ANNALES 12, 41 - 43 Jaarboeken 12, 41 - 43             

Rome in 51                                 
 
Caput XLI

Hoofdstuk 41

12.41.1. Ti. Claudio quintum Servio Cornelio Orfito consulibus virilis toga Neroni maturata quo capessendae rei publicae habilis videretur. Et Caesar adulationibus senatus libens cessit ut vicesimo aetatis anno consulatum Nero iniret atque interim designatus proconsulare imperium extra urbem haberet ac princeps iuventutis appellaretur. Additum nomine eius donativum militi, congiarium plebei.



12.41.1. Onder het vijfde consulaat van Tiberius Claudius en dat van Servius Cornelius Orfitus is er haast gemaakt met de toekenning van de mannentoga aan Nero opdat hij in staat zou schijnen staatszaken op zich te nemen. En de keizer heeft gewillig gehoor gegeven aan het vleiende verzoek van de senaat om Nero in het twintigste jaar het consulaat te laten bekleden en hem intussen als consul-in-spe proconsulaire bevoegdheid te laten bekleden buiten de stad en hem 'jeugdvorst' te laten noemen. In zijn naam is daaraan nog een geldschenking aan de soldaten toegekend en een extra voedselrantsoen aan het volk.
[mannentoga: de 'toga virilis' die de drager tot man bestempelt werd oorspronkelijk pas gedragen na afloop van het 17e levensjaar. Nero was in 51 pas 14 jaar oud.]
[proconsulaire bevoegdheid: het 'imperium proconsulare' was de macht waarmee de stadhouders van de senatoriale provincies waren bekleed. De keizers bezaten dit imperium permanent.]

12.41.2. Et ludicro circensium, quod adquirendis vulgi studiis edebatur, Britannicus in praetexta, Nero triumphali veste travecti sunt: spectaret populus hunc decore imperatorio, illum puerili habitu, ac perinde fortunam utriusque praesumeret. Simul qui centurionum tribunorumque sortem Britannici miserabantur, remoti fictis causis et alii per speciem honoris; etiam libertorum si quis incorrupta fide, depellitur tali occasione.
12.41.2. En bij de circusspelen die gegeven werden om hem populariteit bij het volk te laten krijgen, reed Britannicus in de jongenstoga voorbij, maar Nero in triomfuitdossing: het volk moest ze zien, de één in een triomfgewaad, de ander in een jongenspakje en zo alvast een voorproefje krijgen van de positie van beiden. Tegelijk werden degenen van de centurio's en tribunen die het lot van Britannicus beklaagden, op dood spoor gezet om fictieve redenen en anderen via schijnbare promotie. Ook werd iedere vrijgelatene die onwankelbaar in zijn trouw was, uitgeschakeld bij de volgende gelegenheid.
[jongenstoga: de 'toga praetexta' is een toga met een purperen zoom die door de kinderen van aanzienlijke Romeinen gedragen werd tot hun 17e jaar.]
12.41.3. Obvii inter se Nero Britannicum nomine, ille Domitium salutavere. Quod ut discordiae initium Agrippina multo questu ad maritum defert: sperni quippe adoptionem, quaeque censuerint patres, iusserit populus, intra penatis abrogari; ac nisi pravitas tam infensa docentium arceatur, eruptura in publicam perniciem. Commotus his quasi criminibus optimum quemque educatorem filii exilio aut morte adficit datosque a noverca custodiae eius imponit. 12.41.3. Toen Nero en Britannicus elkaar eens tegenkwamen, begroette Nero Britannicus bij zijn naam, maar deze deed dat met 'Domitius'. Dit bracht Agrippina als een begin van ruzie onder luid gejammer over aan haar man: nu werd de adoptie al veronachtzaamd en wat de senatoren gedecreteerd hadden en het volk bevolen, dat werd binnen het paleis geschoffeerd; en als deze laagheid van hen die zo'n hatelijk gedrag entameerden niet in de kiem gesmoord werd, zou dat leiden tot de ondergang van de staat. Geschokt door deze quasi-misdaden verbande of vermoordde hij juist de beste opvoeders van zijn zoon en stelde ter bewaking van hem lieden aan die door diens stiefmoeder waren uitgekozen.

Caput XLII


Hoofdstuk 42

12.42.1. Nondum tamen summa moliri Agrippina audebat, ni praetoriarum cohortium cura exolverentur Lusius Geta et Rufrius Crispinus, quos Messalinae memores et liberis eius devinctos credebat. Igitur distrahi cohortes ambitu duorum et, si ab uno regerentur, intentiorem fore disciplinam adseverante uxore, transfertur regimen cohortium ad Burrum Afranium, egregiae militaris famae, gnarum tamen cuius sponte praeficeretur. 12.42.1. Toch durfde Agrippina nog niet tot het uiterste te gaan als niet eerst Lusius Geta en Rufrius Crispinus van het bevel over de keizerlijke lijfwacht ontheven waren, want zij was ervan overtuigd dat die Messalina indachtig waren en haar kinderen toegewijd. Derhalve verzekerde Claudius' echtgenote dat de cohorten verscheurd werden door de ambitie van twee leiders en dat, als ze door één commandant geleid zouden worden, de discipline groter zou zijn. Hierdoor werd de leiding over de cohorten overgedragen aan Burrus Afranius, een man van uitstekende militaire faam maar die toch bliksems goed wist door wiens toedoen hij die leiding kreeg.
12.42.2. Suum quoque fastigium Agrippina extollere altius: carpento Capitolium ingredi, qui honos sacerdotibus et sacris antiquitus concessus venerationem augebat feminae, quam imperatore genitam, sororem eius qui rerum potitus sit et coniugem et matrem fuisse, unicum ad hunc diem exemplum est.


12.42.2. Ook haar eigen hoge positie wist Agrippina op te waarderen: op een tweewielige huifkar reed zij naar het Capitool, een eer die vanouds slechts ten deel gevallen was aan priesters en de heilige beelden, en vergrootte zo de eerbied voor haar, een vrouw, die de dochter geweest is van een opperbevelhebber, zuster van hem die keizer geworden is, alsook de vrouw en moeder van een keizer, tot op de dag van vandaag uniek.
[opperbevelhebber: namelijk Germanicus.]
[uniek: Agrippina was de zuster van Caligula, vrouw van Claudius en moeder van Nero.]

12.42.3. Inter quae praecipuus propugnator eius Vitellius, validissima gratia, aetate extrema (adeo incertae sunt potentium res) accusatione corripitur, deferente Iunio Lupo senatore. Is crimina maiestatis et cupidinem imperii obiectabat; praebuissetque aures Caesar, nisi Agrippinae minis magis quam precibus mutatus esset, ut accusatori aqua atque igni interdiceret. Hactenus Vitellius voluerat. 12.42.3. Intussen werd haar voornaamste steun Vitellius, bijzonder in aanzien, op zeer gevorderde leeftijd (zo onzeker is het lot van machtigen) onverwacht beschuldigd, op aanbrengen van de senator Iunius Lupus. Deze wreef hem majesteitsschennis aan en begeerte naar de troon. En de keizer zou daaraan nog het oor geleend hebben als Agrippina hem niet meer met dreigementen dan met smeekbeden zozeer tot inkeer gebracht had dat hij de aanklager liet verbannen. Verder was Vitellius' wens niet gegaan.



Caput XLIII


Hoofdstuk 43

12.43.1. Multa eo anno prodigia evenere. Insessum diris avibus Capitolium, crebris terrae motibus prorutae domus, ac dum latius metuitur, trepidatione vulgi invalidus quisque obtriti; frugum quoque egestas et orta ex eo fames in prodigium accipiebatur. Nec occulti tantum questus, sed iura reddentem Claudium circumvasere clamoribus turbidis, pulsumque in extremam fori partem vi urgebant, donec militum globo infensos perrupit.


12.43.1. Veel voortekens hebben in dat jaar plaatsgevonden. Onheilvogels zijn op het Capitool neergestreken, door talrijke aardbevingen zijn huizen ingestort en terwijl de angst zich steeds meer verbreidde zijn juist de zwaksten door de paniek onder het volk onder de voet gelopen. Ook werd de korenschaarste en de daaruit voortvloeiende hongersnood als een slecht voorteken beschouwd. En niet alleen werd er heimelijk gemord, maar, terwijl Claudius rechtsprak, omstuwde het volk hem met verwarde kreten en drongen hem met geweld naar het uiterste deel van het forum en dreven hem in het nauw, totdat hij zich met behulp van een troep soldaten een weg door de vijandige menigte kon banen.
[Onheilvogels: deze 'dirae aves' waren de nachtuilen ('bubo'), raven en gieren (vgl. Horatius, Carm. III,27).] 
12.43.2. Quindecim dierum alimenta urbi, non amplius superfuisse constitit, magnaque deum benignitate et modestia hiemis rebus extremis subventum. At hercule olim Italia legionibus longinquas in provincias commeatus portabat, nec nunc infecunditate laboratur, sed Africam potius et Aegyptum exercemus, navisbusque et casibus vita populi Romani permissa est.




12.43.2. Er is vast komen te staan dat er voor Rome voedsel voor twee weken, niet meer, over geweest is, en dat door de grote zorg van de goden en een matige winter uitkomst gebracht is in de grootste nood. Maar, werkelijk, ooit exporteerde Italia voedsel voor de legioenen in de verstverwijderde provincies en ook nu mankeert het toch niet aan vruchtbaarheid. Maar wij exploiteren liever Africa en Egypte en zo wordt het leven van het Romeinse volk overgelaten aan schepen en toeval.
[Africa: dit slaat op de korentransporten van Africa naar Rome. De aanvoer was vaak wisselvallig doordat de schepen bij bepaalde windrichtingen Ostia, de haven van Rome, niet konden binnenvallen. Ook vergingen veel schepen op de klippen en door storm. Dan dreigde hongersnood voor Rome. Claudius heeft de haven van Ostia zodanig laten verbeteren dat de korenaanvoer in zomer en winter gewaarborgd was.]









Lees verder



Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen