansloos maakte door de snelheid waarmee de ramp zich verspreidde en doordat de stad een makkelijke prooi was door de smalle straatjes die naar her en der kronkelden en de wijken die kris kras neergepoot waren, zoals dat in het vroegere Rome nu eenmaal het geval was.
15.38.4. Ad hoc lamenta paventium feminarum, fessa aetate aut rudis pueritiae; quique sibi quique aliis consulebat, dum trahunt invalidos aut opperiuntur, pars mora, pars festinans, cuncta impediebant. 15.38.4. Hierbij kwam de paniek van angstige vrouwen, bejaarden of kinderen; en al wie voor zich zelf of anderen probeerde te zorgen, of ze nu invaliden meesleepten of op hen stonden te wachten, deels door hun traagheid, deels door hun haast: alles veroorzaakte oponthoud.
15.38.5. Et saepe, dum in tergum respectant, lateribus aut fronte circumveniebantur, vel si in proxima evaserant, illis quoque igni correptis, etiam quae longinqua crediderant in eodem casu reperiebant.

15.38.5. En dikwijls werd men, terwijl men het oog gericht hield op wat er van achter dreigde, van opzij of van voren ingesloten, of, als men ontkomen was naar nabijgelegen plaatsen, trof men die in dezelfde staat aan omdat ook die door het vuur aangetast waren, zelfs wat men voor verafgelegen had gehouden.
15.38.6. Postremo, quid vitarent quid peterent ambigui, complere vias, sterni per agros; quidam amissis omnibus fortunis, diurni quoque victus, alii caritate suorum, quos eripere nequiverant, quamvis patente effugio interiere.


15.38.6. Uiteindelijk, niet wetend wat zij uit de weg moesten gaan en waarheen zij hun toevlucht moesten nemen, zorgden zij voor overvolle wegen en lieten zich op de velden op de grond vallen; sommigen die alles verloren hadden wat zij bezaten, tot zelfs wat proviand om de dag door te komen, anderen uit genegenheid voor de hunnen die zij toch niet hadden kunnen redden, zijn omgekomen hoewel een uitweg nog voorhanden was.
15.38.7. Nec quisquam defendere audebat, crebris multorum minis restinguere prohibentium, et quia alii palam facies iaciebant atque esse sibi auctorem vociferabantur, sive ut raptus licentius exercerent seu iussu. 15.38.7. En niemand durfde pogingen tot blussen te ondernemen, omdat overal dreigementen klonken van velen die bluswerzaamheden tegenhielden en omdat anderen openlijk fakkels wierpen en schreeuwden dat zij op bevel handelden, hetzij om zodoende ongeremder te kunnen plunderen hetzij zij werkelijk op bevel handelden.
Caput XXXIX Hoofdstuk 39
15.39.1. Eo in tempore Nero Anti agens non ante in urbem regressus est, quam domui eius, qua Palatium et Maecenatis hortos continuaverat, ignis propinquaret. Neque tamen sisti potuit, quin et Palatium et domus et cuncta circum haurirentur.


15.39.1. Nero, die in die tijd te Antium verbleef is pas naar Rome teruggekeerd toen het vuur zijn paleis bedreigde, waarmee hij het Palatium en de parken van Maecenas verbonden had. Maar toch kon het vuur niet tot staan gebracht worden voordat het Palatium, het paleis en de hele omgeving in de as was gelegd.
[Palatium: het paleis strekte zich uit van de Palatijnse tot de Esquilijnse heuvel, waarop de tuinen lagen die Maecenas aan het keizerlijk huis had vermaakt.]
15.39.2. Sed solacium populo exturbato ac profugo campum Martis ac monumenta Agrippae, hortos quin etiam suos patefacit et subitaria aedificia exstruxit, quae multitudinem inopem acciperent; subvectaque utensilia ab Ostia et propinquis municipiis, pretiumque frumenti minutum usque ad ternos nummos.

15.39.2. Maar als toevlucht voor het radeloze en gevluchte volk stelde hij het Marsveld open en de bouwwerken van Agrippa, ja zelfs zijn eigen tuinen, en hij liet noodbarakken oprichten om de haveloze menigte in op te vangen en er zijn noodvoorraden aangevoerd uit Ostia en nabijgelegen stadjes en de korenprijs is tot drie sestertiën per gewicht verlaagd.
[de bouwwerken van Agrippa: liggen allemaal op het Marsveld. Het zijn 'de Campus Agrippae'; zuidelijk daarvan het Pantheon, de 'Thermae Agrippae', de 'Basilica Neptuni', het 'Diribitorium' en de 'Saepta Iulia'.]
15.39.3. Quae quamquam popularia in inritum cadebant, quia pervaserat rumor ipso tempore flagrantis urbis inisse eum domesticam scaenam et cecinisse Troianum excidium, praesentia mala vetustis cladibus adsimulantem. 15.39.3. Deze maatregelen, hoezeer ook gericht op populariteit, misten hun effect omdat het gerucht de ronde was gaan doen dat hij, juist ten tijde van de brand in de stad, zijn huistheater had beklommen en de ondergang van Troje bezongen, daarbij een nederlaag uit het verleden vergelijkend met de huidige ellende.
Caput XXXX Hoofdstuk 40
15.40.1. Sexto demum die apud imas Esquilias finis incendio factus, prorutis per immensum aedificiis, ut continuae violentiae campus et velut vacuum caelum occurreret. Necdum positus metus aut redierat plebi spes: rursum grassatus ignis, patulis magis urbis locis; eoque strages hominum minor: delubra deum et porticus amoenitati dicatae latius procidere.



15.40.1. Pas op de zesde dag slaagde men er aan de voet van de Esquilinus in het vuur een halt toe te roepen door over een geweldige oppervlakte de gebouwen omver te halen om zodoende het voortrazend geweld open terrein en een als het ware lege hemel voor te houden. Maar de vrees was nog niet afgelegd door het volk en ook was hun hoop nog niet herleefd: opnieuw laaide het vuur op in een ruimer gebouwd gedeelte van de stad en des te minder was de slachting onder de mensen: heilidommen van goden en zuilengaanderijen, bestemd voor genoegens stortten over een grotere oppervlakte in.
15.40.2. Plusque infamiae id incendium habuit, quia praediis Tigellini Aemilianis proruperat videbaturque Nero condendae urbis novae et cognomento suo appellandae gloriam quaerere. Quippe in regiones quattuordecim Roma dividitur, quarum quattuor integrae manebant, tres solo tenus deiectae, septem reliquis pauca tectorum vestigia supererant, lacera et semusta.


15.40.2. Deze brand heeft meer schande opgeroepen omdat hij uitgebroken was op de Aemiliaanse bezittingen van Tigellinus en Nero de indruk maakte op de roem uit te zijn van een nieuwe stad te willen stichten en die zijn naam te willen geven. Immers Rome wordt verdeeld in veertien wijken, waarvan er vier onaangetast bleven en er drie met de grond gelijk gemaakt werden en in de zeven overige waren nog maar weinig resten van huizen over, beschadigd en half verbrand.
[de Aemiliaanse bezittingen: de 'Aemiliana', waar deze landgoederen van Tigellinus lagen, vormden een stadswijk tussen het Capitool en de Quirinalisheuvel.]
Caput XXXXI Hoofdstuk 41
15.41.1. Domuum et insularum et templorum, quae amissa sunt, numerum inire haud promptum fuerit; sed vetustissima religione, quod Servius Tullius Lunae, et magna ara fanumque, quae praesenti Herculi Arcas Euander sacraverat, aedesque Statoris Iovis vota Romulo Numaeque regia et delubrum Vestae cum penatibus populi Romani exusta; iam opes tot victoriis quaesitae et Graecarum artium decora, exin monumenta ingeniorum antiqua et incorrupta, ut, quamvis in tanta resurgentis urbis pulchritudine multa seniores meminerint, quae reparari nequibant.







15.41.1. Een schatting te maken van het aantal huizen en appartementen en tempels dat verloren gegaan is, zou niet gemakkelijk zijn; maar de oudste gebouwen met godsdienstige functie, zoals de tempel die Servius Tullius aan de Maan had toegewijd, en het altaar met bijbehorend heiligdom dat de Arcadiër Euander had opgericht voor Hercules de Helper, en de tempel van Juppiter Stator, gewijd door Romulus en het paleis van Numa en het heiligdom van Vesta, inclusief de penaten van het Romeinse volk, zijn in de as gelegd. Voorts schatten, vergaard in zoveel overwinningen en pronkstukken van Griekse kunst, vervolgens de oude, onbedorven getuigenissen van geestesgrootheid, zodat de ouderen zich nog veel kunnen herinneren wat men niet kon herstellen ondanks de zo grote pracht van de herrijzende stad.
[de Maan: de tempel van Luna lag bij de Aventijnse heuvel.]
[het altaar: het grote altaar (Magna Ara, of Ara Maxima Herculis) lag op het Forum Boarium.]
[Hercules: het heiligdom van Hercules de Helper lag vlak bij het Grote Altaar, aan de Tiber.]
[het paleis van Numa: dit lag tussen de tempel van Juppiter Stator en die van Vesta aan de zuidwestelijke kant van het Forum.]

15.41.2. Fuere qui adnotarent XIIII Kal. Sextiles principium incendii huius ortum, quo et Seneones captam urbem inflammaverint. Alii eo usque cura progressi sunt, ut totidem annos, mensesque et dies inter utraque incendia numerent.





15.41.2. Sommigen tekenden hierbij aan dat deze brand op 19 juli begonnen was, op welke datum ook de Seneonen de stad in brand staken na haar ingenomen te hebben. Anderen zijn in hun fanatisme zo ver gegaan dat zij een even groot aantal jaren, maanden en dagen tussen de twee branden telden.
[19 juli: de datum 19 juli (XIV.Kal.Sext.) is juist als men aanneemt dat de Galliërs Rome in brand hebben gestoken op de dag na de slag bij de Allia, die XV.Kal.Sext. plaats vond. Dit staat echter niet vast.]
[een even groot aantal: namelijk 418; sedert de brandstichting door de Galliërs waren er 454 jaren verlopen, dus 418 jaren + 418 maanden + 418 dagen volgens de formule x + x/12 + x/365 = 454. Overigens een inhoudsloos staaltje van getalmystiek!]






Lees verder



Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen