ANNALES 12, 10 - 21 | Jaarboeken 12, 10
-
21
Parthen en Mithridates |
Caput X | Hoofdstuk 10 |
12.10.1. Per idem tempus legati
Parthorum ad expetendum, ut rettuli, Meherdaten missi
senatum ingrediuntur mandataque in hunc modum incipiunt:
non se foederis ignaros nec defectione a familia
Arsacidarum venire, set filium Vononis, nepotem Phraatis
accersere adversus dominationem Gotarzis nobilitati
plebique iuxta intolerandam. Iam fratres, iam
propinquos, iam longius sitos caedibus exhaustos; adici
coniuges gravidas, liberos parvos, dum socors domi,
bellis infaustus ignaviam saevitia tegat. |
12.10.1. In
dezelfde tijd kregen de gezanten van de Parthen die,
zoals ik al eerder vermeld heb, gestuurd waren om Meherdates op te vragen,
toegang tot de senaat en formuleerden hun opdracht als
volgt: zij waren niet onkundig van het verdrag en kwamen niet door
een opstand tegen de dynastie van de Arsaciden, maar zij
kwamen de zoon van Vonones, kleinzoon van Phraates,
halen om hen te helpen tegen de tyrannie van Gotarzes,
onverdraaglijk zowel voor de adel als voor het volk.
Reeds waren zijn broers, reeds zijn naaste
bloedverwanten en reeds zijn meer verwijderde verwanten
gewelddadig uit de weg geruimd. Daaraan werden nog
zwangere echtgenoten, kleine kinderen toegevoegd,
terwijl hij, zorgeloos in vredestijd en ongelukkig bij
zijn krijgsoperaties zijn lafheid met wreedheid
camoufleerde. [Meherdates: deze bevond zich als gegijzelde Parth in Rome. De toenmalige koning der Parthen, Gotarzes, stiet door zijn wreedheid velen tegen de borst. Daarom vormde zich een partij die Meherdates tot koning wenste.] [verdrag:in het jaar 20 v. Chr. hadden de Parthen een vriendschapsverdrag gesloten met Augustus; in het jaar 18 na Chr. hernieuwde Artabanus dit verdrag met Tiberius, later ook met Caligula.] |
12.10.2. Veterem sibi ac publice
coeptam nobiscum amicitiam, et subveniendum sociis
virium aemulis cedentibusque per reverentiam. Ideo regum
obsides liberos dari ut, si domestici imperii taedeat,
sit regressus ad principem patresque, quorum moribus
adsuefactus rex melior adscisceretur. |
12.10.2. Hun
vriendschap met de Romeinen was al oud en officiëel
vastgelegd en zij moesten hun bondgenoten - die in
kracht hun gelijke waren maar uit respect hun onderdanen
- te hulp komen. Hierom werden de kinderen van koningen
als gijzelaars uitgeleverd opdat, als ze genoeg hadden
van het regiem in eigen land, men kon terugvallen op de
vorst en de senatoren om een betere koning te krijgen,
gewend aan hun gewoonten. |
Caput XI |
Hoofdstuk 11 |
12.11.1. Ubi haec atque talia
dissertavere, incipit orationem Caesar de fastigio
Romano Parthorumque obsequiis, seque divo Augusto
adaequabat, petitum ab eo regem referens omissa Tiberii
memoria, quamquam is quoque miserat. |
12.11.1. Toen zij in deze trant gesproken
hadden gaf de keizer een uiteenzetting over de Romeinse
hegemonie en de volgzaamheid der Parthen. Hij stelde
zich hierbij op één lijn met de vergoddelijkte Augustus
door eraan te herinneren dat ook aan hem een koning gevraagd was,
waarbij hij Tiberius niet
vermeldde, ofschoon ook die er een gestuurd had. [een koning: namelijk Vonones. Zie Annalen 2.2.1.] [Tiberius: Tiberius had Phraates gezonden en, na diens dood, Tiridates. Zie Annalen 6.32.3.] |
12.11.2. Addidit praecepta (etenim
aderat Meherdates), ut non dominationem et servos, sed
rectorem et cives cogitaret, clementiamque ac iustitiam,
quanto ignota barbaris, tanto laetiora capesseret. |
12.11.2. Hij voegde er nog adviezen aan toe (want ook Meherdates was aanwezig): dat hij niet moest denken in termen van tyrannie en slaafse onderdanen, maar van een bestuurder en burgers, mededogen en rechtvaardigheid, die men des te meer zou verwelkomen naarmate zij minder bekend waren aan de barbaren. |
12.11.3. Hinc versus ad legatos extollit laudibus alumnum urbis, spectatae ad id modestiae: ac tamen ferenda regum ingenia neque usui crebras mutationes. Rem Romanam huc satietate gloriae provectam ut externis quoque gentibus quietem velit. Datum posthac C. Cassio, qui Syriae praeerat, deducere iuvenem ripam ad Euphratis. | 12.11.3. Hierna wendde hij zich weer tot de gezanten en verheerlijkte de pupil van Rome, tot nu toe een man van voorbeeldige bescheidenheid, met loftuitingen: toch moest men de karakters van koningen maar verdragen en veelvuldige troonswisselingen waren verkeerd. De Romeinse staat was zo beroemd geworden dat zij ook voor buitenlanders ruste wenste. Daarna is aan Gaius Cassius, die stadhouder was over Syrië, opgedragen de jongeman te laten begeleiden naar de oever van de Euphraat. |
Caput XII |
Hoofdstuk 12 |
12.12.1. Ea tempestate Cassius
ceteros praeminebat peritia legum: nam militares artes
per otium ignotae, industriosque aut ignavos pax in
aequo tenet. Ac tamen quantum sine bello dabatur,
revocare priscum morem, exercitare legiones, cura
provisu perinde agere ac si hostis ingrueret: ita dignum
maioribus suis et familia Cassia per illas quoque gentis
celebrata. |
12.12.1. In
die tijd overtrof Cassius de
anderen in rechtskennis: want krijgskunde raakt in een
rustige tijd in het slop, maar vredeshandhaving houdt
moedigen en lafaards in evenwicht. En toch riep hij,
voorzover dat zonder oorlog te doen was, de oude
discipline tot nieuw leven, trainde de legioenen, en
trof voorzieningen met een vooruitziende blik alsof de
vijand al in aantocht was. Zo toonde hij zich zijn
voorouders waardig en het geslacht
Cassia was ook onder die
volken gerespecteerd. [Cassius: Gaius Cassius Longinus, evenals zijn vader beroemd om zijn juridische publicaties. Nero liet hem naar Sardinia verbannen, vanwaar hij door Vespasianus werd teruggeroepen.] [geslacht: Cassius, een van de moordenaars van Gaius Iulius Caesar, had Syria verdedigd tegen de Parthen na de nederlaag van Crassus, van wie hij de quaestor was.] [die volken: de Parthen.] |
12.12.2. Igitur excitis quorum de
sententia petitus rex, positisque castris apud Zeugma,
unde maxime pervius amnis, postquam inlustres Parthi
rexque Arabum Acbarus advenerat, monet Meherdaten
barbarorum impetus acris cunctatione languescere aut in
perfidiam mutari: ita urgeret coepta. |
12.12.2. Na
dus degenen ontboden te hebben op wier istigatie de
koning opgehaald was en nadat hij een legerkamp had
opgezet bij Zeugma, waar
de rivier het beste doorwaadbaar is, waarschuwde hij
Meherdates, nadat de belangrijkste Parthen en de koning
van de Araben, Acbarus, waren aangekomen, dat het heftig
elan der barbaren taande bij aarzelen of zelfs in
verraad omsloeg: dat hij dus vaart moest zetten achter
zijn ondernemingen. [Zeugma: oude stad op de rechter oever van de Euphraat, tegenover Apamea.] |
12.12.3. Quod spretum fraude
Acbari, qui iuvenem ignarum et summam fortunam in luxu
ratum multos per dies attinuit apud oppidum Edessam. Et
vocante Carene promptasque res ostentante, si citi
advenissent, non comminus Mesopotamiam, sed flexu
Armeniam petivit, id temporis importunam, quia hiems
occipiebat. |
12.12.3.
Maar deze vermaning is veronachtzaamd door bedrog van
Acbarus, die de jonge, onervaren man, wiens mening was
dat het hoogste wat men kon bereiken gelegen was in
luxe, hem vele dagen ophield in de stad Edessa. En ook al riep Carenes hem op, erop wijzend
dat de zaak van een leien dakje zou lopen als zij maar
als de wind ter plekke zouden zijn, ondanks het feit dat
hij dichtbij Mesopotamië was, trok hij niet daar naar
toe maar koos een omweg naar Armenië, in dit jaargetijde
hoogst ongelukkig omdat de winter in aantocht was. [Edessa: dit lag ongeveer 70 km oostelijk van Zeugma.] [Carenes: satraap van Mesopotamia en een van de leiders van de Parthen in hun opstand tegen Gotarzes.] |
Caput XIII |
Hoofdstuk 13 |
12.13.1. Exim nivibus et montibus
fessi, postquam campos propinquabant, copiis Carenis
adiunguntur, tramissoque amne Tigri permeant Adiabenos,
quorum rex Izates societatem Meherdatis palam induerat,
in Gotarzen per occulta et magis fida inclinabat. |
12.13.1.
Toen ze vervolgens, uitgeput door een tocht over
besneeuwde bergen, de vlakte naderden, voegden zij zich
bij de troepen van Carenes en na de rivier de Tigris
overgestoken te zijn trokken zij door het gebied van de
Adiabenen, van wie de
koning Izates naar buiten toe een bondgenootschap was
aangegaan met Meherdates, maar in het geheim zijn
vertrouwen meer op Gotarzes stelde. [Adiabenen: wonen ten Zuiden van het Armenisch bergland, in het noordelijk deel van Assyria, oostelijk van de Tigris.] |
12.13.2. Sed capta in transitu
urbs Ninos, vetustissima sedes Assyriae, castellumque
insigne fama, quod postremo inter Darium atque
Alexandrum proelio Persarum illic opes conciderant. |
12.13.2.
Maar en passant is de stad Ninos
ingenomen, de oudste nederzetting van Assyrië, en
een burcht, vermaard omdat
in de laatste oorlog tussen Darius en Alexander daar het
rijk van de Perzen de genadeslag gekregen had. [Ninos: het oude Ninive.] [burcht: bedoeld wordt ofwel Arbela ofwel Gaugamela. Arbela lag echter tamelijk ver van dit strijdtoneel.] |
12.13.3. Interea Gotarzes apud montem, cui nomen Sanbulos, vota dis loci suscipiebat, praecipua religione Herculis, qui tempore stato per quietem monet sacerdotes ut templum iuxta equos venatui adornatos sistant. Equi ubi pharetras telis onustas accepere, per saltus vagi nocte demum vacuis pharetris multo cum anhelitu redeunt. Rursum deus, qua silvas pererraverit, nocturno visu demonstrat, reperiunturque fusae passim ferae. | 12.13.3.
Intussen bracht Gotarzes op de berg die Sanbulos heet,
offers aan de goden van die streek, van wie Hercules de
belangrijkste verering geniet, die op vaste tijden door
een droom de priesters aanspoort bij de tempel paarden
klaar te zetten, opgetuigd voor de jacht. Zodra de
paarden de pijlkokers, vol met pijlen opgehangen hebben
gekregen dwalen zij 's nachts door de bossen en komen
tenslotte met lege pijlkokers zwaar hijgend terug.
Wederom verschijnt dan de godheid in een nachtelijke
droom en laat dan zien waar hij door de wouden heeft
gezworven en daar vindt men dan overal geschoten wild. |
Caput XIV |
Hoofdstuk 14 |
12.14.1. Ceterum Gotarzes, nondum satis aucto exercitu, flumine Corma pro munimento uti, et quamquam per insectationes et nuntios ad proelium vocaretur, nectere moras, locos mutare et missis corruptoribus exuendam ad fidem hostes emercari. Ex quis Izates Adiabeno, mox Acbarus Arabum cum exercitu abscedunt, levitate gentili, et quia experimentis cognitum est barbaros malle Roma petere reges quam habere. | 12.14.1. Maar Gotarzes maakte, omdat zijn leger nog niet op voldoende sterkte was, gebruik van de rivier de Corma als verdedigingslinie en ofschoon hij door provocaties en boden uitgedaagd werd tot een gevecht, bleef hij treuzelen, veranderde steeds zijn verblijfplaats en bood door het zenden van onderhandelaars vijanden geld om in opstand te komen. Van hen scheidden Izates zich met het leger der Adiabenen af en daarna Acbarus met dat van de Araben met de lichtzinnigheid die deze volken eigen is en omdat het door de ervaring bewezen is dat de barbaren liever aan Rome om koningen vragen dan dat ze die behouden. |
12.14.2. At Meherdates validis
auxiliis nudatus, ceterorum proditione suspecta, quod
unum reliquum, rem in casum dare proelioque experiri
statuit. Nec detrectavit pugnam Gotarzes deminutis
hostibus ferox; concursumque magna caede et ambiguo
eventu, donec Carenem profligatis obviis longius evectum
integer a tergo globus circumveniret. |
12.14.2. Maar Meherdates, hoewel beroofd van krachtige hulptroepen en hoewel verraad van de overigen te vrezen viel, besloot het enige te proberen wat hem nog restte: zijn geluk te beproeven en de strijd aan te gaan. En Gotarzes heeft zich niet aan de strijd onttrokken, opgeblazen door de afname van het aantal vijanden. Het treffen verliep met grote verliezen en een afloop die dubieus was, totdat een vers contingent erin slaagde om Carenes, die tegenstanders verslagen had die hem voor de voeten kwamen maar daarna al te ver was afgedwaald, van achteren te omsingelen. |
12.14.3. Tum omni spe perdita
Meherdates, promissa Parracis paterni clientis secutus,
dolo eius vincitur traditurque victori. Atque ille non
propinquum neque Arsacis de gente, sed alienigenam et
Romanum increpans, auribus decisis vivere iubet,
ostentui clementiae suae et in nos dehonestamento. Dein
Gotarzes morbo obiit, accitusque in regnum Vonones Medos
tum praesidens. Nulla huic prospera aut adversa quis
memoraretur: brevi et inglorio imperio perfunctus est,
resque Parthorum in filium eius Vologaesen translatae. |
12.14.3.
Toen werd Meherdates, nu alle hoop vervlogen was,
vertrouwend op de beloften van Parrax, een volgeling van
zijn vader, door een list van hem geboeid en
overgeleverd aan de overwinnaar. En deze beet hem toe
dat hij geen verwante van hem was en zelfs niet een lid
van het geslacht van Arsaces, maar een vreemdeling en
een Romein. Hij liet zijn oren afhakken en liet hem
verder leven om te koketteren met zijn barmhartigheid en
tot vernedering van ons. Later is Gotarzes aan een
ziekte bezweken en Vonones, die toen het bewind voerde
over de Meden, is tot de troon geroepen. Deze beleefde
noch voorspoed noch tegenspoed waardoor hij in de
herinnering voortleefde: na een korte en roemloze
heerschappij is hij overleden en de heerschappij van de
Parthen is overgegaan op zijn zoon Vologaeses. |
Caput XV |
Hoofdstuk 15 |
12.15.1. At Mithridates Bosporanus
amissis opibus vagus, postquam Didium ducem Romanum
roburque exercitus abisse cognoverat, relictos in novo
regno Cotyn iuventa rudem et paucas cohortium cum Iulio
Aquila equite Romano, spretis utrisque concire nationes,
inlicere perfugas; postremo exercitu coacto regem
Dandaridarum exturbat imperioque eius potitur. |
12.15.1.
Maar Mithridates,
ex-koning van Bosporus, die na het verlies van zijn
macht rondzwierf, bracht volksstammen onder de wapenen
en lokte overlopers naar zijn kant, toen hij wist dat de
Romeinse aanvoerder Didius en de kern van zijn leger
weggetrokken was en dat op de nieuwe troon Cotys, door
zijn jeugd nog onervaren, en slechts een handjevol
cohorten onder leiding van de Romeinse ridder Iulius
Aquila waren achtergelaten, met minachting voor beide
partijen. Nadat hij tenslotte een leger bijeengebracht
had, verdreef hij de koning der Dandariden en maakte
zich meester van zijn rijk. [Mithridates: [deze zou een afstammeling zijn van de befaamde Mithridates van Pontus]; Claudius had hem op de troon gebracht maar hij was in opstand gekomen tegen de Romeinen en verslagen door Didius. Zijn broer Cotys werd in zijn plaats tot koning aangesteld. In deze positie begint Mithridates opnieuw de oorlog.] |
12.15.2. Quae ubi cognita et iam
iamque Bosporum invasurus habebatur, diffisi propriis
viribus Aquila et Cotys, quia Zorsines Siracorum rex
hostilia resumpserat, externas et ipsi gratias
quaesivere missis legatis ad Eunonen qui Aorsorum genti
praesidebat. Nec fuit in arduo societas potentiam
Romanam adversus rebellem Mithridaten ostentantibus.
Igitur pepigere, equestribus proeliis Eunones certaret,
obsidia urbium Romani capesserent. |
12.15.2.
Toen dit bekend geworden was en men aannam dat
Mithridates ieder ogenblik Bosporus kon binnenvallen,
zochten Aquila en Cotys, omdat ook Zorsines, de koning
van de Siraken, weer op
oorlogspad was, ook buitenlandse
vriendschapsbetrekkingen door het zenden van gezanten
naar Eunones, die aan het hoofd stond van het volk der Aorsen. En het was niet
moeilijk voor hen om een bondgenootschap rond te krijgen
omdat zij de macht van de Romeinen tegenover een
opstandeling als Mithridates konden stellen. Derhalve
hebben zij afgesproken dat Euones in ruitergevechten
slag zou leveren en de Romeinen de belegering van steden
voor hun rekening zouden nemen. [Siraken: de Dandariden en Siraken woonden oostelijk van de Zee van Azow.] [Aorsen: dezen woonden ten Noorden van de Kaspische Zee, westelijk van de delta van de Rha (Wolga).] |
Caput XVI |
Hoofdstuk 16 |
12.16.1. Tunc composito agmine incedunt, cuius frontem et terga Aorsi, media cohortes et Bosporani tutabantur nostris in armis. Sic pulsus hostis, ventumque Sozam, oppidum Dandaricae, quod desertum a Mithridate ob ambiguos popularium animos obtineri relicto ibi praesidio visum. | 12.16.1.
Toen rukte men op in goed gesloten formatie: de Aorsi
voor- en achteraan, de cohorten en Bosporanen, op
Romeinse wijze bewapend, controleerden het centrum. Zo
is de vijand teruggedreven en kwam men bij Soza, een
stad in Dandarica, verlaten door Mithridates. Deze stad
besloot men wegens de onbetrouwbare aard van de bewoners
te bezetten door daar een garnizoen achter te laten. |
12.16.2. Exim in Siracos pergunt, et transgressi amnem Pandam circumveniunt urbem Vspen, editam loco et moenibus ac fossis munitam, nisi quod moenia non saxo sed cratibus et vimentis ac media humo adversum inrumpentes invalida erant; eductaeque altius turres facibus atque hastis turbabant obsessos. Ac ni proelium nox diremisset, coepta patrataque expugnatio eundem intra diem foret. | 12.16.2. Vandaar trokken ze verder op tegen de Siraken en, na het oversteken van de rivier de Panda, belegerden ze de stad Uspe, hooggelegen en versterkt door stadsmuren en grachten, zij het dan dat de muren niet uit steen bestonden maar uit takkenbossen en rijshout en in het midden door aarde waardoor ze te zwak waren om de aanvallers tegen te houden. Ook brachten onze belegeringstorens, die erbovenuit staken de belegerden in verwarring doordat er gebruik gemaakt werd van brandfakkels en lansen. En als de nacht geen einde gemaakt had aan de strijd, zou de bestorming binnen één en dezelfde dag begonnen en voltooid zijn. |
Caput XVII |
Hoofdstuk 17 |
12.17.1. Postero misere legatos,
veniam liberis corporibus orantes: servitii decem milia
offerebant. Quod aspernati sunt victores, quia trucidare
deditos saevum, tantam multitudinem custodia cingere
arduum: belli potius iure caderent, datumque militibus
qui scalis evaserant signum caedis. |
12.17.1. De volgende dag zonden zij gezanten die om genade kwamen smeken voor de vrije mannen: zij boden 10.000 slaven in hun plaats. De overwinnaars verwierpen dit aanbod omdat het barbaars is om uitgeleverde personen af te maken en het te moeilijk was om een zo grote menigte met een bewakingscordon onder bedwang te houden. Ze moesten zich maar liever doodvechten volgens oorlogsrecht. Hierop werd aan de soldaten die via bestormingsladders naar boven geklommen waren het teken voor een bloedbad gegeven. |
12.17.2. Excidio Uspensium metus
ceteris iniectus, nihil tutum ratis, cum arma,
munimenta, impediti vel eminentes loci amnesque et urbes
iuxta perrumperentur. Igitur Zorsines, diu pensitato
Mithridatisne rebus extremis an patrio regno consuleret,
postquam praevaluit gentilis utilitas, datis obsidibus
apud effigiem Caesaris procubuit, magna gloria exercitus
Romani, quem incruentum et victorem tridui itinere
afuisse ab amne Tanai constitit. |
12.17.2.
Door het uitroeien van de Uspensers werd de overigen
vrees ingeboezemd, omdat ze meenden dat niets meer
veilig was daar met wapens, versterkingen,
ontoegankelijke of hooggelegen plaatsen, rivieren en
steden, met alles gelijkelijk korte metten gemaakt werd.
Derhalve heeft Zorsines - na lang gedubd te hebben of
hij de hopeloze zaak van Mithridates zou blijven steunen
of het rijk van zijn vaderen - gijzelaars uitgeleverd en
een knieval gedaan voor het beeld van de keizer nadat
het belang van zijn Huis de overhand gekregen had, dit
tot grote roem van het Romeinse leger, dat, zoals vast
is komen te staan, zonder bloedvergieten en als
overwinnaar op een afstand van slechts drie dagmarsen
verwijderd was van de rivier de Tanais.
[Tanais: dit is de Don.] |
12.17.3. Sed in regressu dispar
fortuna fuit, quia navium quasdam quae mari remeabant in
litora Taurorum delatas circumvenere barbari, praefecto
cohortis et plerisque auxiliarium interfectis. |
12.17.3.
Maar bij de terugtocht keerde de fortuin, omdat een
aantal schepen die over zee terugvoeren op de kusten der
Tauri werden geworpen en
door de barbaren omsingeld werden; de aanvoerder van het
cohort en zeer velen uit de hulptroepen werden hierbij
gedood. [Tauri: de Krim.] |
Caput XVIII |
Hoofdstuk 18 |
12.18.1. Interea Mithridates nullo in armis subsidio consultat cuius misericordiam experiretur. Frater Cotys, proditor olim, deinde hostis, metuebatur: Romanorum nemo id auctoritatis aderat ut promissa eius magni penderentur. Ad Eunonen convertit, propriis odiis non infensum et recens coniuncta nobiscum amicitia validum. | 12.18.1.
Intussen overlegde Mithridates op wiens medelijden hij
een beroep zou kunnen doen, daar hij geen steun meer kon
verwachten van zijn leger. Zijn broer Cotys, eerst
verrader, daarna zijn vijand, boezemde hem vrees in.
Onder de Romeinen bevond zich niemand met zoveel gezag
dat hij op diens beloften veel kon vertrouwen. Hij
wendde zich toen tot Euones, die hem niet vijandig
gezind was door persoonlijke haatgevoelens en sterk
stond door zijn pas aangegane verbintenis met ons. |
12.18.2. Igitur cultu vultuque
quam maxime ad praesentem fortunam comparato regiam
ingreditur genibusque eius provolutus 'Mithridates'
inquit 'terra marique Romanis per tot annos quaesitus
sponte adsum: utere, ut voles, prole magni Achaemenis,
quod mihi solum hostes non abstulerunt.' |
12.18.2. Dus
ging hij in een uitdossing en met een
gezichtsuitdrukking die het meest paste bij zijn huidige
omstandigheden het koninklijk paleis binnen en omvatte
zijn knieën met de woorden: "Ik, Mithridates, al zovele
jaren te land en ter zee door de Romeinen achtervolgd,
kom uit eigen beweging tot u: beschik naar goeddunken
over mij, nazaat van de grote Achaemenes,
het enige waarvan mijn vijanden mij niet hebben kunnen
beroven". [Achaemenes: de stamvader van de Oud-Perziche koningen. Volgens Herodotus [3,75 en 7,11] een van de voorvaders van Cyrus, uit welk geslacht ook Mithridates stamde.] |
Caput XIX |
Hoofdstuk 19 |
12.19.1. At Eunones claritudine viri, mutatione rerum et prece haud degeneri permotus, adlevat supplicem laudatque quod gentem Aorsorum, quod suam dextram petendae veniae delegerit. Simul legatos litterasque ad Caesarem in hunc modum mittit: | 12.19.1.
Maar Euones, diep geroerd door de schitterende afkomst
van de man, door de ommekeer in zijn situatie en door
zijn smeekbede die paste bij zijn afkomst, hielp de
smekeling overeind en prees het dat hij het volk der
Aorsen, dat hij zijn rechterhand
had uitgekozen om vergiffenis te vragen. Tegelijk zond
hij gezanten naar de keizer met een brief van de
volgende inhoud: [rechterhand: als symbool van gegeven of ontvangen trouw.] |
12.19.2. Populi Romani imperatoribus, magnarum nationum regibus praecipuam ex similitudine fortunae amicitiam, sibi et Claudio etiam communionem victoriae esse. Bellorum egregios fines quoties ignoscendo transigatur: sic Zorsini victo nihil ereptum. Pro Mithridate, quando gravius mereretur, non potentiam neque regnum precari, sed ne triumpharetur neve poenas capite expenderet. | 12.19.2. De
voornaamste trek van de vriendschap tussen de keizers
van het Romeinse volk en de koningen van machtige volken
berustte op de gelijkwaardigheid van hun positie, tussen
hem en Claudius bestond bovendien een deelgenootschap in
een overwinning. Oorlogen kenden een roemrijk einde als
er met vergiffenis te werk gegaan werd: zo was aan
Zorzines na diens nederlaag niets ontroofd. Voor
Mithridates vroeg hij, daar die een zwaardere straf
verdiende, geen machtsherstel of de troon maar dat hij
niet in een triomftocht meegevoerd zou worden en niet
met de doodstraf geconfronteerd zou worden. |
Caput XX |
Hoofdstuk 20 |
12.20.1. At Claudius, quamquam
nobilitatibus externis mitis, dubitavit tamen accipere
captivum pacto salutis an repetere armis rectius foret.
Hinc dolor iniuriarum et libido vindictae adigebat: sed
disserebatur contra suscipi bellum avio itinere,
importuoso mari; ad hoc reges feroces, vagos populos,
solum frugum egenum, taedium ex mora, pericula ex
properantia, modicam victoribus laudem ac multum
infamiae, si pellerentur. Quin adriperet et servaret
exulem, cui inopi quanto longiorem vitam, tanto plus
supplicii fore. |
12.20.1. Maar Claudius, hoewel gewoonlijk mild tegenover buitenlandse adel, vroeg zich toch af of hij een gijzelaar moest aanvaarden op voorwaarde van gratie of dat hij hem beter met wapengeweld zou kunnen opeisen. Tot dit laatste zette hem wrok aan over het hem aangedane onrecht en behoefte aan wraak. Maar er werden bezwaren geopperd tegen het ondernemen van een oorlog op een terrein zonder wegen, een zee zonder havens. Daarbij waren de koningen grimmig, de volken nomaden, de bodem niet in cultuur gebracht, verveling zou er heersen als gevolg van traagheid, gevaren bij overhaasting, een slechts bescheiden roem bij een overwinning en veel schande als men werd teruggedreven. Integendeel moest hij Mithridates maar als balling accepteren en in leven laten: voor hem zou in zijn berooide toestand het leven des te meer een kwelling betekenen, naarmate het langer zou duren. |
12.20.2. His permotus scripsit Eunoni, meritum quidem novissima exempla Mithridaten, nec sibi vim ad exequendum deese: verum ita maioribus placitum, quanta pervicacia in hostem, tanta beneficentia adversus supplices utendum; nam triumphos de populis regnisque integris adquiri. | 12.20.2. Door deze argumenten overgehaald schreef Claudius aan Eunones dat Mithridates weliswaar de meest voorbeeldige straffen had verdiend en dat hij ook niet de kracht miste om die te voltrekken, maar dat het zo steeds aan de voorouders had behaagd dat men evenveel welwillendheid tegenover smekelingen aan de dag moest leggen als hardheid tegenover de vijand. En triomfen verwierf men zich over volken en rijken die nog intact waren. |
Caput XXI |
Hoofdstuk 21 |
12.21.1. Traditus posthac Mithridates vectusque Romam per Iunium Cilonem, procuratorem Ponti, ferocius quam pro fortuna disseruisse apud Caesarem ferebatur, elataque vox eius in vulgum hisce verbis: 'non sum remissus ad te, sed reversus: vel si non credis, dimitte et quaere.' Vultu quoque interrito permansit, cum rostra iuxta custodibus circumdatus visui populo praeberetur. Consularia insignia Ciloni, Aquilae praetoria decernuntur. | 12.21.1.
Hierop is Mithridates uitgeleverd en naar Rome
opgebracht door Iunius Cilo, de procurator van Pontus.
Men vermeldt dat hij tegenover de keizer een
opgeblazener toon heeft aangeslagen dan in
overeenstemming met zijn omstandigheden en een uitspraak
van hem in deze woorden is bekend geworden: 'Ik ben niet
naar u teruggestuurd, maar teruggekeerd: als u dat niet
gelooft, laat me dan weer gaan en kom me zoeken'. Ook
hield hij zijn gezicht in een onverschrokking
uitdrukking toen hij naast het spreekgestoelte aan het
volk te kijk werd gesteld met een cordon bewakers om
zich heen. Aan Cilo werden de consulaire eretekenen en
aan Aquila de eretekenen van de praetuur toegekend. |
|
Lees verder Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen |
|
|