Annales 11, 12 - 22
Jaarboeken 11, 12 - 22            

Messalina; Claudius. Germanië    

Caput XII Hoofdstuk 12
11.12.1. Verum inclinatio populi supererat ex memoria Germanici, cuius illa reliqua suboles virilis; et matri Agrippinae miseratio augebatur ob saevitiam Messalinae, quae semper infesta et tunc commotior quo minus strueret crimina et accusatores novo et furori proximo amore distinebatur.

11.12.1. Maar die voorliefde van het volk vormde nog een overblijfsel van de nagedachtenis aan Germanicus, van wie hij nog de enige mannelijke nakomeling was. Ook voor zijn moeder Agrippina nam het medegevoel toe wegens de wreedheid van Messalina, die, altijd al gebeten op haar en toen nog heviger, alleen maar door een nieuw en aan razernij grenzend liefdesavontuur opgehouden werd om beschuldigingen tegen haar te beramen en aanklagers op te stoken.
[Germanicus: Germanicus was de vader van Agrippina.]
11.12.2. Nam in C. Silium, iuventutis Romanae pulcherrimum, ita exarserat ut Iuniam Silanam, nobilem feminam, matrimonio eius exturbaret vacuoque adultero poteretur. Neque Silius flagitii aut periculi nescius erat: sed certo si abnueret exitio et non nulla fallendi spe, simul magnis praemiis, opperire futura et praesentibus frui pro solacio habebat.

11.12.2. Want voor Gaius Silius, een zeer mooie Romeinse jongeman, was zij in zo felle hartstocht ontvlamd dat zij Iunia Silana, een vrouw van adel, uit haar huwelijk ontzette en zij zo haar vrijgekomen minnaar kon inpalmen. En ook Silius was maar al te goed op de hoogte van haar opzet en het risico dat hij zelf liep: maar zeker van zijn dood als hij haar zou afwijzen en met de verwachting dat hij de affaire wel geheim kon houden, en mede met het oog op de grote belangen erbij, liet hij het maar komen zoals het kwam en genoot van het moment en beschouwde dat maar als zijn troost.
11.12.3. Illa non furtim sed multo comitatu ventitare domum, egressibus adhaerescere, largiri opes honores; postremo, velut translata iam fortuna, servi liberti paratus principis apud adulterum visebantur.
11.12.3. Messalina beperkte zich niet tot heimelijk gedrag maar kwam steeds met een groot gezelschap naar zijn huis, bleef aan hem plakken als hij de deur uit wilde, overlaadde hem met rijkdom en eerbewijzen. Tenslotte kon men slaven, vrijgelatenen en keizerlijke staatsie zien bij de minnaar, alsof die zijn status al overgenomen had.
Caput XIII Hoofdstuk 13
11.13.1. At Claudius matrimonii sui ignarus et munia censoria usurpans, theatralem populi lasciviam severis edictis increpuit, quod in Publium Pomponium consularem (is carmina scaenae dabat) inque feminas inlustris probra iecerat.

11.13.1. Maar Claudius, niet op de hoogte van de toestand waarin zijn eigen huwelijk verkeerde en gebruikmakend van zijn bevoegdheid als censor, voer in strenge edicten uit tegen de losbandigheid van het volk in het theater omdat het de oud-consul Publius Pomponius (hij schreef toneelteksten) en vooraanstaande vrouwen schimpscheuten naar het hoofd geslingerd had.
11.13.2. Et lege lata saevitiam creditorum coercuit, ne in mortem parentum pecunias filiis familiarum faenori darent. Fontesque aquarum Simbruinis collibus deductos urbi intulit. Ac novas litterarum formas addidit vulgavitque, comperto Graecam quoque litteraturam non simul coeptam absolutamque.


11.13.2. Ook legde hij door het uitvaardigen van wetten de meedogenloosheid van geldschieters aan banden, door te bepalen dat zij aan zoons binnen de familie geen geld op rente mochten lenen dat opvorderbaar was bij de dood van hun vader. En hij leidde het water uit de Simbruinische heuvels de stad in. Voorts vermeerderde hij het aantal letters en liet ze in gebruik nemen omdat hij wist dat ook het Griekse alfabet niet vanaf het begin volledig was.
[de Simbruinische heuvels: deze lagen oostelijk bij Sublaqueum, in het land der Aequi. Deze waterwerken zijn tot in onze dagen bewaard gebleven: 'Aqua Claudia'. Sublaqueum heet tegenwoordig Subiaco.]
Caput XIV Hoofdstuk 14
11.14.1. Primi per figuras animalium Aegyptii sensus mentis effingebant (ea antiquissima monimenta memoriae humanae impressa saxis cernuntur), et litterarum semet inventores perhibent; inde Phoenicas, quia mari praepollebant, intulisse Graeciae gloriamque adeptos, tamquam reppererint quae acceperant. 11.14.1. De Egyptenaren beeldden als eersten betekenissen uit door middel van dierenafbeeldingen (die zeer oude getuigenissen van de menselijke overlevering zijn ingebeiteld in steen nog te zien), en zij beweren dat zij de uitvinders van het alfabet zijn; vervolgens zouden de Phoeniciërs, omdat die de zee beheersten, het in Griekenland geïmporteerd hebben en zich daarmee roem verworven, alsof zij uitgevonden hebben wat zij slechts overgenomen hadden.
11.14.2. Quippe fama est Cadmum classe Phoenicum vectum rudibus adhuc Graecorum populis artis eius auctorem fuisse. Quidam Cecropem Atheniensem vel Linum Thebanum et temporibus Troianis Palamedem Argivum memorant sedecim litterarum formas, mox alios ac praecipuum Simoniden ceteras repperisse.

11.14.2. De legende wil immers dat Cadmus, toen hij met een vloot van de Phoeniciërs gevaren had, voor de tot dan toe nog ongevormde Griekse stammen de grondlegger geweest is van die kunde. Sommigen vermelden dat de Athener Cecrops of de Thebaan Linus en, in de tijd van de Trojaanse oorlog, Palamedes uit Argos zestien lettertekens heeft uitgevonden en dat daarna anderen en met name Simonides de overige lettertekens hebben bedacht.
[Simonides: lyrisch dichter, 556-468 v. Chr.]
11.14.3. At in Italia Etrusci ab Corinthio Demarato, Aborigines Arcade ab Evandro didicerunt; et forma litteris Latinis quae veterrimis Graecorum. Sed nobis quoque paucae primum fuere, deinde additae sunt. Quo exemplo Claudius tres litteras adiecit, quae usui imperitante eo, post oblitteratae, aspiciuntur etiam nunc in aere publico per fora ac templa fixo.


11.14.3. Maar in Italië leerden de Etrusken het schrift van de Korinthiër Demaratos en de Aborigenes van de Arcadiër Euander; en de vorm bij de Latijnse letters was dezelfde als de oudste bij de Grieken. Maar ook bij ons waren er aanvankelijk maar weinig en zijn er later toegevoegd. Naar dit voorbeeld heeft Claudius drie letters toegevoegd die in gebruik waren gedurende zijn bewind maar later in onbruik geraakt zijn: ook nu nog zijn ze te zien op bronzen platen die bevestigd zijn op de fora en de tempels voor openbare besluiten.
[drie letters: dit waren de op zijn kop staande F voor de V; de antisigma: een omgekeerde C voor ps of bs; tenslotte de F, de Griekse spiritus asper, om de tussen i en u inliggende y-klank uit te drukken.]
Caput XV Hoofdstuk 15
11.15.1. Rettulit deinde ad senatum super collegio haruspicum, ne vetustissima Italiae disciplina per desidiam exolesceret: saepe adversis rei publicae temporibus accitos, quorum monitu redintegratas caerimonias et in posterum rectius habitas; primoresque Etruriae sponte aut patrum Romanorum impulsu retinuisse scientiam et in familias propagasse: quod nunc segnius fieri publica circa bonas artes socordia, et quia externae superstitiones valescant.





11.15.1. Vervolgens diende hij bij de senaat een voorstel in aangaande het college van haruspices om te verhinderen dat deze oudste wetenschap in Italia door verwaarlozing zou verkommeren: zij waren toch vaak ontboden in tijden van tegenspoed voor de staat en op hun advies waren ceremonieën opnieuw leven ingeblazen en in het vervolg strikter in acht genomen. En de voornaamsten in Etrurië hadden uit eigen beweging of op instigatie van de Romeinse senatoren de wetenschap behouden en overgedragen op hun nazaten: dit gebeurde nu nonchalanter door de algemene zorgeloosheid ten aanzien van edele kunsten en omdat uitheemse vormen van godsdienst in populariteit toenamen.
[haruspices: dit was een college dat in de tijd van Claudius 60 man telde. Het gaf aanwijzingen op grond van het schouwen van 1. de ingewanden -exta- van offerdieren; 2. monstergeboorten -monstra-; 3. bliksemstralen -fulgura- waarvoor de hemel in 16 arealen was verdeeld. Zij stamden uit Etrurië.]
[uitheemse vormen van godsdienst: bedoeld worden de Isis-/Serapiscultus; de verering van Cybele enz. en vooral ook de de Joodse cultus alsmede het opkomende Christelijke geloof.]

11.15.2. Et laeta quidem in praesens omnia, sed benignitati deum gratiam referendam, ne ritus sacrorum inter ambigua culti per prospera oblitterarentur.

11.15.2. En weliswaar waren de omstandigheden voor het ogenblik allemaal gunstig, maar men moest toch dank brengen aan de welwillendheid van de goden en zich ervoor hoeden dat de gewijde gebruiken die in hachelijke tijden in acht genomen waren verslonsden omdat het nu zo goed ging.
11.15.3. Factum ex eo senatus consultum, viderent pontifices quae retinenda firmandaque haruspicum.
11.15.3. Op grond hiervan is een senaatsbesluit uitgevaardigd dat de opperpriesters zouden bekijken wat in de uitoefening van de taak der haruspices behouden en versterkt moest worden.
Caput XVI Hoofdstuk 16
11.16.1. Eodem anno Cheruscorum gens regem Roma petivit, amissis per interna bella nobilibus et uno reliquo stirpis regiae, qui apud urbem habebatur nomine Italicus. Paternum huic genus e Flavo fratre Arminii, mater ex Actumero principe Chattorum erat; ipse forma decorus et armis equisque in patrium nostrumque morem exercitus. Igitur Caesar auctum pecunia, additis stipatoribus, hortatur gentile decus magno animo capessere: illum primum Romae ortum nec obsidem, sed civem ire externum ad imperium.




11.16.1. In hetzelfde jaar heeft het volk der Cherusken Rome om een koning gevraagd omdat door burgeroorlogen de adel gesneuveld was en er nog maar één nakomeling van de koninklijke dynastie, Italicus genaamd, over was maar in Rome vastgehouden werd. Van vaderszijde stamde hij af van Flavus, de broer van Arminius, zijn moeder was een nakomeling van Actumerus, de vorst der Chatten. Zelf was hij schoon van uiterlijk en geoefend in wapengebruik en paardrijden volgens de gewoonte van zijn eigen land en volgens de onze. Derhalve voorzag de keizer hem van geld, gaf hem een lijfwacht en spoorde hem aan om fier de roem van zijn geslacht op zich te nemen: hij was toch de eerste die, in Rome geboren en geen gegijzelde maar een staatsburger, een buitenlands bewind in handen zou nemen.
[Cherusken: dezen woonden ten N. van de Harz, tussen Elbe en Wezer.]
[Arminius: was de leider der Cherusken geweest, maar in 19 na Chr. door zijn eigen stam vermoord.]
[Chatten: woonden zuidwestelijk van de Cherusken.]

11.16.2. Ac primo laetus Germanis adventus atque eo quod nullis discordiis imbutus pari in omnes studio ageret celebrari, coli, modo comitatem et temperantiam, nulli invisa, saepius vinolentiam ac libidines, grata barbaris, usurpans. Iamque apud proximos, iam longius clarescere, cum potentiam eius suspectantes qui factionibus floruerant discedunt ad conterminos populos ac testificantur adimi veterem Germaniae libertatem et Romanas opes insurgere.
11.16.2. En aanvankelijk waren de Germanen blij met zijn komst en werd hij hierom, omdat hij, door geen partijstrijd aangestoken, zich tegenover allen goedgezind betoonde een populair man, en stond hij in aanzien, nu eens om zijn vriendelijkheid en gematigdheid - wat bij niemand in slechte aarde valt - maar ook, en dat vaker, omdat hij zijn drankzucht en wellust - waar de barbaren wel pap van lusten - botvierde. En reeds had hij een grote reputatie bij zijn buurvolkeren en al verder, toen degenen die het goed gehad hadden in woelige tijden en zijn macht wantrouwden, uitweken naar aangrenzende stammen en rondbazuinden dat de vroegere vrijheid aan Germanië ontfutseld werd en de macht van Rome toenam.
11.16.3. Adeo neminem isdem in terris ortum qui principem locum impleat, nisi exploratoris Flavi progenies super cunctos attollatur? Frustra Arminium praescribi: cuius si filius hostili in solo adultus in regnum venisset, posse extimesci, infectum alimonio servitio cultu, omnibus externis: at si paterna Italico mens esset, non alium infensius arma contra patriam ac deos penatis quam parentem eius exercuisse.

11.16.3. Was er dan zozeer niemand, geboren in hun eigen land, om de positie van vorst in te nemen? Moest dan de nazaat van een spion, die Flavus, over allen aangesteld worden? Vergeefs werd de naam van Arminius als vlag gebruikt: zelfs al was diens zoon, volwassen geworden op vijandige grond, op de troon gekomen, dan had men nog reden hem te vrezen, verpest als hij was door voeding, slavernij, levenswijze, allemaal van vreemde bodem. Maar als Italicus de geest van zijn vader had: geen ander had verbitterder oorlog gevoerd tegen zijn vaderland en de goden van zijn huis dan juist die vader van hem!
[diens zoon: Strabo noemt hem Thumelicus. Thusnelda baarde hem in Romeinse gevangenschap. Hij werd in Ravenna opgevoed en was al lang dood in de tijd dat dit speelt.]
Caput XVII Hoofdstuk 17
11.17.1. His atque talibus magnas copias coegere, nec pauciores Italicum sequebantur. Non enim inrupisse ad invitos sed accitum memorabat, quando nobilitate ceteros anteiret: virtutem experirentur, an dignum se patruo Arminio, avo Actumero praeberet.
11.17.1. Met deze en dergelijke acties brachten zij grote troepenmachten op de been, en niet minder volgden Italicus. Hij herinnerde hen eraan dat hij zich immers niet tegen hun wil bij hen binnengedrongen had, maar dat hij ontboden was omdat hij door zijn hoge afkomst boven de anderen uitstak: zij moesten zijn moed maar eens op de proef stellen en testen of hij zich zijn oom Arminius en zijn grootvader Actumerus waardig zou tonen.
11.17.2. Nec patrem rubori, quod fidem adversus Romanos volentibus Germanis sumptam numquam omisisset. Falso libertatis vocabulum obtendi ab iis qui privatim degeneres, in publicum exitiosi, nihil spei nisi per discordias habeant.
11.17.2. Ook schaamde hij zich niet voor zijn vader, dat die zijn trouw tegenover de Romeinen, beloofd met de instemming van de Germanen, nooit had gebroken. Valselijk werd het begrip 'vrijheid' als dekmantel gebruikt door diegenen die - abject in hun eigen zaken en verderfelijk voor het openbaar belang - geen andere hoop konden koesteren dan op ruziemaken.
11.17.3. Adstrepebat huic alacre vulgus; et magno inter barbaros proelio victor rex, dein secunda fortuna ad superbiam prolapsus pulsusque ac rursus Langobardorum opibus refectus per laeta per adversa res Cheruscas adflictabat.


11.17.3. Enthousiast juichte het volk hem toe; en na een grote slag tussen de barbaren bleef de koning als overwinnaar over. Maar vervolgens door zijn voorspoed tot overmoed geraakt en verjaagd, werd hij weer in het zadel geholpen door de hulp van de Langobarden en deed in voor- en tegenspoed afbreuk aan de belangen van de Cherusken.
[Langobarden: woonden ten N.O. van de Cherusken langs beide oevers van de Elbe. Tiberius had hen van de linker- naar de rechteroever verdreven. Zie Ann. 2.45.]
Caput XVIII Hoofdstuk 18
11.18.1. Per idem tempus Chauci nulla dissensione domi et morte Sanquinii alacres, dum Corbulo adventat, inferiorem Germaniam incursavere duce Gannasco, qui natione Canninefas, auxiliare stipendium meritus, post transfuga, levibus navigiis praedabundus Gallorum maxime oram vastabat, non ignarus dites et imbelles esse.


11.18.1. In dezelfde tijd hebben de Chaucen, zonder enige binnenlandse ruzie en gedreven tot actie door de dood van Sanquinius, terwijl Corbulo in aantocht was, een inval gedaan in Beneden-Germanië onder leiding van Gannascus die van afkomst een Canninefaat was en in ons leger bij de hulptroepen had gediend, daarna was overgelopen en nu met lichte vaartuigen vooral plundertochten op de kust van Gallië uitvoerde, omdat hij wel wist dat de bewoners daar vermogend waren en niet weerbaar.
[Chaucen: woonden tussen Eems en Elbe aan de Noordzee. Zie Ann. I,38.]
[Sanquinius: stierf als propraetor in de Beneden-Rijnse regio. Hij werd opgevolgd door Corbulo. Zie Ann. 6,4,3.]

11.18.2. At Corbulo provinciam ingressus magna cum cura et mox gloria, cui principium illa militia fuit, triremes alveo Rheni, ceteras navium, ut quaeque habiles, per aestuaria et fossas adegit; luntribusque hostium depressis et exturbato Gannasco, ubi praesentia satis composita sunt, legiones operum et laboris ignavas, populationibus laetantes, veterem ad morem reduxit, ne quis agmine decederet nec pugnam nisi iussus iniret. 11.18.2. Maar toen Corbulo de provincie was binnengetrokken liet hij met grote zorg en weldra roem, waarvoor die expeditie de grondslag legde, drieriemers via het stroomgebied van de Rijn dirigeren en andere schepen, al naar hun mogelijkheden, via zeemondingen en grachten. En nadat hij de scheepjes van de vijanden tot zinken had gebracht en Gascannus in paniek verjaagd had en de toestand voldoende op orde was gebracht, spande hij zich in om de legioenen, die baalden van handwerk en inspanning en voornamelijk tuk waren op plundertochten, weer in het gareel te krijgen en ervoor te zorgen dat niemand van zijn post week en geen gevecht zonder opdracht aanging.

11.18.3. Stationes vigiliae, diurna nocturnaque munia in armis agitabantur; feruntque militem quia vallum non accinctus, atque alium quia pugione tantum accinctus foderet, morte punitos. Quae nimia et incertum an falso iacta originem tamen e severitate ducis traxere; intentumque et magnis delictis inexorabilem scias cui tantum asperitatis etiam adversus levia credebatur.

11.18.3. Wachtposten en nachtwachten, taken overdag en 's nachts werden in volle wapenrusting uitgevoerd. En men zegt dat hij een soldaat heeft laten executeren omdat hij aan de omwalling werkte zonder bewapening en een ander omdat hij graafwerk uitvoerde met slechts een dolk als wapen. Ook al zijn deze verhalen overdreven en is het onzeker of ze ten onrechte in omloop zijn gebracht: men heeft ze toch gebaseerd op de gestrengheid van de aanvoerder. En men mag gerust aannemen dat hij alert en onverbiddelijk was bij grote overtredingen als men hem al zoveel grimmigheid tegenover ook geringe tekortkomingen toeschreef.
Caput XIX Hoofdstuk 19
11.19.1. Ceterum is terror milites hostesque in diversum adfecit: nos virtutem auximus, barbari ferociam infregere. Et natio Frisiorum, post rebellionem clade L. Apronii coeptam infensa aut male fida, datis obsidibus consedit apud agros a Corbulone descriptos: idem senatum, magistratus, leges imposuit.
11.19.1. Overigens heeft dit schrikwekkend optreden op onze soldaten en de vijanden een verschillend effect gehad: wij hebben daardoor meer lef gekregen, maar de barbaren zagen hun woestheid tanen. En de stam der Friezen, die na de opstand, begonnen als gevolg van de nederlaag van Lucius Apronius, vijandig of in ieder geval onbetrouwbaar was, heeft zich na het leveren van gijzelaars gevestigd in de gebieden die door Corbulo waren aangewezen: deze stelde bij hen ook een senaat en een ambtenarencorps in en schreef hen wetten voor.
11.19.2. Ac ne iussa exuerent praesidium immunivit, missis qui maiores Chaucos ad deditionem pellicerent, simul Gannascum dolo adgrederentur. Nec inritae aut degeneres insidiae fuere adversus transfugam et violatorem fidei.

11.19.2. En om te verhinderen dat zij zijn bevelen in de wind zouden slaan heeft hij een garnizoen bij hen ingekwartierd nadat hij boden gestuurd had om de Groot-Gauken over te halen tot onderwerping en tevens listiglijk een aanslag op Gannascus te plegen. En deze hinderlaag was succesvol en niet onwaardig tegenover een overloper en een schender van vertrouwen.
[Groot-Gauken: dezen woonden oostelijk van de Klein-Gauken, tussen Wezer en Elbe aan de kust.]
11.19.3. Sed caede eius motae Chaucorum mentes, et Corbulo semina rebellionis praebebat, ut laeta apud plerosque, ita apud quosdam sinistra fama. Cur hostem conciret? Adversa in rem publicam casura: sin prospere egisset, formidolosum paci virum insignem et ignavo principi praegravem. Igitur Claudius adeo novam in Germanias vim prohibuit ut referri praesidia cis Rhenum iuberet. 11.19.3. Maar door die moord op Gannascus zijn de gemoederen van de Chaucen geraakt en Corbulo zaaide verzet, bij de meesten welkom maar door sommigen ongunstig beoordeeld. Waarom provoceerde hij de vijand? Bij tegenslag zou het de publieke zaak schaden: maar als hij met succes zou opereren dan was zo'n krachtpatser gevaarlijk voor de vrede en zeer hinderlijk voor een futloze vorst. Daarom verbood Claudius een nieuwe expeditie tegen de Germanen en wel in die zin dat hij beval de bezettingen terug te trekken naar deze zijde van de Rijn.

Caput XX Hoofdstuk 20
11.20.1. Iam castra in hostili solo molienti Corbuloni eae litterae redduntur. Ille re subita, quamquam multa simul offunderentur, metus ex imperatore, contemptio ex barbaris, ludibrium apud socios, nihil aliud prolocutus quam 'beatos quondam duces Romanos,' signum receptui dedit. 11.20.1. Corbulo was al met veel inspanning een legerkamp aan het bouwen op vijandelijke grond, toen hem deze schriftelijke opdracht werd overhandigd. Hoewel hij bij deze totaal onverwachte gebeurtenis door vele gevoelens tegelijkertijd overmand werd: vrees van de kant van de keizer, minachting van de kant van de barbaren, spot bij de bondgenoten, heeft hij zich niets anders laten ontvallen dan 'Gelukkig de Romeinse aanvoerders van weleer' en gaf het teken tot de aftocht.
11.20.2. Ut tamen miles otium exueret, inter Mosam Rhenumque trium et viginti milium spatio fossam perduxit, qua incerta Oceani vitarentur. Insignia tamen triumphi indulsit Caesar, quamvis bellum negavisset.



11.20.2. Opdat echter de soldaten niet tot nietsdoen zouden vervallen, liet hij hen tussen Maas en Rijn een gracht graven van 23 mijl om daarmee de ongewisse tocht over de oceaan te kunnen vermijden. Toch heeft de keizer hem de onderscheiding van een triomf verleend, hoewel hij feitelijk geen oorlog had gevoerd.
[tussen Maas en Rijn: hier is Tacitus' geografie wat onduidelijk. Vermoedelijk wordt de 'Vliet' bedoeld, fossa Corbulensis, die vanaf Leiden zuidwaarts liep via Voorburg, evenwijdig aan de kust, om uit te monden ter hoogte van het tegenwoordige Vlaardingen in het Helinium, een wijde zeeboezem.]
11.20.3. Nec multo post Curtius Rufus eundem honorem adipiscitur, qui in agro Mattiaco recluserat specus quaerendis venis argenti; unde tenuis fructus nec in longum fuit: at legionibus cum damno labor, effodere rivos, quaeque in aperto gravia, humum infra moliri. Quis subactus miles, et quia plures per provincias similia tolerabantur, componit occultas litteras nomine exercituum, precantium imperatorem, ut, quibus permissurus esset exercitus, triumphalia ante tribueret.


11.20.3. Niet veel later verkreeg Curtius Rufus, die in het gebied van Mattium een mijn had laten ontginnen op zoek naar zilvererts, dezelfde eer. Daaruit had een povere opbrengst geresulteerd die bovendien maar van korte duur was: maar voor de legioenen betekende het een grote inspanning met zwaar afzien: goten uitgraven en ondergronds geploeter dat bovengronds al zwaar zou zijn geweest. Hierdoor zwaar op de proef gesteld en omdat ook in meerdere provincies zij zich soortgelijke taken moesten laten welgevallen, stelden de soldaten in naam van alle legers heimelijk een brief op waarin ze de keizer smeekten om maar bij voorbaat de triomfonderscheidingen toe te kennen aan diegenen aan wie hij van plan was een legercommando te gunnen.
[Curtius Rufus: deze was propraetor in Boven-Germanië.]
[Mattium: het gebied van Mattium is de Taunus. Wiesbaden heette Aquae Mattiacae.]

Caput XXI Hoofdstuk 21
11.21.1. De origine Curtii Rufi, quem gladiatore genitum quidam prodidere, neque falsa prompserim et vera exequi pudet. Postquam adolevit, sectator quaestoris, cui Africa obtigerat, dum in oppido Adrumeto vacuis per medium diei porticibus secretus agitat, oblata ei species muliebris ultra modum humanum et audita est vox 'tu es, Rufe, qui in hanc provinciam pro consule venies.'


11.21.1. Over de afkomst van Curtius Rufus, van wie sommigen hebben overgeleverd dat hij de zoon van een gladiator was, zou ik enerzijds geen verzinsels willen vertellen, maar ik schaam me ervoor de waarheid uit de doeken te doen. Nadat hij volwassen was geworden en in het gevolg van de quaestor aan wie Africa was toegevallen, terechtgekomen was, is hem een bovenmenselijk grote vrouwengestalte verschenen terwijl hij in de stad Adrumetum midden op de dag alleen in de verlaten gaanderijen rondliep, en hij heeft de uitspraak gehoord:"Jij, Rufus, bent het die ooit als proconsul naar deze provincie zult komen".
[Adrumetum: ten Zuiden van Carthago, aan de Middellandse Zee, hoofdstad van de regio Byzacena.]
11.21.2. Tali omine in spem sublatus degressusque in urbem largitione amicorum, simul acri ingenio quaesturam et mox nobilis inter candidatos praeturam principis suffragio adsequitur, cum hisce verbis Tiberius dedecus natalium eius velavisset: 'Curtius Rufus videtur mihi ex se natus.' 11.21.2. Door zo'n voorteken tot hoge verwachtingen gebracht is hij naar Rome teruggekeerd en door de vrijgevigheid van vrienden en tegelijkertijd zijn ambitieuze aanleg kwam hij in het bezit van de quaestuur en daarna de praetuur tussen vooraanstaande medecandidaten door het recht van voordracht van de vorst, omdat Tiberius de schande van zijn geboorte versluierd had met exact deze woorden: 'Curtius Rufus lijkt mij een self-made man'.
11.21.3. Longa post haec senecta, et adversus superiores tristi adulatione, adrogans minoribus, inter pares difficilis, consulare imperium, triumphi insignia ac postremo Africam obtinuit; atque ibi defunctus fatale praesagium implevit. 11.21.3. In zijn lange leven hierna bereikte hij door erbarmelijk likken naar boven en trappen naar onder en moeizaam contact met zijn gelijken de consulaire macht en verkreeg de triomfonderscheidingen en tenslotte Africa. En daar stierf hij en liet de voorspelling over zijn lot in vervulling gaan.

Caput XXII Hoofdstuk 22
11.22.1. Interea Romae, nullis palam neque cognitis mox causis, Cn. Nonius eques Romanus ferro accinctus reperitur in coetu salutantum principem. Nam postquam tormentis dilaniabatur, de se non infitiatus conscios non edidit, incertum an occultans. 11.22.1. Intussen werd te Rome, zonder aantoonbaar motief en zonder dat ook later redenen bekend geworden zijn, de Romeinse ridder Gnaius Nonius aangetroffen met een dolk midden tussen de menigte die de keizer de ochtendgroet kwam brengen. Want toen hij op de pijnbank werd gemarteld ontkende hij niet over zichzelf maar verraadde geen medeplichtigen zodat het in het onzekere blijft of hij die verborgen hield.
11.22.2. Isdem consulibus P. Dolabella censuit spectaculum gladiatorum per omnis annos celebrandum pecunia eorum qui quaesturam adipiscerentur.
11.22.2. In hetzelfde jaar deed Publius Dolabella het voorstel om ieder jaar een gladiatorenspel te houden op kosten van diegenen die de quaestuur kregen.
[Publius Dolabella: deze was consul in 10, propraetor van Dalmatië in 14, proconsul van Afrika in de jaren 23 en 24 na Chr.]
11.22.3. Apud maiores virtutis id praemium fuerat, cunctisque civium, si bonis artibus fiderent, licitum petere magistratus; ac ne aetas quidem distinguebatur quin prima iuventa consulatum et dictaturas inirent. 11.22.3. In vroeger tijden was dit de beloning geweest voor karakter en het was alle burgers, mits zij zich maar hielden aan goede beginselen, geoorloofd naar de ereambten te dingen; en zelfs leeftijd schiep geen belemmering om in de eerste jaren van de volwassen leeftijd het consulaat en dictaturen te vervullen.

11.22.4. Sed quaestores regibus etiam tum imperantibus instituti sunt, quod lex curiata ostendit ab L. Bruto repetita. Mansitque consulibus potestas deligendi, donec eum quoque honorem populus mandaret. Creatique primum Valerius Potitus et Aemilius Mamercus sexagesimo tertio anno post Tarquinios exactos, ut rem militarem comitarentur.
11.22.4. Maar de quaestoren werden in de tijd van de koningen ook door hen benoemd, wat blijkt uit de Lex Curiata die door Lucius Brutus is herzien. Ook de consuls behielden de bevoegdheid hen te kiezen, totdat het volk ook dit ereambt mocht toekennen. En het eerst zijn gekozen Valerius Potitus en Aemilius Mamercus 63 jaar na het verdrijven van de Tarquinii om de oorlogsvoering te ondersteunen.
[Lex Curiata: deze regelde de macht van de koningen en werd vernieuwd bij iedere regering. Brutus wijzigde deze wet om aan de consuls - de opvolgers van de koningen - de koninklijke bevoegdheden over te dragen.]
11.22.5. Dein gliscentibus negotiis duo additi qui Romae curarent: mox duplicatus numerus, stipendiaria iam Italia et accedentibus provinciarum vectigalibus: post lege Sullae viginti creati supplendo senatui, cui iudicia tradiderat. Et quamquam equites iudicia reciperavissent, quaestura tamen ex dignitate candidatorum aut facilitate tribuentium gratuito concedebatur, donec sententia Dolabellae velut venundaretur.

11.22.5. Later, toen de bezigheden sluipenderwijs toenamen, zijn er twee toegevoegd om de zorg voor Rome op zich te nemen: weldra werd dat aantal verdubbeld toen Italia al schatplichtig was en toen daar nog de belastingen van de provincies bijkwamen. Weer later zijn er bij de Lex Sullae twintig gekozen om de senaat aan te vullen, waaraan Sulla de criminele rechtspraak had opgedragen. En hoewel de ridderstand de rechtspraak weer aan zich getrokken had, werd dit ambt toch op grond van de waardigheid van de candidaten of door de gunst van degenen die haar mochten toedelen gratis toegekend, totdat het door het voorstel van Dolabella als het ware werd versjacherd.
[Lex Sullae: in 81 v. Chr. Door het bekleden van de quaestuur kwam men in de senaat.]




Lees verder


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen