Annales 12, 27 - 40
Jaarboeken 12, 27 - 40             

Oorlogen in de provincies             

Caput XXVII

Hoofdstuk 27

12.27.1. Sed Agrippina quo vim suam sociis quoque nationibus ostentaret in oppidum Vbiorum, in quo genita erat, veteranos coloniamque deduci impetrat, cui nomen inditum e vocabulo ipsius. Ac forte acciderat ut eam gentem Rhenum transgressam avus Agrippa in fidem acciperet.



12.27.1. Maar Agrippina wist, om zo haar macht ook te demonstreren aan verbonden volken, gedaan te krijgen dat er veteranen gestuurd werden naar de stad der Ubiërs, waar zij geboren was, om daar een kolonie te stichten. Daaraan werd een naam gegeven die ontleend was aan haar naam. En door een toeval had het zo uitgepakt dat haar grootvader Agrippa die volksstam, nadat het de Rijn overgevoerd was, onder bescherming had genomen.
[Ubiërs: dezen woonden aanvankelijk op de rechter Rijnoever, later werden zij onder Augustus naar de linker Rijnoever overgebracht. Hun hoofdstad heette 'Oppidum Ubiorum'. Deze werd naar Agrippina genoemd en heette voortaan 'Colonia Agrippinensis' (=Keulen).]
12.27.2. Isdem temporibus in superiore Germania trepidatum adventu Chattorum latrocinia agitantium. Dein P. Pomponius legatus auxiliares Vangionas ac Nemetas, addito equite alario, immittit, monitos ut anteirent populatores vel dilapsis improvisi circumfunderentur.



12.27.2. In diezelfde periode werden de bewoners van Boven-Germanië opgeschrikt door de komst van de Chatten die plundertochten uitvoerden. Daarop zond de onderbevelhebber Publius Pomponius hulptroepen van de Vangionen en Nemeten, ondersteund door de ruiterij uit de hulptroepen op hen af met het bevel de plunderaars de pas af te snijden of hun verspreid opererende bendes te omsingelen.
[Chatten: dezen woonden in Centraal Germania van de oever van de Adrana (Eder) tot aan de Weser.]
[Vangionen en Nemeten: de Vangionen woonden in het gebied van Worms; de Nemeten in dat van Spiers.]

12.27.3. Et secuta consilium ducis industria militum, divisique in duo agmina, qui laevum iter petiverant recens reversos praedaque per luxum usos et somno graves circumvenere. Aucta laetitia quod quosdam e clade Variana quadragesimum post annum servitio exemerant.
12.27.3. En de toewijding van de soldaten spoorde met het plan van de aanvoerder. Zij splitsten zich op in twee colonnes en degenen die de linkerroute genomen hadden omsingelden de juist teruggekeerde plunderaars, die de buit in hun brooddronkenheid hadden verbrast en moe van slaap waren. De vreugde is nog vergroot doordat ze enigen, die de nederlaag van Varus overleefd hadden, uit een slavernij van veertig jaar hadden bevrijd.
[Varus: de beruchte nederlaag die Publius Quintilius Varus in 9 na Chr. leed tegen Arminius (Hermann) in het Teutoburgerwoud.]

Caput XXVIII


Hoofdstuk 28

12.28.1. At qui dextris et propioribus compendiis ierant, obvio hosti et aciem auso plus cladis faciunt, et praeda famaque onusti ad montem Taunum revertuntur, ubi Pomponius cum legionibus opperiebatur, si Chatti cupidine ulciscendi casum pugnae praeberent. 12.28.1. Maar zij die via de rechtse en kortere route getrokken waren getrokken brachten de vijand die hen tegemoet kwam en een geregeld gevecht durfde aangaan een grotere nederlaag toe, en beladen met een glorieuze buit keerden ze terug naar het Taunusgebergte waar Pomponius met zijn legioenen afwachtte of de Chatten misschien, belust op wraak, een kans zouden bieden voor een veldslag.
12.28.2. Illi metu ne hinc Romanus, inde Cherusci, cum quis aeternum discordant, circumgrederentur, legatos in urbem et obsides misere; decretusque Pomponio triumphalis honos, modica pars famae eius apud posteros in quis carminum gloria praecellit.
12.28.2. Maar die, bang dat zij enerzijds door de Romeinen, anderzijds door de Cherusken zouden worden ingesloten, met wie zij onafgebroken op voet van oorlog staan, stuurden gezanten en gijzelaars naar Rome. En aan Pomponius is triomfale eer toegekend en dit is nog maar een bescheiden deel van zijn roem bij het nageslacht waarbij hij door de roem van zijn gedichten in nog hoger aanzien staat.
[gedichten: Pomponius was toneelschrijver.]

Caput XXIX


Hoofdstuk 29

12.29.1. Per idem tempus Vannius Suebis a Druso Caesare impositus pellitur regno, prima imperii aetate clarus acceptusque popularibus, mox diuturnitate in superbiam mutans et odio accolarum, simul domesticis discordiis circumventus. Auctores fuere Vibilius Hermundurorum rex et Vangio ac Sido sorore Vannii geniti.
12.29.1. In diezelfde tijd werd Vannius, die door Drusus Caesar aan het hoofd gesteld was van de Sueben, uit zijn rijk verdreven. In het begin van zijn heerschappij was hij gezien en populair bij zijn landgenoten, daarna werd hij in de loop der tijd arrogant en raakte hij tegelijk verstrikt in binnenlandse onlusten en vijandschap met de omringende stammen. De aanstichters hiervan waren Vibilius, de koning van de Hermunduren en Vangio en Sido, zonen van Vannius' zuster.
[Hermunduren: een volksstam in het tegenwoordige Thüringen.]
12.29.2. Nec Claudius, quamquam saepe oratus, arma certantibus barbaris interposuit, tutum Vannio perfugium promittens, si pelleretur; scripsitque Palpellio Histro, qui Pannoniam praesidebat, legionem ipsaque e provincia lecta auxilia pro ripa componere, subsidio victis et terrorem adversus victores, ne fortuna elati nostram quoque pacem turbarent.

12.29.2. En Claudius heeft geen gewapenden tussen de kemphanen opgesteld, hoewel men hem daar dikwijls om vroeg, maar Vannius een veilig toevluchtsoord toegezegd als hij verdreven werd. En hij richtte een schrijven aan Palpellius Hister, die gouverneur was over Pannonië, om een legioen en de hulptroepen die hij uit de provincie zelf op de been had gebracht op de oever [van de Donau] op te stellen, tot hulp voor de overwonnenen en afschrikking tegen de overwinnaars, opdat zij niet, overmoedig door hun succes, ook de vrede in ons gebied zouden verstoren.
[Pannonië: dit omvatte het tegenwoordige Hongarije, Slavonië en Bosnië, alles ten Zuiden van de Donau.]
12.29.3. Nam vis innumera, Lugii aliaeque gentes, adventabant, fama ditis regni, quod Vannius triginta per annos praedationibus et vectigalibus auxerat. Ipsi manus propria pedites, eques a Sarmatis Iazugibus erat, impar multitudini hostium, eoque castellis sese defensare bellumque ducere statuerat.


12.29.3. Want een onafzienbare krijgsmacht van Lugiërs en andere stammen was in aantocht, aangelokt door de faam van het rijke koninkrijk, dat Vannius gedurende dertig jaren tot welvaart had gebracht door plunderingen en het heffen van rechten. Zijn eigen macht bestond uit infanterie en uit cavalerie van de Sarmatische Iazugen, maar hij was niet opgewassen tegen het grote aantal vijanden en daarom had hij besloten zich te verdedigen met burchten en de oorlog te rekken.
[Lugiërs: dezen woonden tussen de Oder en de Weichsel.]
[Iazugen: (ook:Iazygen) een Sarmatische volsstam in de Thijss-vlakte, tussen Pannonië en Dacië.]


Caput XXX


Hoofdstuk 30

12.30.1. Sed Iazuges obsidionis impatientes et proximos per campos vagi necessitudinem pugnae attulere, quia Lugius Hermundurusque illic ingruerant. Igitur degressus castellis Vannius funditur proelio, quamquam rebus adversis laudatus quod et pugnam manu capessiit et corpore adverso vulnera excepit. 12.30.1. Maar de Iazugen voelden niets voor een beleg en dwongen met zwerftochten door de omliggende velden de noodzaak tot een gevecht af omdat Lugius en Hermundurus daar binnen waren gevallen. Derhalve daalde Vannius af vanuit zijn versterkingen maar werd in een gevecht verslagen howel hij zich roem verwierf in zijn tegenslag, zowel omdat hij eigenhandig deelnam aan de strijd alsook nog verwondingen opliep aan de voorkant van zijn lichaam.
12.30.2. Ceterum ad classem in Danuvio opperientem perfugit; secuti mox clientes et acceptis agris in Pannonia locati sunt. Regnum Vangio ac Sido inter se partivere, egregia adversus nos fide, subiectis, suone an servitii ingenio,dum adipiscerentur dominationes, multa caritate, et maiore odio, postquam adepti sunt.

12.30.2. Maar nu zocht hij zijn toevlucht op de vloot die hem op de Donau opwachtte. Daarna volgden zijn leenmannen hem en die vestigden zich in Pannonië op landerijen die hen toegewezen werden. Zijn koninkrijk verdeelden Vangio en Sido onderling en betoonden zich tegenover ons uitzonderlijk trouw. Bij hun onderdanen genoten zij een grote genegenheid - door hun eigen karakter of door de aard van onderdanigheid - zolang zij de heerschappij nog nastreefden maar dat verkeerde in een des te grotere antipathie toen zij die heerschappij eenmaal in handen hadden.

Caput XXXI


Hoofdstuk 31

12.31.1. At in Britannia P. Ostorium pro praetore turbidae res excepere, effusis in agrum sociorum hostibus eo violentius quod novum ducem exercitu ignoto et coepta hieme iturum obviam non rebantur.


12.31.1. Intussen trof in Britannië de pro-praetor Publius Ostorius een chaotische toestand aan omdat de vijanden zich op het land van onze bondgenoten gestort hadden en wel des te heftiger omdat zij meenden dat de nieuwe aanvoerder met een leger waarmee hij nog niet vertrouwd was en dan nog wel aan het begin van de winter niet tegen hen zou optrekken.
[Publius Ostorius: P. Ostorius Scapula was in 47 stadhouder van Britannia. In of kort voor 46 was hij consul.]
12.31.2. Ille gnarus primis eventibus metum aut fiduciam gigni, citas cohortis rapit et caesis qui restiterant, disiectos consectatus, ne rursus conglobarentur infensaque et infida pax non duci, non militi requiem permitteret, detrahere arma suspectis cunctaque castris Avonam inter et Sabrinam fluvios cohibere parat.



12.31.2. Maar deze, zich bewust van het feit dat uit de eerste gebeurtenissen angst of zelfvertrouwen resulteren, trommelde ijlings zijn mobiele cohorten op en, na degenen die weerstand boden in de pan gehakt te hebben, achtervolgde hij de uiteengeslagen tegenstanders om te verhinderen dat zij zich zouden hergroeperen en een gespannen en onbetrouwbare vrede zou volgen die noch de aanvoerder, noch de soldaten rust zou gunnen. Derhalve bereidde hij zich erop voor om de stammen die hij wantrouwde te ontwapenen en alles tussen de rivieren de Avona en de Sabrina door middel van versterkte kampementen in bedwang te houden.
[de Avona en de Sabrina: resp. de Avon en de Severn.]
12.31.3. Quod primi Iceni abnuere, valida gens nec proeliis contusi, quia societatem nostram volentes accesserant. Hisque auctoribus circumiectae nationes locum pugnae delegere saeptum agresti aggere et aditu angusto, ne pervius equiti foret.


12.31.3. Dit weigerden op de eerste plaats de Iceni (een sterke stam die nog niet van de oorlog te lijden had gehad) omdat zij uit eigen beweging tot een bondgenootschap met ons toegetreden waren. Na hun initiatief hebben de omwonende stammen een plaats uitgekozen voor een gevecht en die omgeven met een geïmproviseerde omwalling en afgesloten met een nauwe toegang om voor de ruiterij niet toegankelijk te zijn.
[Iceni: dezen woonden in het Oosten, in de richting van de Noordzeekust, in Norfolk, Suffolk en Cambridgeshire.]
12.31.4. Ea munimenta dux Romanus, quamquam sine robore legionum socialis copias ducebat, perrumpere adgreditur et distributis cohortibus turmas quoque peditum ad munia accingit. Tunc dato signo perfringunt aggerem suisque claustris impeditos turbant. Atque illi conscientia rebellionis et obsaeptis effugiis multa et clara facinora fecere: qua pugna filius legati M. Ostorius servati civis decus meruit.
12.31.4. Hoewel de Romeinse aanvoerder slechts troepen van de bondgenoten aanvoerde zonder een kernkracht van legioenen, maakte hij aanstalten om door te breken en rustte, na het verdelen van de cohorten ook eenheden cavalerie uit om taken van de infanterie op zich te kunnen nemen. Toen doorbraken zij op een gegeven teken de omwalling en brachten de vijanden, die gehinderd werden door hun eigen barrières, in paniek. En zij hebben, ondanks het besef van hun opstand en de afsluiting van uitwegen, toch veel beroemde heldendaden verricht. In deze strijd heeft de zoon van de onderbevelhebber Marcus Ostorius het ereteken geoogst een medeburger het leven gered te hebben.
[ereteken: namelijk de burgerkrans, civica corona, een krans van eikenloof.]

Caput XXXII


Hoofdstuk 32

12.32.1. Ceterum clade Icenorum compositi qui bellum inter et pacem dubitabant, et ductus in Decangos exercitus. Vastati agri, praedae passim actae, non ausis aciem hostibus, vel si ex occulto carpere agmen temptarent, punito dolo. Iamque ventum haud procul mari, quod Hiberniam insulam aspectat, cum ortae apud Brigantas discordiae retraxere ducem, destinationis certum, ne nova moliretur nisi prioribus firmatis.


12.32.1. Overigens zijn door de nederlaag van de Iceni zij die nog aarzelden tussen oorlogvoering en vrede gekalmeerd en het leger is naar de Decangen gevoerd. Van hen zijn de akkers geplunderd en overal is buit gemaakt zonder dat de vijanden een geregeld gevecht aandurfden of na afstraffing van hun lafhartig optreden, als ze vanuit een hinderlaag onze legertros probeerden te bestoken.En men kwam al vlak bij de zee die zich uitstrekt naar het eiland Hibernia, toen onlusten, uitgebroken bij de Briganten, de aanvoerder noodzaakte terug te komen omdat hij vasthield aan zijn besluit om geen nieuwe veroveringen te maken als de voorgaande nog niet goed beveiligd waren.
[Decangen: (ook: Cangi/Ceangi) woonden in het Noorden van Wales.]
[Hibernia: Ierland.]
[Briganten: (Brigantes/Brigantae), een volk in het Noorden van Britannia.]

12.32.2. Et Brigantes quidem, paucis qui arma coeptabant interfectis, in reliquos data venia, resedere: Silurum gens non atrocitate, non clementia mutabatur, quin bellum exerceret castrisque legionum premenda foret. Id quo promptius veniret, colonia Camulodunum valida veteranorum manu deducitur in agros captivos, subsidium adversus rebellis et imbuendis sociis ad officia legum.


12.32.2. En de Briganten kropen in hun schulp nadat een handjevol raddraaiers gedood waren en aan de overigen genade geschonken was. Maar de stam van de Siluren kon noch door streng optreden, noch door zachtzinnigheid ertoe gebracht worden om af te zien van oorlog en het moest onder de duim gehouden worden door legioenen die in versterkte kampen gelegerd werden. En opdat dit des te sneller geregeld zou worden werd de kolonie Camulodunum met een stevige bezetting veteranen aangelegd in het veroverde gebied, als bolwerk tegen opstandelingen en om de bondgenoten in te peperen dat zij zich aan de wetten te houden hadden.
[Siluren: een stam in Zuid-Wales.]
[Camulodunum: tegenwoordig Colchester.]


Caput XXXIII


Hoofdstuk 33

12.33.1. Itum inde in Siluras, super propriam ferociam Carataci viribus confisos, quem multa ambigua, multa prospera extulerant ut certeros Britannorum imperatores praemineret. Sed tum astu locorum fraude prior, vi militum inferior, transfert bellum in Ordovicas, additisque qui pacem nostram metuebant, novissimum casum experitur, sumpto ad proelium loco, ut aditus abscessus, cuncta nobis importuna et suis in melius essent, hinc montibus arduis, et si qua clementer accedi poterant, in modum valli saxa praestruit: et praefluebat amnis vado incerto, catervaeque armatorum pro munimentis constiterant.

12.33.1. Vervolgens trokken ze op tegen de Siluren die, afgezien van hun eigen overmoed, vertrouwden op de kracht van Cataracus, die zij op grond van vele hachelijke maar ook vele voorspoedige krijgsoperaties zo hoog waren gaan waarderen dat hij boven de overige bevelhebbers van de Britanniërs uitstak. Maar toen bracht hij, achterbaks, omdat hij wel de meerdere was in het uitbuiten van de terreinomstandigheden maar de mindere in operationele kracht, de oorlog over naar het gebied van de Ordovicen, en, nadat hij aan zijn troepen degenen had toegevoegd die afkerig waren van een vrede met ons, probeerde hij een beslissende actie nadat hij een terrein voor de strijd had ingenomen van dien aard dat voor ons de toegang, de aftocht, ja alles ongunstig was en voor de zijnen voordeliger, aan één kant door steile bergen en, waar men beter kon naderen, heeft hij bij wijze van omwalling versperringen van gesteente laten opwerpen. Ook stroomde er nog een rivier voorlangs waarvan de doorwaadbare plaats onbetrouwbaar was en er stonden detachementen gewapenden vóór de versterkingen opgesteld.
[Ordovicen: woonden in het Noorden en midden van Wales.]

Caput XXXIV


Hoofdstuk 34

12.34.1. Ad hoc gentium ductores circumire hortari, firmare animos minuendo metu, accendenda spe aliisque belli incitamentis: enimvero Caratacus huc illuc volitans illum diem, illam aciem testabatur aut reciperandae libertatis aut servitutis aeternae initium fore; vocabatque nomina maiorum, qui dictatorem Caesarem pepulissent, quorum virtute vacui a securibus et tributis intemerata coniugum et liberorum corpora retinerent. Haec atque talia dicenti adstrepere vulgus, gentili quisque religione obstringi, non telis, non vulneribus cessuros.



12.34.1. Bovendien deden de aanvoerders van de stammen de ronde en spoorden hun mannen aan, versterkten hun moreel door hun vrees te verminderen, door hun verwachtingen te prikkelen en door andere prikkels tot strijdlust. Waarlijk, Caratacus vloog van hot naar her met de verzekering dat die dag, die slag het begin zou inluiden van een herwonnen vrijheid of een eeuwigdurende onderdanigheid. En hij riep de namen van de voorvaderen die Caesar hadden verdreven, door wier dapperheid zij nu vrij waren van de bijlen en oorlogsschattingen en zij hun echtgenoten en kinderen ongedeerd behielden. Hem, die deze en dergelijke woorden sprak, vielen bijvalsbetuigingen van het volk ten deel en ieder verplichtte zich met de in zijn stam gebruikelijke eed om niet te wijken voor wapengeweld en voor geen verwonding terug te deinzen.
[Caesar: retorische overdrijving; de expeditie van Gaius Iulius Caesar in Britannia in 55 en 54 v. Chr. was doodgelopen, maar Caesar is nooit uit Britannia verdreven met wapengeweld.]
[bijlen: het teken van knechting; het zijn de bijlenbundels - 'fasces cum securibus' - waarmee de lictoren voor de stadhouder uitliepen.]


Caput XXXV


Hoofdstuk 35

12.35.1. Obstupefecit ea alacritas ducem Romanum; simul obiectus amnis, additum vallum, imminentia iuga, nihil nisi atrox et propugnatoribus frequens terrebat. Sed miles proelium poscere, cuncta virtute expugnabilia clamitare; praefectique et tribuni paria disserentes ardorem exercitus intendebant. 12.35.1. Die opgewektheid deed de Romeinse aanvoerder verbluft staan: de combinatie van de rivier als obstakel, de wal die toegevoegd was, de bergkammen die naast hen oprezen, alles grimmig en wemelend van verdedigers. Maar de soldaten eisten de strijd op, riepen dat alles met moed te overwinnen was; en de praefecten en tribunen vergrootten de vurigheid van het leger nog door soortgelijke uitspraken.

12.35.2. Tum Ostorius, circumspectis quae impenetrabilia quaeque pervia, ducit infensos amnemque haud difficulter evadit. Ubi ventum ad aggerem, dum missilibus certabatur, plus vulnerum in nos et pleraeque caedes oriebantur: postquam facta testudine rudes et informes saxorum compages distractae parque comminus acies, decedere barbari in iuga montium. 12.35.2. Toen voerde Ostorius, na te hebben laten verkennen wat ontoegankelijk was en wat begaanbaar, zijn strijdlustige soldaten aan en trok zonder grote problemen door de rivier. Zodra ze bij de wal waren aangekomen en er een strijd met werptuigen ontbrandde, kwamen er meer gewonden bij ons en zeer veel doden: maar nadat er een schutdak gemaakt was en de vormeloze steenhopen weggesleurd waren en het gevecht van man tegen man onder gelijke omstandigheden gekomen was, weken de barbaren terug naar de bergkammen.

12.35.3. Sed eo quoque inrupere ferentarius gravisque miles, illi telis adsultantes, hi conferto gradu, turbatis contra Britannorum ordinibus, apud quos nulla loricarum galearumve tegmina; et si auxiliaribus resisterent, gladiis ac pilis legionariorum, si huc verterent, spathis et hastis auxiliarium sternebantur. Clara ea victoria fuit, captaque uxor et filia Carataci fratresque in deditionem accepti.

12.35.3. Maar ook daarheen drongen de licht- en zwaargewapenden door, de eersten toespringend met werpwapens, de laatsten in gesloten gelid, terwijl anderzijds de gelederen der Britanniërs in chaos verkeerden daar zij geen enkele lichaamsbescherming van pantsers of helmen gebruikten. En als zij probeerden zich teweer te stellen, werden zij door de zwaarden en speren van de legioensoldaten geveld, als zij hun aandacht hierop richtten, dan gebeurde dat door de sabels en lansen der hulptroepen. Roemrijk was deze overwinning en de vrouw en dochter van Cataracus zijn gevangen genomen en zijn broers werden in onderwerping aangenomen.

Caput XXXVI


Hoofdstuk 36

12.36.1. Ipse, ut ferme intuta sunt adversa, cum fidem Cartimanduae reginae Brigantum petivisset, vinctus ac victoribus traditus est, nono post anno quam bellum in Britannia coeptum. Unde fama eius evecta insulas et proximas provincias pervagata per Italiam quoque celebrabatur, avebantque visere, quis ille tot per annos opes nostras sprevisset. 12.36.1. En hijzelf is, toen hij, zoals nu eenmaal tegenslag weerloos maakt, asiel gevraagd had bij Cartimandua, de koningin van de Briganten, gevangen genomen en uitgeleverd aan zijn overwinnaars in het achtste jaar na het begin van de oorlog in Britannië. Zodoende verspreidde zich zijn faam tot buiten de eilanden en de naastgelegen provincies en deed ook in Italië de ronde en men verlangde te zien wie toch wel die man was die gedurende zoveel jaren onze macht had weten te trotseren.

12.36.2. Ne Romae quidem ignobile Carataci nomen erat; et Caesar dum suum decus extollit, addidit gloriam victo. Vocatus quippe ut ad insigne spectaculum populus: stetere in armis praetoriae cohortes campo qui castra praeiacet. 12.36.2. Zelfs te Rome werd de naam Cataracus met respect genoemd; en terwijl de keizer zichzelf ophemelde, deed hij dat door de overwonnene nog extra roem te verschaffen. Het volk werd namelijk opgeroepen als voor een opvallend schouwspel: de keizerlijke lijfwacht stond in volle wapenrusting op het veld dat vóór hun kazerne lag.
12.36.3. Tunc incedentibus regiis clientulis phalerae torques quaeque bellis externis quaesiverat traducta, mox fratres et coniunx et filia, postremo ipse ostentatus. Ceterorum preces degeneres fuere ex metu: at non Caratacus aut vultu demisso aut verbis misericordiam requirens, ubi tribunali adstitit, in hunc modum locutus est. 12.36.3. Toen werden, bij het defilé van de koninklijke leenmannen de borstsieraden, halsketenen en alwat hij maar in oorlogen in het buitenland had buitgemaakt voorbijgedragen en daarna werden de broers en vrouw en dochter, tenslotte hijzelf tentoongesteld. Van de overigen waren de smeekbeden door hun angst karakterloos: maar Cataracus heeft, zonder zijn blik neer te slaan of naar woorden van mededogen te zoeken, als volgt gesproken zodra hij voor het tribunaal stond:


Caput XXXVII


Hoofdstuk 37

12.37.1. 'Si quanta nobilitas et fortuna mihi fuit, tanta rerum prosperarum moderatio fuisset, amicus potius in hanc urbem quam captus venissem, neque dedignatus esses claris maioribus ortum, plurimis gentibus imperitantem foedere pace accipere. 12.37.1. 'Als mijn beleid in voorspoed even groot geweest was als mijn adeldom en positie, dan zou ik eerder als vriend dan als gevangene in deze stad gekomen zijn, en gij zou het niet beneden uw waardigheid geacht hebben om met een nazaat van beroemde voorouders, heerser over zeer vele volken bij verdrag vrede te sluiten.
[gij: Claudius, die op het tribunaal zat.]
12.37.2. Praesens sors mea ut mihi informis, sic tibi magnifica est. Habui equos viros, arma opes: quid mirum si haec invitus amisi? Nam si vos omnibus imperitare vultis, sequitur ut omnes servitutem accipiant? 12.37.2. Zo afstotend als mijn lot voor mij is, zo roemrijk is het voor u. Ik bezat paarden, mannen, wapens, rijkdommen: wat is er voor verwonderlijks aan dat ik daarvan tegen mijn zin afstand heb gedaan? Want als jullie willen heersen over allen, volgt daaruit dan dat allen de slavernij graag op zich nemen?

12.37.3. Si statim deditus traderet, neque mea fortuna neque tua gloria inclaruisset; et supplicium mei oblivio sequeretur: at si incolumem servaveris, aeternum exemplar clementiae ero.' 12.37.3. Als ik mij terstond overgegeven had, dan had noch mijn lot, noch uw roem geschitterd en op mijn executie zou slechts vergetelheid volgen: maar als u mij nu ongedeerd in leven zult laten, dan zal ik een blijvend voorbeeld van van uw barmhartigheid zijn'.
12.37.4. Ad ea Caesar veniam ipsique et coniugi et fratribus tribuit. Atque illi vinclis absoluti Agrippinam quoque, haud procul alio suggestu conspicuam, isdem quibus principem laudibus gratibusque venerati sunt. Novum sane et moribus veterum insolitum, feminam signis Romanis praesidere: ipsa semet parti a maioribus suis imperii sociam ferebat.

12.37.4. In reactie hierop schonk de keizer hemzelf en zijn vrouw en broers genade. En nadat zij van hun boeien bevrijd waren hebben zij ook Agrippina, die niet ver vandaar op een andere verhoging de aandacht trok, vereerd met dezelfde lof- en dankbetuigingen als de vorst. Zeer zeker was dit een novum en ongebruikelijk volgens de gewoonten van de voorouders: dat een vrouw gezeten was vóór de Romeinse veldtekenen. Maar zijzelf probeerde zich op te werpen als deelgenote in de macht die door haar voorouders was verworven.
[voorouders: Agrippa en Germanicus.]

Caput XXXVIII


Hoofdstuk 38

12.38.1. Vocati posthac patres multa et magnifica super captivitate Carataci disseruere, neque minus id clarum quam quod Syphacem P. Scipio, Persen L. Paulus, et si qui alii vinctos reges populo Romano ostendere.



12.38.1. Hierna is de senaat bijeengeroepen en de leden hebben veel verheerlijkende woorden over de krijgsgevangenschap van Cataracus gesproken en deze als niet minder roemvol bestempeld dan de vertoning van Syphax door Publius Scipio, Perses door Lucius Paulus, en wie maar verder overwonnen koningen aan het Romeinse volk getoond hebben.
[Syphax: P. Scipio overwon Syphax, de koning van West-Numidië, schoonzoon van Hasdrubal, in de tweede Punische oorlog, 201 v. Chr.]
[Perses: L. Aemilius Paulus Macedonicus versloeg in 168 v. Chr. in de derde Macedonische oorlog de laatste koning van Macedonia, Perseus of Perses.]

12.38.2. Censentur Ostorio triumphi insignia, prosperis ad id rebus eius, mox ambiguis, sive amoto Carataco, quasi debellatum foret, minus intenta apud nos militia fuit, sive hostes miseratione tanti regis acrius ad ultionem exarsere.

12.38.2. Aan Ostorius kenden zij de versierselen van de triomf toe. Tot dat moment waren zijn krijgsverrichtingen voorspoedig verlopen, later werden zij twijfelachtiger, hetzij de militaire tucht bij ons minder strak werd omdat, nu Cataracus uit de weg geruimd was, de oorlog beslecht scheen, hetzij de vijanden uit medelijden met een zo groot koning heviger gebrand waren op wraak.
12.38.3. Praefectum castrorum et legionarias cohortis extruendis apud Siluras praesidiis relictas circumfundunt. Ac ni cito nuntiis ex castellis proximis subventum foret copiarum obsidio occidione obcubuissent: praefectus tamen et octo centuriones ac promptissimus quisque e manipulis cecidere. Nec multo post pabulantis nostros missasque ad subsidium turmas profligant. 12.38.3. Zij omsingelden een kampcommandant en cohorten van legioenen die achtergelaten waren om garnizoenen in te richten bij de Siluren. En als men niet snel (door tussenkomst van boden) vanuit dichtbijgelegen versterkingen de belegerde troepen te hulp geschoten was, zouden zij finaal in de pan zijn gehakt. Toch zijn de commandant en acht centurio's en juist de dappersten uit de manipels nog gesneuveld. En niet lang daarna versloegen zij fourageurs van ons en eskadrons die te hulp gestuurd waren.
[manipels: een manipel bestond uit ruim 100 man.]

Caput XXXIX


Hoofdstuk 39

12.39.1. Tum Ostorius cohortis expeditas opposuit; nec ideo fugam sistebat, ni legiones proelium excepissent: earum robore aequata pugna, dein nobis pro meliore fuit. Effugere hostes tenui damno, quia inclinabat dies. 12.39.1. Toen heeft Ostorius mobiele cohorten tegenover hen opgesteld. Maar zelfs daarmee zou hij de vlucht niet tot staan hebben kunnen brengen als de legioenen de strijd niet aangebonden hadden: door hun inzet is de strijd in evenwicht gekomen en daarna verliep het voor ons beter. De vijanden ontkwamen met lichte verliezen omdat de dag al ten einde liep.
12.39.2. Crebra hinc proelia et saepius in modum latrocinii per saltus per paludes, ut cuique sors aut virtus, temere proviso, ob iram ob praedam, iussu et aliquando ignaris ducibus. Ac praecipua Silurum pervicacia, quos accendebat vulgata imperatoris Romani vox, ut quondam Sugambri excisi aut in Gallias traiecti forent, ita Silurum nomen penitus extinguendum.



12.39.2. Sedertdien vonden er nog talrijke gevechten plaats en meermalen bij wijze van roofovervallen in de bosrijke ravijnen en moerassen, al naar gelang ieders lot of vechtlust, op goed geluk of volgens plan, in opdracht van de aanvoerders en soms buiten hun medeweten. En vooral de hardnekkigheid van de Silures was opvallend, die wrokten over de algemeen bekend geworden uitspraak van de Romeinse opperbevelhebber dat 'zoals eens de Sugambriërs uitgeroeid of gedeporteerd waren naar de Gallische provincies, zo nu alles wat "Silures" heette radicaal moest verdwijnen.
[Sugambriërs: Toen Tiberius in 8 v. Chr. tegen de Germanen oorlog voerde, vernietigde hij een gedeelte van de Sugambriërs in N.W. Germanië. Een deel trok noordwaarts; rond 40.000 werden als onderworpenen overgeplaatst naar de linker Rijnoever. Zij woonden tussen de Ubiërs en de Usipeten.]
12.39.3. Igitur duas auxiliaris cohortis avaritia praefectorum incautius populantis intercepere; spoliaque et captivos largiendo ceteras quoque nationes ad defectionem trahebant, cum taedio curarum fessus Ostorius concessit vita, laetis hostibus, tamquam ducem haud spernendum etsi non proelium, at certe bellum absumpsisset. 12.39.3. Zo hebben zij twee cohorten van de hulptroepen die door de hebzucht van hun officieren al te onvoorzichtig aan het plunderen waren, onderschept. En door het rijkelijk uitdelen van buit en krijgsgevangenen probeerden ze ook andere stammen tot opstand over te halen, toen Ostorius, afgemat door de afkeer voor zijn zorgen, kwam te overlijden, tot vreugde van de vijanden die meenden dat weliswaar niet een veldslag, maar dan toch de oorlog een niet te onderschatten aanvoerder uit de weg had geruimd.

Caput XXXX


Hoofdstuk 40

12.40.1. At Caesar cognita morte legati, ne provincia sine rectore foret, A. Didium suffecit. Is propere vectus non tamen integras res invenit, adversa interim legionis pugna, cui Manlius Valens praeerat; auctaque et apud hostes eius rei fama, quo venientem ducem exterrerrent, atque illo augente audita, ut maior laus compositis et, si duravissent, venia iustior tribueretur. Silures id quoque damnum intulerant lateque persultabant, donec adcursu Didii pellerentur.


12.40.1. Maar toen de keizer kennisnam van de dood van zijn onderbevelhebber, heeft hij Aulus Didius in zijn plaats benoemd, opdat de provincie niet onbestuurd zou zijn. Hoewel deze ijlings daarheen gevaren is, trof hij de toestand toch weinig florissant aan, omdat een gevecht van een legioen, dat Manlius Valens intussen leidde, ongunstig verlopen was. En de vijanden dikten het verhaal over deze gebeurtenis nog eens extra aan om hierdoor de aanvoerder bij zijn komst te intimideren. En deze deed weer een schepje bovenop wat hij gehoord had opdat zijn roem des te groter zou zijn als hij orde op zaken had gesteld en hij, als de toestand ongewijzigd zou blijven, met meer recht verontschuldigd zou zijn. Ook deze schade hadden de Silures toegebracht en zij hielden overal strooptochten totdat zij door de komst van Didius werden verdreven.
12.40.2. Sed post captum Caratacum praecipuus scientia rei militaris Venutius, e Brigantum civitate, ut supra memoravi, fidusque diu et Romanis armis defensus, cum Cartimanduam reginam matrimonio teneret; mox orto discidio et statim bello etiam adversus nos hostilia induerat.

12.40.2. Maar na de gevangenname van Cataracus was Venutius, uit de stam der Briganten zoals ik eerder al vermeld heb, de meest deskundige in krijgskunde. Hij was lange tijd een trouw bondgenoot en werd beschermd door Romeinse wapens zolang hij getrouwd was met koningin Cartimandua. Weldra, toen het tot een echtscheiding was gekomen en onmiddellijk daarop een oorlog, had hij ook tegen ons een vijandige houding aangenomen.
12.40.3. Sed primo tantum inter ipsos certabatur, callidisque Cartimandua artibus fratrem ac propinquos Venutii intercepit. Inde accensi hostes, stimulante ignominia, ne feminae imperio subderentur, valida et lecta armis iuventus regnum eius invadunt. Quod nobis praevisum, et missae auxilio cohortes acre proelium fecere, cuius initio ambiguo finis laetior fuit. 12.40.3. Maar aanvankelijk voerden ze slechts onderling oorlog en Cartimandua wist met krijgslisten een broer en verwanten van Venutius te pakken te krijgen. Hierdoor in woede ontstoken (waarbij de smaad om misschien aan het gezag van een vrouw te worden onderworpen voor een extra prikkel zorgde) trok een sterke en modelbewapende afdeling jonge strijders haar rijk binnen. Maar dit hadden wij zien aankomen en te hulp gestuurde cohorten hebben hevig strijd geleverd waarvan de afloop gunstiger was dan het twijfelachtig begin.

12.40.4. Neque dispari eventu pugnatum a legione, cui Caesius Nasica praeerat; nam Didius senectute gravis et multa copia honorum per ministros agere et arcere hostem satis habebat. Haec, quamquam a duobus pro praetoribus pluris per annos gesta, coniunxi ne divisa haud perinde ad memoriam sui valerent: ad temporum ordinem redeo.


12.40.4. Met gelijk succes vocht het legioen, dat Caesius Nasica aanvoerde. Want Didius, geplaagd door ouderdom en al in het bezit van een grote hoeveelheid eretekenen, volstond ermee actie te ondernemen door middel van zijn officieren en de vijand op een afstand te houden. Hoewel deze verrichtingen gedurende een verloop van verschillende jaren plaatsvonden door twee propraetoren, heb ik ze hier samen opgenomen opdat zij niet door verbrokkeling een slechts zwakke herinnering zouden achterlaten. Ik keer nu terug naar de chronologische orde der gebeurtenissen.
[twee propraetoren: namelijk Ostorius en Didius.]





Lees verder



Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen