Annales 11, 1 -
11
|
Jaarboeken 11, 1 -
11 47 A.D.: Processen in Rome; opstanden aan de grenzen |
Caput I | Hoofdstuk 1 |
Deest principium |
Het begin ontbreekt |
11.1.1. * * * nam Valerium
Asiaticum, bis consulem, fuisse quondam adulterum eius
credidit, pariterque hortis inhians, quos ille a Lucullo
coeptos insigni magnificentia extollebat, Suillium
accusandis utrisque immittit. Adiungitur Sosibius
Britannici educator qui per speciem benevolentiae moneret
Claudium cavere vim atque opes principibus infensas: |
11.1.1. * * * want zij meende dat Valerius Asiaticus, tot twee maal
toe consul, ooit de minnaar van haar
geweest was, terwijl zij tevens aasde op zijn
parken, aangelegd door Lucullus en die hij met opvallende
investeringen verfraaide. Zij stuurde Suillius erop uit om
beiden te beschuldigen. Sosibius, de leidsman van Britannicus werd hieraan
toegevoegd, om Claudius onder het mom van bezorgdheid te
waarschuwen dat hij op zijn hoede moest zijn voor geweld
en rijkdommen die zich tegen de vorsten konden keren: [zij: bedoeld wordt Messalina, de vrouw van Claudius.][Valerius Asiaticus: was de vriend geweest van Caligula; onder Caligula was hij consul suffectus. Zijn tweede consulaat viel in 46.] [haar: Poppaea Sabina, dochter van Poppaeus Sabinus, moeder van de beruchte Poppaea, eerst concubine, later de vrouw van Nero.] [Britannicus: de zoon van Claudius en Messalina.] |
11.1.2. Praecipuum auctorem
Asiaticum interficiendi C. Caesaris non extimuisse
contione in populi Romani fateri gloriamque facinoris
ultro petere; clarum ex eo in urbe, didita per provincias
fama parare iter ad Germanicos exercitus, quando genitus
Viennae multisque et validis propinquitatibus subnixus
turbare gentilis nationes promptum haberet. At Claudius
nihil ultra scrutatus citis cum militibus tamquam
opprimendo bello Crispinum praetorii praefectum misit, a
quo repertus est apud Baias vinclisque inditis in urbem
raptus. |
11.1.2.
'Asiaticus, de voornaamste aanstichter van de moord op Gaius Caesar, was er niet voor
teruggedeinsd in de vergadering van het Romeinse volk een
bekentenis af te leggen, sterker nog: roem voor zijn
misdaad op te eisen. Vanaf die tijd stond hij in Rome in
aanzien en, nadat zijn roem zich over de provincies
verbreid had, maakte hij zich op naar de legers in
Germanië te reizen aangezien hij, geboren te Vienne en
steunend op invloedrijke relaties een makkelijke
gelegenheid had stamverwante volken op te stoken.'
Claudius nu, zond, zonder verder onderzoek te doen, de
commandant van de keizerlijke lijfwacht Crispinus op hem
af met soldaten en in rap tempo alsof het om het
onderdrukken van een oorlog ging. Te Baiae is hij door hem
achterhaald, in de boeien geslagen en naar Rome gesleurd.
[Gaius Caesar: d.w.z. Caligula.] |
Caput II | Hoofdstuk 2 |
11.2.1. Neque data senatus copia:
intra cubiculum auditur, Messalina coram et Suillio
corruptionem militum, quos pecunia et stupro in omne
flagitium obstrictos arguebat, exim adulterium Poppaeae,
postremum mollitiam corporis obiectante. Ad quod victo
silentio prorupit reus et 'interroga' inquit, 'Suilli,
filios tuos: virum esse me fatebuntur.' Ingressusque
defensionem, commoto maiorem in modum Claudio, Messalinae
quoque lacrimas excivit. |
11.2.1. En hem
is geen gelegenheid tot berechting in de senaat verleend: in een
achteraf-vertrek werd hij verhoord in het bijzijn van
Messalina, waarbij Suillius hem beschuldigde van
aantasting van de discipline onder de soldaten, die hij
met geld en schandelijk gedrag zou pressen tot alle vormen
van wangedrag, vervolgens wierp hij hem overspel met
Poppaea, tenslotte pederastie voor de voeten. Hierop
verbrak de aangeklaagde zijn zwijgen en barstte los en
zei: 'Ondervraag, Suillius, jouw zonen: zij zullen
erkennen dat ik een man uit één stuk ben'. En toen hij
eenmaal aan zijn verdediging begon werd Claudius in hoge
mate geroerd en ontlokte hij zelfs tranen aan Messalina. [senaat: als senator had Asiaticus mogen verwachten dat zijn proces voor de senaat zou dienen; eisen kon hij dit echter niet. In werkelijkheid deed de keizer zijn zaak 'binnenskamers' af: 'intra cubiculum'.] |
11.2.2. Quibus abluendis cubiculo
egrediens monet Vitellium ne elabi reum sineret: ipsa ad
perniciem Poppaeae festinat, subditis qui terrore carceris
ad voluntariam mortem propellerent, adeo ignaro Caesare ut
paucos post dies epulantem apud se maritum eius Scipionem
percontaretur cur sine uxore discubuisset, atque ille
functam fato responderet. |
11.2.2. Om
deze af te wissen verliet zij het vertrek maar waarschuwde
Vitellius om de
aangeklaagde niet te laten ontsnappen: zelf haastte zij
zich Poppaea te liquideren door wachters bij haar te
plaatsen die haar tot zelfdoding moesten aanzetten onder
bedreiging met de gevangenis, terwijl de keizer zozeer
onwetend was dat hij, bij een diner na enkele dagen te
zijnent aan haar echtgenoot Scipio vroeg waarom hij zonder
zijn vrouw aanlag, en hij antwoordde dat zij overleden
was. [Vitellius:Lucius Vitellius is de vader van de latere keizer Vitellius.] |
Caput III | Hoofdstuk 3 |
11.3.1. Sed consultanti super
absolutione Asiatici flens Vitellius, commemorata
vetustate amicitiae utque Antoniam principis matrem
pariter observavissent, dein percursis Asiatici in rem
publicam officiis recentique adversus Britanniam militia,
quaeque alia conciliandae misericordiae videbantur,
liberum mortis arbitrium ei permisit; et secuta sunt
Claudii verba in eandem clementiam. |
11.3.1. Maar
toen Claudius om advies vroeg over een vrijspraak voor
Asiaticus bepleitte Vitellius onder tranen - na vermelding
van zijn oude vriendschap en hoe zij Antonia, de moeder van de vorst,
gelijkelijk hadden vereerd, na voorts de diensten aan de
staat door Asiaticus bewezen en zijn recente krijgstocht
tegen Britannië alsmede wat maar anders mededogen scheen
te kunnen afdwingen - een vrije keus van zijn dood. En
hierop zijn woorden van Claudius gevolgd van even milde
strekking. [Antonia: Antonia minor, de dochter van de drieman M. Antonius en van Octavia, de zuster van Augustus.] |
11.3.2. Hortantibus dehinc quibusdam inediam et lenem exitum, remittere beneficium Asiaticus ait: | 11.3.2. Toen sommigen hem hierop aanspoorden tot versterving en zo een zachte dood, zei Asiaticus dat hij hen bedankte voor hun advies: |
11.3.3. et usurpatis quibus
insueverat exercitationibus,lauto corpore, hilare
epulatus, cum se honestius calliditate Tiberii vel impetu
G. Caesaris periturum dixisset quam quod fraude muliebri
et impudico Vitellii ore caderet, venas exolvit, viso
tamen ante rogo iussoque transferri partem in aliam ne
opacitas arborum vapore ignis minueretur: tantum illi
securitatis novissimae fuit. |
11.3.3. en nadat hij de lichaamsoefeningen gedaan had waaraan hij zich gewend had, zich gewassen had en opgewekt gegeten en gezegd had dat hij eervoller aan zijn eind zou zijn gekomen door de sluwheid van Tiberius of een impuls van Gaius Caesar dan dat hij nu om zou komen door geïntrigeer van een vrouw en de schaamteloze woorden van Vitellius, liet hij zich de aderen openen, na evenwel eerst zijn brandstapel geïnspecteerd te hebben en opdracht gegeven te hebben die naar een andere plaats over te brengen om te verhinderen dat het dichte lover van de bomen geschaad zou worden door de gloed van het vuur: zoveel gemoedsrust toonde hij in zijn laatste uur. |
Caput IV | Hoofdstuk 4 |
11.4.1. Vocantur post haec patres,
pergitque Suillius addere reos equites Romanos inlustris,
quibus Petra cognomentum. At causa necis ex eo quod domum
suam Mnesteris et Poppaeae congressibus praebuissent. |
11.4.1. Hierna
werd de senaat bijeengeroepen en Suillius zette zijn actie
voort door nog twee Romeinse ridders aan te klagen die de
toenaam Petra hadden. Het motief voor hun executie
baseerde men hierop dat zij hun huis beschikbaar gesteld
hadden voor rendez-voustjes van Mnester
en Poppaea. [Mnester: toneelspeler die door Messalina tot echtbreuk was verleid.] |
11.4.2. Verum nocturnae quietis species alteri obiecta, tamquam vidisset Claudium spicea corona evinctum spicis retro conversis, eaque imagine gravitatem annonae praedixisset. Quidam pampineam coronam albentibus foliis visam atque ita interpretatum tradidere, vergente autumno mortem principis ostendi. Illud haud ambigitur, qualicumque insomnio ipsi fratrique perniciem adlatam. | 11.4.2. Maar aan de één werd een droomgezicht verweten, als zou hij Claudius omkranst hebben gezien met een krans van korenaren maar waarbij de halmen naar achteren gebogen waren en dat hij op grond van die verschijning een voedselschaarste had voorspeld. Sommigen hebben overgeleverd dat hij een krans van wijngaardloof gezien had en dat zo had verklaard dat de dood van de vorst aan het einde van de herfst werd voorspeld. Dit staat echter onomstotelijk vast dat hem en zijn broer de ondergang gebracht is door een droom, hoe die dan ook was. |
11.4.3. Sestertium quindecies et
insignia praeturae Crispino decreta. Adiecit Vitellius
sestertium decies Sosibio, quod Britannicum praeceptis,
Claudium consiliis iuvaret. Rogatus sententiam et Scipio,
'cum idem' inquit 'de admissis Poppaeae sentiam quod
omnes, putate me idem dicere quod omnes,' eleganti
temperamento inter coniugalem amorem et senatoriam
necessitatem. |
11.4.3. Een bedrag van 1.500.000 sestertiën en de waardigheidstekenen van de praetuur zijn aan Crispinus toegekend. Vitellius voegde er nog 1.000.000 sestertiën aan toe voor Sosibius omdat hij Britannicus geholpen had met zijn goede lessen en Claudius met zijn adviezen. Toen ook Scipio naar zijn mening werd gevraagd, zei hij: 'Omdat ik over de misdaden van Poppaea hetzelfde vind als de anderen, moeten jullie het er maar op houden dat ik hetzelfde vind als alle anderen'. Hierbij hield hij op verfijnde wijze het midden tussen zijn echtelijke liefde en zijn senatoriale verplichtingen. |
Caput V | Hoofdstuk 5 |
11.5.1. Continuus inde et saevus accusandis reis Suillius multique audaciae eius aemuli; nam cuncta legum et magistratuum munia in se trahens princeps materiam praedandi patefecerat. | 11.5.1. Van nu af ging Suillius verder en beschuldige in het wilde weg allerlei mensen, waarbij velen hem navolgden in zijn brutaliteit. Want de vorst had, door alle wetgeving en overheidsambten naar zich toe te halen de mogelijkheid tot plundering geschapen. |
11.5.2. Nec quicquam publicae mercis tam venale fuit quam advocatorum perfidia, adeo ut Samius, insignis eques Romanus, quadringentis nummorum milibus Suillio datis et cognita praevaricatione ferro in domo eius incubuerit. | 11.5.2. En geen openbare koopwaar was zo voor corruptie vatbaar als de trouweloosheid van de advocaten, zozeer dat een vooraanstaand Romeins ridder, Samius, na eerst 400.000 sestertiën aan Suillius gegeven te hebben en vervolgens vernomen te hebben dat hij samenwerkte met de tegenpartij, zich in diens huis in zijn zwaard stortte. |
11.5.3. Igitur incipiente C. Silio
consule designato, cuius de potentia et exitio in tempore
memorabo, consurgunt patres legemque Cinciam flagitant,
qua cavetur antiquitus ne quis ob causam orandam pecuniam
donumve accipiat. |
11.5.3. Daarom
vatten de senatoren, op initiatief van de consul voor het
volgende jaar Gaius Silius (over wiens machtspositie en
ondergang ik te zijner tijd melding zal maken) de koe bij
de horens en eisten toepassing van de Lex Cincia op grond waarvan het
van oudsher verboden was dat iemand geld of geschenken
aannam als beloning voor het bepleiten van een zaak. [Lex Cincia: deze wet 'de donis et muneribus' is in 204 v. Chr. door de tribuun Marcus Cincius Alimentus uitgevaardigd.] |
Caput VI | Hoofdstuk 6 |
11.6.1. Deinde obstrepentibus iis
quibus ea contumelia parabatur, discors Suillio Silius
acriter incubuit, veterum oratorum exempla referens qui
famam et posteros praemia eloquentiae cogitavissent.
Pulcherrimam alioquin et bonarum artium principem sordidis
ministeriis foedari; ne fidem quidem integram manere ubi
magnitudo quaestuum spectetur. |
11.6.1. Toen hierna diegenen protesteerden voor wie deze smaad bedoeld was, voer Silius, die met Suillius hevig van mening verschilde, tegen hen uit waarbij hij voorbeelden van vroegere redenaars aanhaalde die roem bij het nageslacht als voldoende beloning voor hun welsprekendheid beschouwd hadden. De schoonste, ja zij die anders de vorstin van de edele kunsten geacht werd, werd nu bezoedeld door laaghartig dienstbetoon. Ja zelfs het geweten bleef niet onaangetast zodra men het oog gericht hield op de grootte van het gewin. |
11.6.2. Quodsi in nullius mercedem
negotia agantur pauciora fore: nunc inimicitias
accusationes, odia et iniurias foveri, ut quo modo vis
morborum pretia medentibus, sic fori tabes pecuniam
advocatis ferat. Meminissent Asinii, Messalae ac
recentiorum Arruntii et Aesernini: ad summa provectos
incorrupta vita et facundia. |
11.6.2. Maar
indien rechtzaken hun beloop hadden zonder beloning voor
wie dan ook, zouden er minder zijn. Nu werden
vijandschappen, beschuldigingen, haatgevoelens en onrecht
gecultiveerd zodat, zoals een ziekte-epidemie geld
opbracht voor artsen, zo ook de pest van het procederen de
advocaten geen windeieren legde. Ze moesten zich een Asinius, een Messala en,
korter geleden, een Arruntius en
Aeserninus nog maar eens te
binnen brengen: redenaars die tot de grootste hoogte
opgeklommen waren door hun onkreukbare levenswandel en hun
welsprekendheid. [een Asinius, een Messala: Gaius Asinius Pollio en Marcus Messala Corvinus waren bekende pleitredenaars ten tijde van Augustus.] [Arruntius: Lucius Arruntius: bekend politicus ten tijde van Augustus en Tiberius; pleegt zelfmoord in 37 na Chr. Zie Annalen 6, 47-48.] [Aeserninus: Marcellus Aeserninus, kleinzoon van Gaius Asinius Pollio.] |
11.6.3. Talia dicente consule
designato, consentientibus aliis, parabatur sententia qua
lege repetundarum tenerentur, cum Suillius et Cossutianus
et ceteri qui non iudicium, quippe in manifestos, sed
poenam statui videbant, circumsistunt Caesarem ante acta
deprecantes. |
11.6.3. Omdat de
consul-voor-het-volgende-jaar deze woorden sprak en de
anderen hen bijvielen, bereidde men een uitspraak voor op
grond waarvan de overtreders van de lex Cincia bij de wet
die de schadevergoeding regelde aan banden gelegd zouden
worden, toen Suillius en Cossutianus
en anderen die inzagen dat er niet toegewerkt werd naar
een gerechtelijk onderzoek - hun schuld was immers al
bewezen - maar naar een bestraffing, zich om de keizer
schaarden om genade af te smeken voor wat zij vroeger
hadden misdaan. [Cossutianus: Cossutianus Capito, schoonzoon van Tigellinus, treedt later op als aanklager van Paetus Thrasea; zie Ann.16, 28-31.] |
Caput VII | Hoofdstuk 7 |
11.7.1. Et postguam adnuit, agere
incipiunt: quem illum tanta superbia esse ut aeternitatem
famae spe praesumat? Usui et rebus subsidium praeparari ne
quis inopia advocatorum potentibus obnoxius sit. Neque
tamen eloquentiam gratuito contingere: omitti curas
familiaris ut quis se alienis negotiis intendat. |
11.7.1. En nadat hij hen gelegenheid geschonken, begonnen zij hun zaak te bepleiten: Wat voor iemand was hij die zo arrogant was dat hij al op voorhand verwachting van eeuwigdurende roem koesterde? Men legt uit nuttigheidsoverwegingen en voor omstandigheden middelen als hulp opzij opdat niemand bij gebrek aan advocaten overgeleverd is aan lieden met macht. En men kon rechtsbijstand toch niet gratis krijgen: men moest zijn privézaken wel verwaarlozen naarmate men zich met andermans aangelegenheden bezighield. |
11.7.2. Multos militia, quosdam
exercendo agros tolerare vitam: nihil a quoquam expeti
nisi cuius fructus ante providerit. Facile Asinium et
Messalam, inter Antonium et Augustum bellorum praemiis
refertos, aut ditium familiarum heredes Aeserninos et
Arruntios magnum animum induisse. Prompta sibi exempla,
quantis mercedibus P. Clodius aut C. Curio contionari
soliti sint. |
11.7.2. Velen voorzagen in
hun levensonderhoud door de krijgsdienst, sommigen door de
landbouw: niemand legde zich op iets toe tenzij hij
tevoren er gewin in zag. Asinius en Messala, beladen met
beloningen uit de oorlogen tussen Antonius en Augustus, of
Aserninus et Arruntius, erfgenamen in rijke families,
hadden gemakkelijk grootmoedig kunnen zijn. Maar zij
hadden ook voorbeelden voor het grijpen: voor hoe grote
beloningen Publius Clodius
of Gaius Curio voor het volk
plachten te spreken. [Publius Clodius: politiek tegenstander van Cicero; hij verbande hem toen hij in 58 v. Chr. volkstribuun was.] [Gaius Curio: door Caesar omgekocht bij het uitbreken van de burgeroorlog.] |
11.7.3. Se, modicos senatores,
quieta re publica nulla nisi pacis emolumenta peterent.
Cogitaret plebem quae toga enitesceret: sublatis studiorum
pretiis etiam studia peritura. |
11.7.3. Zij, senatoren met
een bescheiden vermogen, zochten onder een rustige
staatsinrichting naar geen andere voordelen dan die van de
vrede. De keizer moest maar eens denken aan de gewone man
die slechts kon schitteren door vreedzame
beroepen: als eenmaal de beloning voor de
beoefening der kunsten geschrapt werd dan zouden ook de
kunsten zelf verdwijnen. [vreedzame beroepen: namelijk de welsprekendheid en wetskennis.] |
11.7.4. Ut minus decora haec, ita haud frustra dicta princeps ratus, capiendis pecuniis posuit modum usque ad dena sestertia quem egressi repetundarum tenerentur. | 11.7.4. Hoe weinig fraai deze overwegingen ook waren, toch meende de vorst dat zij niet ten onrechte gezegd waren en daarom stelde hij voor het vaststellen van honoraria een maximum vast van 10.000 sestertiën. De overschrijding hiervan zou iemand worden aangerekend als misdaad. |
Caput VIII | Hoofdstuk 8 |
11.8.1. Sub idem tempus Mithridates,
quem imperitasse Armeniis iussuque C. Caesaris vinctum
memoravi, monente Claudio in regnum remeavit, fisus
Pharasmanis opibus. Is rex Hiberis idemque Mithridatis
frater nuntiabat discordare Parthos summaque imperii
ambigua, minora sine cura haberi. |
11.8.1. In dezelfde tijd is
Mithridates - over wie ik
al vermeld heb dat hij over de Armeniërs geregeerd heeft
en op bevel van Gaius Caesar gevangen gezet was - op
advies van Claudius naar zijn koninkrijk teruggekeerd,
vertrouwend op de middelen van Pharasmanes.
Deze was koning over de Hiberiërs en tevens een broer van
Mithridates en berichtte dat de Parthen ruzie maakten en
dat het oppergezag in gevaar verkeerde en dat men voor
mindere zaken geen belangstelling had. [Mithridates: Mithridates uit Hiberië, een gewest ten zuiden van de Kaukasus, was in 35 door bemiddeling van Tiberius met zijn broer Phrasmanes verzoend en tot koning over Groot-Armenië aangesteld. Zie Annalen 6, 32-33.] [Pharasmanes: deze was koning over de Hiberiërs.] |
11.8.2. Nam Gotarzes inter pleraque
saeva necem fratri Artabano coniugique ac filio eius
paraverat, unde metus eius in ceteros, et accivere
Vardanen. |
11.8.2.
Inderdaad had Gotarzes, onder andere zeer veel
gewelddaden, zijn broer Artabanus, diens vrouw en zoon
omgebracht en de overigen, hierdoor bang voor hem
geworden, riepen de hulp in van Vardanes.
[Vardanes: dit was de zoon van Artabanus III.] |
11.8.3. Ille, ut erat magnis ausis
promptus, biduo tria milia stadiorum invadit ignarumque et
exterritum Gotarzen proturbat; neque cunctatur quin
proximas praefecturas corripiat, solis Seleucensibus
dominationem eius abnuentibus. In quos ut patris sui
quoque defectores ira magis quam ex usu praesenti
accensus, implicatur obsidione urbis validae et munimentis
obiecti amnis muroque et commeatibus firmatae. |
11.8.3. Deze,
een heethoofd als het om grote risico's ging, legde in
twee dagen drie duizend mijl af en verjoeg de
nietsvermoedende en overdonderde Gotarzes. En zonder zich
te bedenken maakte hij zich ook meester van de naburige
provincies, terwijl alleen de Seleucenzen
zich aan hem weigerden te onderwerpen. Vardanes,
woedender dan gewenst was gezien zijn omstandigheden tegen
een volk dat ook al in opstand gekomen was tegen zijn
vader, stak zich in de problemen door een belegering van
een stad die sterk was en
beschermd werd door het bolwerk van een er langs stromende
rivier en een ommuring en
voorraden. [Seleucenzen: deze woonden aan de middenloop van de Tigris. Hun hoofdstad is Seleucia.] [stad: Seleucia.] [rivier: de Tigris.] |
11.8.4. Interim Gotarzes Daharum
Hyrcanorumque opibus auctus bellum renovat, coactusque
Vardanes omittere Seleuciam Bactrianos apud campos castra
contulit. |
11.8.4.
Intussen hernam Gotarzes versterkt met hulpmiddelen van de Dahers en de Hyrcaniërs, de
strijd en Vardanes, gedwongen het beleg om Seleucia af te
breken, bracht zijn legerkamp over naar de vlakten van Bactrië. [de Dahers en de Hyrcaniërs: De Dahae wonen aan de Z.O. oever van de Kaspische Zee - de Hyrcaniërs aan de Z. oever van de Kaspische Zee.] [Bactrië: een gewest, ver oostelijk van de Kaspische Zee, ten Z. en W. van de rivier de Oxys. Het was een twistappel tussen Parthen en Scythen.] |
Caput IX | Hoofdstuk 9 |
11.9.1. Tunc distractis Orientis
viribus et quonam inclinarent incertis, casus Mithridati
datus est occupandi Armeniam, vi militis Romani ad
excindenda castellorum ardua, simul Hibero exercitu campos
persultante. Nec enim restitere Armenii, fuso qui proelium
ausus erat Demonacte praefecto. |
11.9.1. Toen nu de krachtsverhoudingen in het Oosten vertroebeld waren en het onzeker was waar dit op uit zou lopen, is aan Mithridates de gelegenheid geboden om Armenië te bezetten, mede dankzij de kracht van de Romeinse soldaten om de hooggelegen bergvestingen te slechten, terwijl het Hiberische leger de vlakten doorkruiste. Want de Armeniërs boden geen weerstand meer toen eenmaal de praefect Demonax, die een gevecht aangedurfd had, verslagen was. |
11.9.2. Paululum cunctationis
attulit rex minoris Armeniae Cotys, versis illuc quibusdam
procerum; dein litteris Caesaris coercitus, et cuncta in
Mithridaten fluxere, atrociorem quam novo regno
conduceret. |
11.9.2. Voor
een beetje oponthoud zorgde nog Cotys, de koning van Klein-Armenië omdat enkele
vooraanstaanden zich tot hem gewend hadden. Maar
vervolgens werd deze door een schrijven van de keizer in
toom gehouden en alles viel in handen van Mithridates,
ofschoon hij grimmiger huis hield dan goed was voor zijn
nieuwe koningschap. [Klein-Armenië: dit lag ten Westen van de Boven Euphraat, tussen Pontus, Cappadocië en Groot-Armenië.] |
11.9.3. At Parthi imperatores cum
pugnam pararent, foedus repente iaciunt cognitis
popularium insidiis quas Gotarzes fratri patefecit;
congressique primo cunctanter, dein complexi dextras apud
altaria deum pepigere fraudem inimicorum ulcisci atque
ipsi inter se concedere. |
11.9.3. Maar toen de Parthische bevelhebbers zich op de strijd voorbereidden, sloten ze plotseling een verbond nadat ze op de hoogte waren gebracht van het complot dat hun landgenoten smeedden en dat Gotarzes aan zijn broer bekend maakte. En, bijeengekomen, aarzelden zij eerst, maar schudden vervolgens de rechterhand en zwoeren bij de altaren der goden het bedrog van hun vijanden te wreken en zelf samen te werken. |
11.9.4. Potiorque Vardanes visus retinendo regno: at Gotarzes ne quid aemulationis existeret penitus in Hyrcaniam abiit. Regressoque Vardani deditur Seleucia septimo post defectionem anno, non sine dedecore Parthorum quos una civibas tam diu eluserat. | 11.9.4. En Vardanes scheen hen de meest geschikte om het koningschap te bekleden: maar Gotarzes trok zich diep in het binnenland van Hyrcanië terug om geen schijn van rivaliteit tussen hen te laten bestaan. En toen Vardanes teruggekeerd was gaf Seleucia zich in het zevende jaar na haar opstand over, niet zonder schande van de Parthen met wie één stad zo lang gesold had. |
Caput X | Hoofdstuk 10 |
11.10.1. Exim validissimas
praefecturas invisit; et reciperare Armeniam avebat, ni a
Vibio Marso, Syriae legato, bellum minitante cohibitus
foret. Atque interim Gotarzes paenitentia concessi regni
et vocante nobilitate, cui in pace durius servitium est,
contrahit copias. |
11.10.1.
Daarop heeft hij een inspectietocht naar de machtigste
provincies gemaakt. En hij popelde ernaar om Armenië te
heroveren als Vibius Marsus,
de stadhouder van Syrië, hem niet afgeschrikt had onder
bedreiging met een oorlog. En intussen trok Gotarzes
troepen samen, uit spijt over het prijsgeven van het
koningschap en omdat de adel, waarvoor onderdanigheid in
vredestijd het moeilijkst is, hem daartoe opriep. [Vibius Marsus: Gaius Vibius Marsus was in 19 na Chr. legaat van Germanicus in het Oosten, later was hij proconsul van Africa en van 42 - 45 stadhouder van Syrië; zie Ann. 2,74,1.] |
11.10.2. Et hinc contra itum ad
amnem Erinden; in cuius transgressu multum certato
pervicit Vardanes, prosperisque proeliis medias nationes
subegit ad flumen Sinden, quod Dahas Ariosque disterminat.
Ibi modus rebus secundis positus: nam Parthi quamquam
victores longinquam militiam aspernabantur. |
11.10.2. Ook
vanhier trok men naar de stroom de Erindes;
bij de oversteek hiervan is er verwoed gevochten maar
behaalde Vardanes een eclatante overwinning en in
voorspoedige gevechten onderwierp hij de tussenliggende
volkeren tot aan de rivier de Sindes,
die de grens vormt tussen de Dahae en de Ariërs. Daar werd aan zijn succes
een halt toegeroepen: want hoewel de Parthen de
overwinnaars waren voelden ze niets voor een expeditie in
een zo afgelegen gebied. [Erindes: Wat Tacitus bedoelt met de Erindes weet men niet. Sommigen denken aan de Charindas, één van de riviertjes die zich uitstortten in het Z. deel van de Kaspische Zee. Ook is onduidelijk wat Tacitus bedoelt met de Sindes en het volk der Ariërs.] |
11.10.3. Igitur extructis
monimentis, quibus opes suas testabatur nec cuiquam ante
Arsacidarum tributa illis de gentibus parta, regreditur
ingens gloria atque eo ferocior et subiectis
intolerantior; qui dolo ante composito incautum
venationique intentum interfecere, primam intra iuventam,
sed claritudine paucos inter senum regum, si perinde
amorem inter popularis quam metum apud hostis
quaesivisset. |
11.10.3. Na derhalve monumenten te hebben opgericht waarmee hij getuigde van zijn macht en waarop hij te kennen gaf dat door niemand van de Arsaciden tevoren bij die volken belasting was geïnd, keerde hij terug, opgeblazen van trots en hierdoor des te bruter en onverdagelijker voor zijn onderdanen. Dezen smeedden een complot en doodden hem zonder dat hij op iets bedacht was en zich met de jacht bezig hield, in de eerste bloei van zijn jeugd, maar met een vermaardheid zoals men die onder weinigen van de oude vorsten aantrof, als hij maar evenzeer de populariteit onder zijn volk gezocht had als de vrees bij de vijanden. |
11.10.4. Nece Vardanis turbatae
Parthorum res inter ambiguos quis in regnum acciperetur.
Multi ad Gotarzen inclinabant, quidam ad Meherdaten prolem
Phraatis, obsidio nobis datum: dein praevaluit Gotarzes;
potitusque regiam per saevitiam ac luxum adegit Parthos
mittere ad principem Romanum occultas preces, quis
permitti Meherdaten patrium ad fastigium orabant. |
11.10.4. Door
de moord op Vardanes raakte de toestand bij de Parthen
weer in verwarring, omdat men het niet eens kon worden wie
de macht moest overnemen. Velen wilden Gotarzes, sommigen
echter Meherdates, een kleinzoon van Phraates, die ons in
gijzeling was gegeven. Maar vervolgens kreeg Gotarzes de
overhand. Maar toen hij eenmaal de koninklijke troon
bestegen had, bracht hij de Parthen door zijn tyrannie en
zijn uitspattingen ertoe om heimelijke smeekbeden te
sturen naar de Romeinse keizer waarin zij vroegen Meherdates toe te staan om de
troon van zijn voorvaderen te bestijgen. [Meherdates: de kleinzoon van Phraates IV, probeerde in 49 na Chr. tevergeefs aan de macht te komen.] |
Caput XI | Hoofdstuk 11 |
11.11.1. Isdem consulibus ludi
saeculares octingentesimo post Romam conditam, quarto et
sexagesimo quam Augustus ediderat, spectati sunt.
Utriusque principis rationes praetermitto, satis narratas
libris quibus res imperatoris Domitiani composui. Nam is
quoque edidit ludos saecularis iisque intentius adfui
sacerdotio quindecimvirali praeditus ac tunc praetor; quod
non iactantia refero sed quia collegio quindecimvirum
antiquitus ea cura et magistratus potissimum exequebantur
officia caerimoniarum. |
11.11.1. In
hetzelfde jaar zijn eeuwfeesten in het 800e jaar na de
stichting van Rome, in het 64e
nadat Augustus ze georganiseerd had, vertoond. Ik ga
voorbij aan de berekeningen van deze beide vorsten,
aangezien ik er voldoende over verteld heb in de boeken waarin ik de regering van
keizer Domitianus beschreven heb. Want ook deze heeft
eeuwfeesten laten vieren en die heb ik des te aandachtiger
bijgewoond omdat ik bekleed was met het priesterschap der
vijftienmannen en toen praetor. Dit vermeld ik niet uit
opschepperij maar omdat de verzorging van deze spelen
vanouds berust bij het college van vijftienmannen en juist
de magistraten in het bijzonder de godsdienstplechtigheden
uitvoerden. [64e: Augustus had de eeuwfeesten gevierd in 17 v. Chr.] [boeken: Domitianus = Titus Flavius Domitianus, zoon van Vespasianus, broer en opvolger van Titus; hij leefde van 51 - 96. Het gedeelte van Tacitus' Historiae waarvan hier sprake is, bestaat niet meer. Overigens blijkt uit deze passage dat Tacitus zijn Historiae vroeger heeft geschreven dan zijn Annales.] |
11.11.2. Sedente Claudio circensibus ludis, cum pueri nobiles equis ludicrum Troiae inirent interque eos Britannicus imperatore genitus et L. Domitius adoptione mox in imperium et cognomentum Neronis adscitus, favor plebis acrior in Domitium loco praesagii acceptus est. | 11.11.2. Toen in tegenwoordigheid van Claudius bij de circensische spelen jongens te paard het Trojaanse ruiterspel begonnen en tussen hen Britannicus, de zoon van een keizer, en Lucius Domitius, die korte tijd later door adoptie erfgenaam van het keizerrijk werd en de toenaam Nero kreeg, werd de tegenover Domitius heviger geuite volksgunst als een voorteken beschouwd. |
11.11.3. Vulgabaturque adfuisse
infantiae eius dracones in modum custodum, fabulosa et
externis miraculis adsimilata: nam ipse, haudquaquam sui
detractor, unam omnino anguem in cubiculo visam narrare
solitus est. |
11.11.3. Het verhaal deed de ronde dat aan zijn wieg slangen als lijfwachten aanwezig waren geweest - kletspraat en nageaapt van wonderverhalen uit den vreemde: want hijzelf, toch allerminst geneigd om zich te kleineren, placht te vertellen dat hooguit één slang in zijn slaapkamer was gesignaleerd. |
Lees verder Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen |