ANNALES 14, 51 - 65





Jaarboeken 14, 51 - 65              

Dood van Burrus
Seneca probeert te eclipseren       
Huwelijk met Poppaea
Dood van Octavia

Caput LI Hoofdstuk 51
14.51.1. Sed gravescentibus in dies publicis malis subsidia minuebantur, concessitque vita Burrus, incertum valetudine an veneno. Valetudo ex eo coniectabatur, quod in se tumescentibus paulatim faucibus et impedito meatu spiritum finiebat. Plures iussu Neronis, quasi remedium adhiberetur, inlitum palatum eius noxio medicamine adseverabant, et Burrum intellecto scelere, cum ad visendum eum princeps venisset, adspectum eius aversatum sciscitanti hactenus respondisse: "Ego me bene habeo." 14.51.1. Maar terwijl van dag tot dag de misstanden in de staat toenamen, namen de steunpilaren af want Burrus stierf, misschien door ziekte, misschien door vergiftiging, dat is onzeker. Ziekte achtte men hierom mogelijk omdat hij, bij het langzaam dichtzweren van zijn keel en de daaruit voortkomende blokkering van zijn ademhaling, stikte. De meesten beweerden dat op bevel van Nero, zijn verhemelte met een schadelijke stof werd ingesmeerd alsof er een medicijn werd toegediend, en dat Burrus bij het doorzien van de misdaad, toen de keizer hem was komen opzoeken, zijn aanblik de rug toekeerde en op zijn vragen slechts dit antwoordde: "Ik, ik maak het goed".



14.51.2. Civitati grande desiderium eius mansit per memoriam virtutis et successorum alterius segnem innocentiam, alterius flagrantissima flagitia. Quippe Caesar duos praetoriis cohortibus imposuerat, Faenium Rufum ex vulgi favore, quia rem frumentariam sine quaestu tractabat, Ofonium Tigellinum, veterem impudicitiam atque infamiam in eo secutus. 14.51.2. Bij de burgers bleef een groot gemis aan hem leven op grond van de herinnering aan zijn karaktervastheid en omdat van zijn twee opvolgers de slappe onschuld van de ene en de schandelijke misdaden van de andere in het oog sprongen. De keizer had immers twee commandanten over de lijfwacht aangesteld, Faenius Rufus op grond van zijn populariteit bij het volk, omdat hij de supervisie over de korenvoorziening uitoefende zonder winstbejag en Ofonius Tigellinus met het oog op diens schaamteloosheid en schandelijke reputatie.

14.51.3. Atque illi pro cognitis moribus fuere, validior Tigellinus in animo principis et intimis libidinibus adsumptus, prospera populi et militum fama Rufus, quod apud Neronem adversum experiebatur.

14.51.3. En zij hebben zich gedragen overeenkomstig de van hun bekende karakters, waarbij Tigellinus het hoogst genoteerd stond bij de keizer en een deelgenoot was bij zijn heimelijke uitspattingen, terwijl Rufus een goede naam had bij het volk en de soldaten, iets wat hij in het contact met Nero als nadeel ondervond.
Caput LII Hoofdstuk 52
14.52.1. Mors Burri infregit Senecae potentiam, quia nec bonis artibus idem virium erat altero velut duce amoto, et Nero ad deteriores inclinabat.

14.52.1. De dood van Burrus heeft de invloed van Seneca geknakt omdat enerzijds zijn hoogstaande cultuur niet meer dezelfde kracht had nu een van beiden die haar om zo te zeggen propageerden weggevallen was, en anderzijds Nero meer ophad met minderwaardige sujetten.
14.52.2. Hi variis criminationibus Senecam adoriuntur, tamquam ingentes et privatum modum evectas opes adhuc augeret, quodque studia civium in se verteret, hortorum quoque amoenitate et villarum magnificentia quasi principem supergrederetur. 14.52.2. Die vielen Seneca met allerlei beschuldigingen aan, als zou hij zijn geweldige rijkdommen, die de maat van een privé-persoon toch al te boven ging nog eens spekken en als zou hij de populariteit van de burgers op zijn persoon richten en ook door de pracht van zijn parken en de schittering van zijn landgoederen de keizer als het ware overtreffen.

14.52.3. Obiciebant etiam eloquentiae laudem uni sibi adsciscere et carmina crebrius factitare, postquam Neroni amor eorum venisset. Nam oblectamentis principis palam iniquum detrectare vim eius equos regentis, inludere vocem, quotiens caneret. 14.52.3. Ook verweten zij hem dat hij de lof voor zijn welsprekendheid voor zich alleen opeiste en dat hij meer gedichten ging schrijven nu Nero daarvoor liefde had opgevat. Want hij gaf openlijk af op de liefhebberijen van de vorst voorzover het paardenmennen betrof en maakte zijn stem belachelijk zo vaak als hij zong.

14.52.4. Quem ad finem nihil in re publica clarum fore, quod non ab illo reperiri credatur? Certe finitam Neronis pueritiam et robur iuventae adesse: exueret magistrum, satis amplis doctoribus instructus maioribus suis. 14.52.4. Waar moest het op uit lopen als niets in de staat in aanzien zou staan tenzij men meende dat het bij Seneca zijn oorsprong had? De knapentijd van Nero was nu toch werkelijk wel achter de rug en hij leefde in de bloei van zijn jeugd: met meer dan voldoende wijze voorouders als voorbeelden moest hij zich nu maar eens ontdoen van die betweter.
Caput LIII Hoofdstuk 53
14.53.1. At Seneca criminantium non ignarus, prodentibus iis, quibus aliqua honesti cura, et familiaritatem eius magis aspernante Caesare, tempus sermoni orat et accepto ita incipit:

14.53.1. Maar Seneca die maar al te goed bekend was met de intriganten omdat diegenen ze aan hem doorgegeven hadden die nog een greintje gaven om wat eervol was, en omdat de keizer steeds meer zijn gezelschap meed, vroeg om gelegenheid voor een audiëntie en toen die was toegestaan begon hij als volgt te spreken:
14.53.2. "Quartus decimus annus est, Caesar, ex quo spei tuae admotus sum, octavus, ut imperium obtines: medio temporis tantum honorum atque opum in me cumulasti, ut nihil felicitati meae desit nisi moderatio eius. 14.53.2. "Het is nu het veertiende jaar, Sire, sedert ik toegevoegd ben aan u, een jongeman op wie alle hoop gevestigd was en het achtste dat gij op de troon zit: in die tijd hebt u mij met zoveel eerbewijzen en rijkdommen overladen, dat niets anders aan mijn geluk ontbreekt dan de matiging ervan.

14.53.3. Utar magnis exemplis, nec meae fortunae, sed tuae. Abavus tuus Augustus Marco Agrippae Mytilenese secretum, C. Maecenati urbe in ipsa velut peregrinum otium permisit; quorum alter bellorum socius, alter Romae pluribus laboribus iactatus ampla quidem sed pro ingentibus meritis, praemia acceperant.






14.53.3. Ik zal belangrijke voorbeelden aanhalen, niet van mijn positie maar van de uwe. Uw betovergrootvader Augustus heeft aan Marcus Agrippa een afgelegen plaats in Mytilene toegestaan en aan Gaius Maecenas bij wijze van spreken een buitenlandse rustplaats in Rome zelf; van hen was de een zijn krijgsmakker, de ander had zich te Rome verdienselijk gemaakt met meer dan gewone inspanningen, maar allebei hadden zij royale beloningen ontvangen die echter opwogen tegen hun geweldige verdiensten.
[Marcus Agrippa: Agrippa werd door Augustus voorgetrokken boven zijn eigen neef Marcellus, die daarom jaloers was op Agrippa. In 23 werd Agrippa stadhouder van Syria, bleef echter op Lesbos (Mytilene) en zond een vervanger naar Syria. In 23 stierf Marcellus en Agrippa keerde terug en huwde in 21 Julia, de weduwe van Marcellus.]
[Gaius Maecenas: deze was twee maal 'praefectus Urbis' geweest.]
[zijn krijgsmakker: namelijk tegen Sextus Pompeius. Agrippa stierf in 12 v. Chr.]

14.53.4. Ego quid aliud munificentiae tuae adhibere potui quam studia, ut sic dixerim, in umbra educata, et quibus claritudo venit, quod iuventae tuae rudimentis adfuisse videor, grande huius rei pretium. 14.53.4. Maar ik, wat heb ik anders tegenover uw vrijgevigheid kunnen stellen dan studie die verricht was om zo te zeggen in de schaduw en die haar roem ontleende aan het feit dat ik de indruk maakte uw helper te zijn in uw jeugd, een grote beloning hiervoor.
14.53.5. At tu gratiam immensam innumeram pecuniam circumdedisti, adeo ut plerumque intra me ipse volvam: egone, equestri et provinciali loco ortus, proceribus civitatis adnumeror? Inter nobiles et longa decora praeferentes novitas mea enituit? Ubi est animus ille modicis contentus? Tales hortos exstruit et per haec suburbana incedit et tantis agrorum spatiis, tam lato faenore exuberat? Una defensio occurrit, quod muneribus tuis obniti non debui.

14.53.5. Maar u hebt mij onmetelijke gunsten verleend en met grenzeloze rijkdom overladen, zelfs zozeer dat ik mezelf vaak afvroeg: ik, geboren uit de ridderstand en de provincie, mag ik mij rekenen tot de meest vooraanstaanden in de staat? Is onder edelen en mensen die op een lange reeks beroemde voorouders kunnen bogen mijn nieuwe maatschappelijke status gaan schitteren? Waar is die geesteshouding gebleven die zo tevreden was met bescheiden omstandigheden? Heeft zij zulke parken laten aanleggen en dwaalt zij rond door deze landgoederen aan de voet van Rome en over zo grote kavels landerijen, stikt zij in zo grote kapitalen? Slechts één verdediging biedt zich aan: dat ik mij niet heb mogen verzetten tegen uw gaven.
[de provincie: namelijk Cordoba in Spanje.]
Caput LIV Hoofdstuk 54
14.54.1. Sed uterque mensuram implevimus, et tu, quantum princeps tribuere amico posset, et ego, quantum amicus a principe accipere: cetera invidiam augent. Quae quidem, ut omnia mortalia, infra tuam magnitudinem iacet, sed mihi incumbit, mihi subveniendum est. 14.54.1. Maar allebei hebben wij onze maat vol gemaakt: zowel u door aan een vriend te schenken zoveel een vorst maar kan, als ik door aan te nemen zoveel als een vriend maar van een vorst kan aannemen: al het verdere vergroot slechts de afgunst. En dit ligt wel beneden uw waardigheid, zoals al het sterfelijke, maar het drukt op mij, ik heb hulp nodig.

14.54.2. Quo modo in militia aut via fessus adminiculum orarem, ita in hoc itinere vitae senex et levissimis quoque curis impar, cum opes meas ultra sustinere non possim, praesidium peto. Iube rem per procuratores tuos administrari, in tuam fortunam recipi. 14.54.2. Zoals ik, uitgeput in krijgsdienst of reizen hulp zou vragen, zo vraag ik als oude man op deze levensweg en niet meer opgewassen tegen zelfs de lichtste inspanningen om ondersteuning, omdat ik mijn rijkdommen niet langer kan dragen. Geef uw beheerders opdracht het te beheren en neem het weer terug in uw bezit.

14.54.3. Nec me in paupertatem ipse detrudam, sed traditis quorum fulgore praestringor, quod temporis hortorum aut villarum curae seponitur, in animum revocabo. Superest tibi robur et tot per annos summi fastigii regimen: possumus seniores amici quietem reposcere. Hoc quoque in tuam gloriam cedet, eos ad summa vexisse, qui et modica tolerarent." 14.54.3. En ik zal mezelf niet in armoede storten, maar door af te geven datgene door de schittering waarvan ik verblind word zal ik de tijd die nu nog gereserveerd wordt voor de zorg voor parken of landgoederen weer voor mijn zieleheil kunnen gebruiken. U hebt fikse kracht en de discipline voor de hoogste macht waarop u zoveel jaren gefixeerd was: wij, oudere vrienden, kunnen aanspraak maken op rust. Dit ook zal U tot roem strekken dat gij hen tot grootheid gebracht hebt, die ook aan soberheid genoeg hadden.
Caput LV Hoofdstuk 55
14.55.1. Ad quae Nero sic ferme respondit: "Quod meditatae orationi tuae statim occurram, id primum tui muneris habeo, qui me non tantum praevisa, sed subita expedire docuisti. 14.55.1. Hierop heeft Nero ongeveer als volgt geantwoord: "Dat ik direct in kan gaan op uw ingestudeerde redevoering, dat heb ik op de eerste plaats aan u te danken die mij geleerd hebt niet alleen niet alleen voorziene maar ook onverwachte confrontaties het hoofd te bieden.
14.55.2. Abavus meus Augustus Agrippae et Maecenati usurpare otium post labores concessit, sed in ea ipse aetate, cuius auctoritas tueretur quicquid illud et qualecumque tribuisset; ac tamen neutrum datis a se praemiis exuit. 14.55.2. Mijn betovergrootvader Augustus heeft aan Agrippina en Maecenas toegestaan om na hun daden een verdiende rust te genieten, maar wel toen hij zelf op zo'n leeftijd gekomen was dat zijn gezag hem vrijwaarde voor kritiek op dat en wat dergelijks hij hen zou geven. En toch heeft hij geen van beiden beroofd van de beloningen die hij hen gegeven had.
14.55.3. Bello et periculis meruerant; in iis enim iuventa Augusti versata est. Nec mihi tela et manus tuae defuissent in armis agenti; sed quod praesens condicio poscebat, ratione consilio praeceptis pueritiam, dein iuventam meam fovisti.

14.55.3. Zij hadden hun sporen verdiend in oorlogstijd en gevaren; in die omstandigheden heeft immers de jeugd van Augustus zich afgespeeld. En jouw wapens en fysiek zouden mij ongetwijfeld geholpen hebben als ik gewapend had moeten optreden; maar nu hebt u, wat de huidige omstandigheden vereisten, met verstand, beleid en adviezen mijn knapentijd en vervolgens mijn jongelingsjaren begunstigd.
14.55.4. Et tua quidem erga me munera, dum vita suppetet, aeterna erunt: quae a me habes, horti et faenus et villae, casibus obnoxia sunt. Ac licet multa videantur, plerique haudquaquam artibus tuis pares plura tenuerunt. Pudet referre libertinos, qui ditiores spectantur: unde etiam rubori mihi est, quod praecipuus caritate nondum omnes fortuna antecellis. 14.55.4. En uw weldaden tegenover mij zullen dan nog onvergankelijk zijn zolang ik leef: maar wat ge van mij gekregen hebt, tuinen en geld en landgoederen, zijn aan lotgevallen onderhevig. En ook al lijkt het dan ook veel, zeer velen die in het geheel niet opwegen tegen uw talenten hebben meer in handen gekregen. Ik schaam mij melding te maken van vrijgelatenen die nog rijker blijken: daarom ook is het mij een schande dat u, die uitsteekt boven de anderen allen nog niet in rijkdom overtreft.
Caput LVI Hoofdstuk 56
14.56.1. Verum et tibi valida aetas rebusque et fructui rerum sufficiens, et nos prima imperii spatia ingredimur, nisi forte aut te Vitellio ter consuli aut me Claudio postponis, et quantum Volusio longa parsimonia quaesivit, tantum in te mea liberalitas explere non potest. Quin, si qua in parte lubricum adulescentiae nostrae declinat, revocas ornatumque robur subsidio impensius regis?
14.56.1. Maar u bent nog in de kracht van uw jaren en opgewassen tegen de omstandigheden en in staat er de vruchten van te plukken en wij zetten nog pas de eerste stappen op de weg van het keizerschap; of stelt ge u zelf soms achter bij Vitellius, die drie maal consul is geweest, of mij bij Claudius en gaat u er van uit dat mijn vrijgevigheid bij u niet kan evenaren wat zijn langdurige spaarzaamheid voor Volusius bijeengeschraapt heeft?
[Vitellius: deze was tot drie maal toe consul onder Claudius. Deze Vitellius is de vader van de latere keizer.]

14.56.2 Non tua moderatio si reddideris pecuniam, nec quies, si reliqueris principem, sed mea avaritia, meae crudelitatis metus in ore omnium versabitur. Quod si maxime continentia tua laudetur, non tamen sapienti viro decorum fuerit, unde amico infamiam paret, inde gloriam sibi recipere." 14.56.2. Niet uw matiging, niet uw afzondering zal op ieders lippen zijn als u uw vorst in de steek zult laten, maar mijn hebzucht en de vrees voor mijn wreedheid. Maar als uw ingetogenheid al hogelijkst geprezen wordt dan past het een stoicijnse wijze toch niet om hieruit roem voor zichzelf te putten waarmee hij zijn vriend in een kwaad daglicht stelt.


14.56.3. His adicit complexum et oscula, factus natura et consuetudine exercitus velare odium fallacibus blanditiis. Seneca, qui finis omnium cum dominante sermonum, grates agit; sed instituta prioris potentiae commutat, prohibet coetus salutantium, vitat comitantes, rarus per urbem, quasi valetudine infensa aut sapientiae studiis domi attineretur. 14.56.3. Hieraan voegde hij een omhelzing en kussen toe, omdat hij van nature zo was en door gewoonte getraind was in het versluieren van zijn haatgevoelens met valse vleierijen. Seneca bracht dank, wat het einde is van alle audiënties bij machthebbers; maar hij wijzigde zijn gewoonten die het gevolg waren van zijn vroegere macht, weerde bezoeken van clienten af, vermeed het zich te vertonen met een gevolg, liet zich nog zelden in Rome zien, alsof hij door een slechte gezondheid of studies in de filosofie aan huis gebonden werd.
Caput LVII Hoofdstuk 57
14.57.1. Perculso Seneca promptum fuit Rufum Faenium imminuere, Agrippinae amicitiam in eo criminantibus. Validiorque in dies Tigellinus et malas artes, quibus solis pollebat, gratiores ratus, si principem societate scelerum obstringeret, metus eius rimatur; compertoque Plautum et Sullam maxime timeri, Plautum in Asiam, Sullam in Galliam Narbonensem nuper amotos, nobilitatem eorum et propinquos huic Orientis, illi Germaniae exercitus commemorat.




14.57.1. Nadat Seneca deze klap had moeten incasseren lag het voor de hand om Rufus Faenius te bedreigen: men verweet hem zijn vriendschap met Agrippina. En van dag tot dag werd de invloed van Tigellinus groter en omdat deze van mening was dat de vuige praktijken, waarmee alleen hij hem manipuleerde, bij Nero meer in de smaak zouden vallen als hij de vorst aan zich kon binden door medeplichtigheid in zijn misdaden, pluisde hij na waarin oorzaken van vrees bij hem bestonden. En toen hij te weten gekomen was dat hij Plautus en Sulla het meest vreesde - Plautus was recent naar Azië, Sulla naar Gallia Narbonensis verbannen - sprak hij met Nero over hun adellijke afkomst en vestigde hij er de aandacht op dat in de buurt van de eerste troepen van het Oosten gelegerd waren, in de buurt van de laatsten die van Germanië.
[Plautus en Sulla: Rubellius Plautus was een zoon van Julia, de kleindochter van Tiberius. Faustus Sulla was de schoonzoon van Claudius. Zie Ann XII,52.]
14.57.2. Non se, ut Burrum, diversas spes, sed solam incolumitatem Neronis spectare; cui caveri utcumque ab urbanis insidiis praesenti opera: longinquos motus quonam modo comprimi posse? Erectas Gallias ad nomen dictatorium, nec minus suspensos Asiae populos claritudine avi Drusi. 14.57.2. Hij probeerde niet, zoals Burrus, van twee walletjes te eten, maar hield het oog alleen gericht op Nero's heil; die kon men beschermen tegen elke hinderlaag in de stad door middel van acuut ingrijpen: maar hoe konden opstanden op zo grote afstanden de kop ingedrukt worden? De Galliërs stonden meteen op scherp bij het woord dictator, en niet minder onbetrouwbaar waren de volken van Azië als gevolg van de roem van Drusus, Plautus' grootvader.
14.57.3. Sullam inopem, unde praecipuam audaciam, et simulatione segnitiae, dum temeritati locum reperiret. Plautum magnis opibus ne fingere quidem cupidinem otii, sed veterum Romanorum imitamenta praeferre, adsumpta etiam Stoicorum adrogantia sectaque, quae turbidos et negotiorum adpetentes faciat.

14.57.3. Sulla was onbemiddeld en daardoor was zijn vermetelheid opvallend groot, en hij veinsde alleen maar landerigheid totdat hij een gelegenheid zou vinden voor driestheid. Plautus wendde door zijn rijkdom zelfs geen verlangen naar nietsdoen voor, maar liep te koop met nabootsing van vroegere Romeinen nadat hij ook de aanmatigende houding en de leer van de Stoïcijnen had aangenomen, die de mensen oproerig maakt en hen moeilijkheden laat zoeken.
14.57.4. Nec ultra mora. Sulla sexto die pervectis Massiliam percussoribus ante metum et rumorem interficitur, cum epulandi causa discumberet. Relatum caput eius inlusit Nero tamquam praematura canitie deforme. 14.57.4. Van dralen was geen sprake. Sulla werd van kant gemaakt door moordenaars die binnen zes dagen naar Marseille overstaken voordat hij de kans kreeg bang te worden en er iets kon uitlekken, toen hij aan tafel ging aanliggen voor een maaltijd. Zijn hoofd werd meegenomen en daarmee stak Nero nog de draak als zou die lelijk zijn door voortijdige kaalheid.
Caput LVIII Hoofdstuk 58
14.58.1. Plauto parari necem non perinde occultum fuit, quia pluribus salus eius curabatur, et spatium itineris ac maris tempusque interiectum moverat famam. 14.58.1. Dat op Plautus een moord beraamd werd is niet evenzeer geheim gebleven, omdat door meer mensen voor zijn veiligheid gezorgd werd en de afstand over land en zee en de tussenverlopen tijd het gerucht verspreid had.
14.58.2. Vulgoque fingebant petitum ab eo Corbulonem, magnis tum exercitibus praesidentem et, clari atque insontes si interficerentur, praecipuum ad pericula. Quin et Asiam favore iuvenis arma cepisse, nec milites ad scelus missos aut numero validos aut animo promptos, postquam iussa efficere nequiverint, ad spes novas transisse. 14.58.2. Algemeen verzon men er bij dat hij steun had gezocht bij Corbulo, die grote legertroepen leidde, en die bereid was gevaren te trotseren als er aanzienlijken en onschuldigen naar het leven werd gestaan. Ja zelfs dat Azië ten gunste van de jonge man de wapens opgenomen had en dat de soldaten die voor de moord gezonden waren ofwel niet genoeg in aantal waren ofwel niet doortastend genoeg en daarom, toen ze hun opdracht niet konden uitvoeren, overgelopen waren in de hoop daar beter van te worden.
14.58.3. Vana haec more famae credentium otio augebantur; ceterum libertus Plauti celeritate ventorum praevenit centurionem et mandata L. Antistii soceri attulit: 14.58.3. Deze loze prietpraat werd naar de gewoonte van lieden die geloof hechten aan geruchten uit gebrek aan bezigheden nog aangedikt; hoe het ook zij, een vrijgelatene van Plautus was door gunstige winden de centurio voor en bracht aanbevelingen over van zijn schoonvader Lucius Antistius:
14.58.4. Effugeret segnem mortem, dum suffugium esset: magni nominis miseratione reperturum bonos, consociaturum audaces; nullum interim subsidium aspernandum. Si sexaginta milites (tot enim adveniebant) propulisset, dum refertur nuntius Neroni, dum manus alia permeat, multa secutura, quae adusque bellum evalescerent. Denique aut salutem tali consilio quaeri, aut nihil gravius audenti quam ignavo patiendum esse. 14.58.4. Hij moest niet gelaten een moord ondergaan zolang er redding mogelijk was: door het medelijden met zijn klinkende naam zou hij medestanders vinden, zou hij stoutmoedige helpers rond zich kunnen verzamelen; intussen mocht geen mogelijkheid tot hulp onbenut gelaten worden. Als hij de 60 soldaten [zoveel waren er namelijk in aantocht] afgeslagen zou hebben zou er veel gebeuren in de tijd dat het bericht aan Nero zou worden overgebracht en een andere groep zou oversteken, gebeurtenissen die zelfs tot een oorlog konden escaleren. Tenslotte werd met een dergelijke onderneming ofwel zijn leven gered ofwel hoefde hij niets ergers te ondergaan als hij dit durfde dan als hij zich laf betoonde.
Caput LIX Hoofdstuk 59
14.59.1 Sed Plautum ea non movere, sive nullam opem providebat inermis et exul, seu taedio ambiguae spei, an amore coniugis et liberorum, quibus placabiliorem fore principem rebatur nulla sollicitudine turbatum. Sunt qui alios a socero nuntios venisse ferant, tamquam nihil atrox immineret; doctoresque sapientiae, Coeranum Graeci, Musonium Tusci generis, constantiam opperiendae mortis pro incerta et trepida vita suassisse.

14.59.1. Maar deze adviezen hebben hun uitwerking op Plautus gemist, hetzij hij, ongewapend en een balling, geen enkele uitweg zag, hetzij uit afkeer van een leven tussen hoop en vrees, of uit liefde voor zijn vrouw en kinderen, voor wie hij meende dat de keizer toegeeflijker zou zijn als hij niet van de kook zou raken door welke geprikkeldheid dan ook. Sommigen melden dat andere berichten van zijn schoonvader hem bereikt hadden, als zou hem niets vreeswekkends bedreigen; en dat filosofen, namelijk Coeranus van Griekse en Musonius van Etruskische afkomst, aangedrongen hadden op standvastigheid in het zicht van de dood in plaats van een onzeker en angstig leven.
14.59.2 Repertus est certe per medium diei nudus exercitando corpori. Talem eum centurio trucidavit coram Pelagone spadone, quem Nero centurioni et manipulo, quasi satellitibus ministrum regium, praeposuerat. Caput interfecti relatum; 14.59.2. In ieder geval is hij midden op de dag aangetroffen terwijl hij zich uitgekleed had om zijn lichaamsoefeningen te doen. In die toestand heeft de centurio hem vermoord ten overstaan van de eunuch Pelago, die Nero als een soort keizerlijk controleur over zijn metgezellen de leiding had gegeven over de centurio en zijn troep. Het hoofd van de vermoorde is meegenomen;
14.59.3. cuius adspectu (ipsa principis verba referam) "Cur," inquit, "Nero * * *" et posito metu nuptias Poppaeae ob eius modi terrores dilatas maturare parat Octaviamque coniugem amoliri, quamvis modeste ageret, nomine patris et studiis populi gravem.


14.59.3. Bij de aanblik daarvan zei hij (ik zal de eigen woorden van de keizer vermelden) "Waarom [heeft niemand mij verteld dat hij zo'n grote neus had?] en nu hij zijn vrees had afgelegd zette hij haast achter zijn huwelijk met Poppaea dat hij wegens angstgevoelens van deze soort had uitgesteld en achter het uit de weg ruimen van zijn vrouw Octavia, die, hoe bescheiden zij zich ook opstelde, een doorn in zijn oog was wegens haar vader en haar populariteit bij het volk.
[Octavia: Octavia was de dochter van Claudius en Messalina.]
14.59.4 Sed ad senatum litteras misit de caede Sullae Plautique haud confessus, verum utriusque turbidum ingenium esse, et sibi incolumitatem rei publicae magna cura haberi. Decretae eo nomine supplicationes, utque Sulla et Plautus senatu moverentur, gravioribus iam ludibriis quam malis. 14.59.4. Maar aan de senaat heeft hij een brief gestuurd zonder daarin melding te maken van de moord op Sulla en Plautus, maar met de verzekering dat beider karakter opstandig was en dat hem de stabiliteit van de staat zeer ter harte ging. Naar aanleiding hiervan is tot dankgebeden besloten en beslist dat Sulla en Plautus uit de senaat verwijderd zouden worden, een nog ernstiger hoon dan het kwaad dat al geschied was.

Caput LX Hoofdstuk 60
14.60.1. Igitur accepto patrum consulto, postquam cuncta scelerum suorum pro egregiis accipi videt, exturbat Octaviam, sterilem dictitans;exim Poppaeae coniungitur. 14.60.1. Toen hij het senaatsbesluit ontvangen had en gezien had dat al zijn misdaden als uitstekend beschouwd werden, verstootte hij dus Octavia waarbij hij benadrukte dat zij onvruchtbaar was; daarop trouwde hij met Poppaea.

14.60.2. Ea diu paelex et adulteri Neronis, mox mariti potens, quendam ex ministris Octaviae impulit servilem ei amorem obicere. Destinaturque reus cognomento Eucaerus, natione Alexandrinus, canere per tibias doctus. 14.60.2. Deze vrouw, die al lange tijd zijn minnares was en zo al een grote invloed op Nero had toen hij nog haar minnaar was en daarna haar man, zette een dienaar van Octavia ertoe aan haar te beschuldigen van een verhouding met een slaaf. En als schuldige werd iemand uitgekozen met de naam Eucarus, een Alexandrijn van afkomst, van beroep een fluitspeler.
14.60.3. Actae ob id de ancillis quaestiones, et vi tormentorum victis quibusdam, ut falsa adnuerent, plures perstitere sanctitatem dominae tueri; ex quibus una instanti Tigellino castiora esse muliebria Octaviae respondit quam os eius.

14.60.3. Hierover zijn verhoren afgenomen van haar dienaressen en, hoewel sommigen onder druk van de folteringen er toe kwamen om valse bekentenissen af te leggen, volhardden de meesten in het beschermen van de eerbaarheid van hun meesteres; een van hen antwoordde Tigellinus zelfs toen hij aandrong dat de geslachtsdelen van Octavia zuiverder waren dan zijn mond.
14.60.4. Movetur tamen primo civilis discidii specie domumque Burri, praedia Plauti infausta dona accipit; mox in Campaniam pulsa est addita militari custodia. 14.60.4. Toch werd Octavia aanvankelijk verwijderd onder het mom van een burgelijke scheiding en zij kreeg als onheilspellende geschenken het huis van Burrus en de landgoederen van Plautus. Daarna is zij verbannen naar Campanië onder toevoeging van een militaire bewaking.
14.60.5. Inde crebri questus nec occulti per vulgum, cui minor sapientia et ex mediocritate fortunae pauciora pericula sunt. His vocibus tamquam Nero paenitentia flagitii coniugem revocarit Octaviam. 14.60.5. Als gevolg hiervan waren er talrijke onverholen klachten onder het volk, dat een beperkter inzicht heeft en minder gevaar loopt als gevolg van haar onaanzienlijke positie. Tengevolge van dit gemor zou Nero, alsof hij spijt had over zijn schanddaad, Octavia als echtgenote teruggeroepen hebben.
[Tengevolge van dit gemor: ? Er ontbreekt hier een stuk tekst.]
Caput LXI Hoofdstuk 61
14.61.1. Exim laeti Capitolium scandunt deosque tandem venerantur. Effigies Poppaeae proruunt, Octaviae imagines gestant umeris, spargunt floribus foroque ac templis statuunt. Itur etiam in principis laudes repetitu venerantium. Iamque et Palatium multitudine et clamoribus complebant, cum emissi militum globi verberibus et intento ferro turbatos disiecere. Mutataque quae per seditionem verterant, et Poppaeae honos repositus est. 14.61.1. Daarop beklom men verheugd het Capitool en vereerde eindelijk weer eens de goden. De beeltenissen van Poppaea smeet men omver, men droeg de borstbeelden van Octavia op de schouders, bestrooide ze met bloemen en zette ze op het forum neer en in de tempels. Ook gingen haar vereerders over tot lofprijzingen jegens de keizer wegens de terugroeping. En reeds vulde zich ook het paleis met een luidruchtige menigte, toen groepen soldaten, daartoe uitgezonden, de opgewonden massa met zweepslagen en getrokken zwaard uiteensloegen. En wat in het oproer omvergehaald was is weer teruggezet en Poppaea is weer in ere hersteld.

14.61.2. Quae semper odio, tum et metu atrox, ne aut vulgi acrior vis ingrueret aut Nero inclinatione populi mutaretur, provoluta genibus eius: non eo loci res suas agi, ut de matrimonio certet, quamquam id sibi vita potius, sed vitam ipsam in extremum adductam a clientelis et servitiis Octaviae, quae plebis sibi nomen indiderint, ea in pace ausi, quae vix bello evenirent. 14.61.2. Deze, altijd al boosaardig door haar haat, toen ook door angst dat ofwel het geweld van het gepeupel nog heviger zou worden ofwel Nero overstag zou gaan door de voorkeur van het volk, viel voor hem op haar knieën met de woorden: dat het niet zo met haar gesteld was dat zij vocht voor haar huwelijk, hoewel dit haar dierbaarder was dan haar leven, maar om haar leven zelf dat tot het uiterste werd bedreigd door de beschermelingen en slaven van Octavia, die zichzelf de naam 'volk' hadden toegeëigend en midden in vredestijd waagden wat in een oorlog amper gebeurde.
14.61.3. Arma illa adversus principem sumpta; ducem tantum defuisse, qui motis rebus facile reperiretur: omitteret modo Campaniam et in urbem ipsa pergeret, ad cuius nutum absentis tumultus cierentur.

14.61.3. Die wapens waren tegen de keizer opgenomen; slechts een aanvoerder had ontbroken, die echter makkelijk gevonden zou worden als de revolutie eenmaal uitgebroken was: stel dat ze eens Campanië zou verlaten en in eigen persoon naar Rome zou komen als op haar wenk zelfs als ze afwezig was een oproer ontketend worden.
14.61.4. Quod alioquin suum delictum? Quam cuiusquam offensionem? An quia veram progeniem penatibus Caesarum datura sit? Malle populum Romanum tibicinis Aegyptii subolem imperatorio fastigio induci? Denique, si id rebus conducat, libens quam coactus acciret dominam, vel consuleret securitati. Iusta ultione et modicis remediis primos motus consedisse: at si desperent uxorem Neronis fore Octaviam, illi maritum daturos. 14.61.4. Wat was nu overigens haar vergrijp? Wat had zij wie dan ook aangedaan? Soms dat zij het keizerhuis een legitiem nageslacht zou schenken? Wilde het Romeinse volk dan liever dat het kind van een Egyptische fluitspeler op de keizerstroon werd geplaatst? Om kort te gaan, als dit in het belang van het rijk was, dan moest hij maar liever vrijwillig dan onder dwang zijn bazin in huis halen, of anders zorg dragen voor zijn veiligheid. Door een gepaste straf en bescheiden maatregelen had hij deze eerste opstand neergeslagen: maar als men er aan ging wanhopen dat Octavia de echtgenote van Nero zou blijven, dan zou men haar vast wel een echtgenoot geven.

Caput LXII Hoofdstuk 62
14.62.1. Varius sermo et ad metum atque iram adcommodatus terruit simul audientem at accendit. Sed parum valebat suspicio in servo, et quaestionibus ancillarum elusa erat. Ergo confessionem alicuius quaeri placet, cui rerum quoque novarum crimen adfingeretur. 14.62.1. Haar genuanceerde manier van spreken die er op berekend was angst en woede te wekken verlamde hem door vrees maar maakte hem tegelijk razend. Maar de verdachtmaking van de slaaf stelde te weinig voor en was door de verhoren onder foltering van de slavinnen ontzenuwd. Dus besloot hij op zoek te gaan naar de bekentenis van iemand die men ook pogingen tot revolutie in de schoenen kon schuiven.
14.62.2. Et visus idoneus maternae necis patrator Anicetus, classi apud Misenum, ut memoravi, praefectus, levi post admissum scelus gratia, dein graviore odio, quia malorum facinorum ministri quasi exprobrantes adspiciuntur. 14.62.2. En daarvoor leek Anicetus erg geschikt, de uitvoerder van de moord op zijn moeder, vlootvoogd te Misenum zoals ik al vermeld heb. Deze stond na zijn toestemming de misdaad te ondernemen slechts even in de gunst maar werd daarna des te heviger gehaat omdat nu eenmaal helpers bij misdaden als levende verwijten gezien worden.
14.62.3. Igitur accitum eum Caesar operae prioris admonet: solum incolumitati principis adversus insidiantem matrem subvenisse; locum haud minoris gratiae instare, si coniugem infensam depelleret. Nec manu aut telo opus: fateretur Octaviae adulterium. Occulta quidem ad praesens, sed magna ei praemia et secessus amoenos promittit, vel, si negavisset, necem intentat.

14.62.3. Derhalve ontbood Nero hem en bracht hem zijn vroegere dienst in herinnering: hij had zich als enige druk gemaakt om het leven van de keizer tegen de intriges van zijn moeder; nu wachtte hem een status van niet mindere dank, als hij zijn gehate vrouw uit de weg zou ruimen. En het hoefde niet eens gewapenderhand: hij moest alleen maar overspel met Octavia bekennen. Hij beloofde hem geschenken, voorlopig nog in bedekte termen, maar toch grote en bovendien aantrekkelijke plaatsen waar hij zich kon terugtrekken; als alternatief, ingeval hij zou weigeren, bedreigde hij hem met een gewelddadige dood.
14.62.4. Ille, insita vaecordia et facilitate priorum flagitiorum, plura etiam quam iussum erat fingit fateturque apud amicos, quos velut consilio adhibuerat princeps. Tum in Sardiniam pellitur, ubi non inops exilium toleravit et fato obiit.

14.62.4. Anicetus verzon er, door zijn aangeboren laaghartigheid en de toeschietelijkheid die voortkwam uit zijn vroegere misdaden, nog meer bij dan bevolen was en legde een bekentenis af ten overstaan van vrienden, die de vorst ontboden had als voor overleg. Daarop werd hij naar Sardinië verbannen waar hij, in goede doen, zijn afzondering gedragen heeft en een natuurlijke dood gestorven is.
Caput LXIII Hoofdstuk 63
14.63.1. At Nero praefectum in spem sociandae classis corruptum, et incusatae paulo ante sterilitatis oblitus, abactos partus conscientia libidinum, eaque sibi comperta edicto memorat insulaque Pandateria Octaviam claudit.



14.63.1. Maar Nero maakte bij edict bekend dat de admiraal verleid was in de hoop op een deelgenootschap in de bevelvoering over de vloot en, vergeten dat hij haar nog kort tevoren van onvruchtbaarheid had beschuldigd, stelde hij nu dat zij uit schaamte over haar liederlijkheid haar vrucht had laten afdrijven en dat deze misdrijven door hem achterhaald waren en hij sloot Octavia op Pandateria op.
[haar vrucht had laten afdrijven: op afdrijving van de vrucht (abactio partus; abactio fetus) stond bij de Romeinen geen bij de wet vastgestelde straf.]
[Pandateria: dit is een van de Pontiae Insulae voor de kust van Campania.]

14.63.2. Non alia exul visentium oculos maiore misericordia adfecit. Meminerant adhuc quidam Agrippinae a Tiberio, recentior Iuliae memoria obversabatur a Claudio pulsae; sed illis robur aetatis adfuerat; laeta aliqua viderant et praesentem saevitiam melioris olim fortunae recordatione adlevabant:



14.63.2. Geen andere balling heeft de ogen van wie het zagen gebeuren met groter medelijden vervuld. Sommigen herinnerden zich nog Agrippina, verbannen door Tiberius, verser zweefde nog de herinnering aan de verbanning van Julia door Claudius voor ogen; maar hen had in ieder geval nog de kracht van hun jongere leeftijd geholpen; zij hadden ook gelukkiger momenten gekend en konden de ellende van het moment nog relativeren met de herinnering aan een vroeger geluk:
[Agrippina: Agrippina, de vrouw van Germanicus, werd ook naar Pandateria verbannen in 29 na Chr.]
[Julia: de dochter van Agrippina die op aanstoken van Messalina verbannen werd en kort daarna gedood.]

14.63.3. Huic primum nuptiarum dies loco funeris fuit, deductae in domum, in qua nihil nisi luctuosum haberet, erepto per venenum patre et statim fratre; tum ancilla domina validior et Poppaea non nisi in perniciem uxoris nupta; postremo crimen omni exitio gravius.

14.63.3. Voor Octavia was de trouwdag eigenlijk haar begrafenis daar zij een huis werd binnengevoerd waarin zij slechts smart zou kennen, nadat eerst al haar vader vergiftigd was en direct daarop haar broer; daarna dook er een slavin op die machtiger was dan haar meesteres en een Poppaea die slechts gehuwd was tot verderf van haar de wettige echtgenote; tenslotte dan nog een beschuldiging die erger was dan elke dood.
[haar vader ... haar broer: haar vader: Claudius; haar broer: Britannicus.]
[een slavin: namelijk Acte, de minnares van Nero.]

Caput LXIV Hoofdstuk 64
14.64.1. Ac puella vicesimo aetatis anno inter centuriones et milites, praesagio malorum iam vitae exempta, nondum tamen morte adquiescebat. Paucis dehinc interiectis diebus mori iubetur, cum iam viduam se et tantum sororem testaretur communesque Germanicos et postremo Agrippinae nomen cieret, qua incolumi infelix quidem matrimonium, sed sine exitio pertulisset.



14.64.1. Maar dit kind van nog slechts twintig jaar, omringd door centurio's en soldaten, door haar voorgevoel van rampen al aan het leven ontrukt, berustte toch nog niet in de dood. Na een tussentijd van een paar dagen werd opdracht gegeven tot haar liquidatie ofschoon zij bezwoer dat zij al zonder man was en slechts een zus en zij de gemeenschappelijke Germanici aanriep en tenslotte zelfs de naam van Agrippina tijdens wier leven zij dan wel een ongelukkig huwelijksleven had moeten leiden, maar in ieder geval zonder doodsdreiging.
[zonder man: omdat Nero haar immers verstoten had.]
[een zus: sedert Claudius Nero had geadopteerd was Octavia een zus van Nero.]
[de gemeenschappelijke Germanici: 'Germanicus' was de bijnaam van de oude Drusus en van zijn zonen, Germanicus en Claudius, Octavia's vader.]

14.64.2. Restringitur vinclis venaeque eius per omnes artus exsolvuntur; et quia pressus pavore sanguis tardius labebatur, praefervidi balnei vapore enecatur. Additurque atrocior saevitia, quod caput amputatum latumque in urbem Poppaea vidit. 14.64.2. Haar armen werden op haar rug gebonden en de aderen van al haar ledematen werden geopend; en omdat het bloed, geremd door haar angst, al te traag stroomde werd zij gesmoord in de stoom van een gloeiend heet bad. En een nog groter gruwelijkheid werd hieraan toegevoegd namelijk dat aan Poppaea haar afgesneden hoofd, dat naar de stad gebracht werd, getoond werd.
14.64.3. Dona ob haec templis decreta quem ad finem memorabimus? Quicumque casus temporum illorum nobis vel aliis auctoribus noscent, praesumptum habeant, quotiens fugas et caedes iussit princeps, totiens grates deis actas, quaeque rerum secundarum olim, tum publicae cladis insignia fuisse. Neque tamen silebimus, si quod senatus consultum adulatione novum aut paenitentia postremum fuit. 14.64.3. Dat hierom tot dankoffers in de tempels is besloten, hoe vaak zal ik daarvan nog melding maken? Laten al degenen die de lotgevallen van die tijden door middel van ons of andere geschiedschrijvers zullen leren kennen voor ogen houden dat, zo vaak als de vorst tot ballingschap of executie opdracht gegeven had, even vaak dank betuigd is aan de goden en dat wat eens de tekenen geweest zijn van onze voorspoed, toen het stempel van de maatschappelijke ellende was. Toch willen we er niet in stilte aan voorbijgaan als een senaatsbesluit ongehoord was door zijn vleierij of het toppunt van lijdzaamheid.

Caput LXV Hoofdstuk 65
14.65.1. Eodem anno libertorum potissimos veneno interfecisse creditus, Doryphorum quasi adversatum nuptiis Poppaeae, Pallantem, quod immensam pecuniam longa senecta detineret. Romanus secretis criminationibus incusaverat Senecam ut C. Pisonis socium, sed validius a Seneca eodem crimine perculsus est. Unde Pisoni timor, et orta insidiarum in Neronem magna moles et improspera. 14.65.1 Men gelooft dat Nero in hetzelfde jaar zijn machtigste vrijgelatenen vergiftigd heeft: Doryphorus omdat hij zich gekant zou hebben tegen zijn huwelijk met Poppaea, Pallas omdat hij door zijn hoge ouderdom zijn enorme vermogen vasthield. Romanus had in achterbakse beschuldigingen Seneca beschuldigd dat hij een vriend van Gaius Piso was, maar hij is door Seneca met dezelfde beschuldiging, maar met groter stootkracht, ten val gebracht. Daaruit kwam bij Piso angst voort en er is toen een geweldige, zij het mislukte, samenzwering tegen Nero uit voortgekomen.






Hiermee eindigt Boek 14 van de Annalen van Tacitus.
Lees verder in Boek 15



Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen