Annales 1, 53-58


Jaarboeken I, 53-58

Slot van het jaar 14 en begin 15.



Caput LIII


Hoofdstuk 53

1.53.1. Eodem anno Iulia supremum diem obiit, ob impudicitiam olim a patre Augusto Pandateria insula, mox oppido Reginorum, qui Siculum fretum accolunt, clausa. Fuerat in matrimonio Tiberii florentibus Gaio et Lucio Caesaribus spreveratque ut inparem; nec alia tam intima Tiberio causa cur Rhodum abscederet. 1.53.1. In hetzelfde jaar is Iulia gestorven, die wegens haar zedeloosheid ooit door haar vader Augustus opgesloten was op het eiland Pandateria, daarna in de vestingstad van de Reginers die aan de zeestraat wonen bij Sicilië. Zij was getrouwd geweest met Tiberius toen Gaius en Lucius Caesar nog in de bloei van hun jaren waren en zij had hem veracht om zijn lage afkomst; en geen andere reden is voor Tiberius een zo grondige geweest waarom hij zich afzonderde op Rhodos.
1.53.2. Imperium adeptus extorrem, infamem et post interfectum Postumum Agrippam omnis spei egenam inopia ac tabe longa peremit, obscuram fore necem longinquitate exilii ratus.


1.53.2. Eenmaal aan het bewind gekomen heeft hij de verbannen, eerloze en, na de moord op Agrippa Postumus, van alle hoop beroofde vrouw verder leven onmogelijk gemaakt door gebrek aan alles en een proces van langzaam wegkwijnen, in de veronderstelling dat de systematische moord op haar verborgen zou blijven door de langdurigheid van haar ballingschap.
[langdurigheid: namelijk van 2 vóór tot 14 na Chr.]
1.53.3. Par causa saevitiae in Sempronium Gracchum, qui familia nobili, sollers ingenio et prave facundus, eandem Iuliam in matrimonio Marci Agrippae temeraverat. Nec is libidini finis: traditam Tiberio pervicax adulter contumacia et odiis in maritum accendebat; litteraeque quas Iulia patri Augusto cum insectatione Tiberii scripsit a Graccho compositae credebantur.









1.53.3. Eenzelfde reden tot wreedheid was er tegenover Sempronius Gracchus, die, van adellijke afkomst, met een grote begaafdheid en een welsprekendheid waarvan hij misbruik maakte, deze zelfde Iulia verleid had toen zij getrouwd was met Marcus Agrippa. En dat vormde nog niet het einde van zijn wellust: toen zij eenmaal uitgehuwelijkt was aan Tiberius stijfde deze hardnekkige minnaar haar in haar opstandigheid en haatgevoelens tegenover haar man; en men neemt aan dat de brieven die Iulia aan haar vader Augustus schreef met beschuldigingen aan het adres van Tiberius, door Gracchus opgesteld zijn.
[getrouwd: de stamboom van Iulia zag er als volgt uit: - Zij was het enig kind dat geboren werd uit het huwelijk AUGUSTUS X Scribonia; - Zij werd eerst uitgehuwelijkt aan X Marcellus: dit huwelijk bleef kinderloos; - In tweede instantie werd zij uitgehuwelijkt aan X MARCUS AGRIPPA: hieruit kwamen voort GAIUS, LUCIUS, IULILLA [X Aemilius], AGRIPPINA [X GERMANICUS], POSTUMUS; - Tenslotte werd ze nogmaals uitgehuwelijkt, nu aan TIBERIUS: het zoontje Tiberillus uit dit huwelijk is jong gestorven.]
1.53.4. Igitur amotus Cercinam, Africi maris insulam, quattuordecim annis exilium toleravit. 1.53.4. Derhalve is hij gedeporteerd naar Cercina, een eiland in de zee bij Afrika en heeft daar veertien jaar in ballingschap moeten slijten.
1.53.5. Tunc milites ad caedem missi invenere in prominenti litoris nihil laetum opperientem. Quorum adventu breve tempus petivit ut suprema mandata uxori Alliariae per litteras daret, cervicemque percussoribus obtulit; constantia mortis haud indignus Sempronio nomine: vita degeneraverat. 1.53.5. Toen troffen de soldaten, die er op uit gestuurd waren hem te doden, hem aan op een uitloper van de kust terwijl hij al niets opbeurends meer verwachtte. Bij hun aankomst vroeg hij een korte tijd om schriftelijk aan zijn vrouw Alliaria zijn laatste opdrachten te geven en daarna bood hij zijn nek aan aan zijn beulen; door zijn standvastigheid in de dood betoonde hij zich de naam Sempronius niet onwaardig: door zijn levensloop had hij zich die naam onwaardig betoond.
1.53.6. Quidam non Roma eos milites, sed ab L. Asprenate pro consule Africae missos tradidere auctore Tiberio, qui famam caedis posse in Asprenatem verti frustra speraverat. 1.53.6. Sommige bronnen vermelden dat die soldaten niet vanuit Rome gestuurd zijn maar door Lucius Asprenas, proconsul van Africa in opdracht van Tiberius, die tevergeefs gehoopt had dat de verantwoordelijkheid voor de moord zo op Asprenas kon worden afgewenteld.

Caput LIV


Hoofdstuk 54

1.54.1. Idem annus novas caerimonias accepit addito sodalium Augustalium sacerdotio, ut quondam Titus Tatius retinendis Sabinorum sacris sodales Titios instituerat. Sorte ducti e primoribus civitatis unus et viginti: Tiberius Drususque et Claudius et Germanicus adiciuntur.


1.54.1. Hetzelfde jaar heeft het aanzien gegeven aan nieuwe ceremonieën door het in het leven roepen van het priesterschap van Augustaalse broeders, zoals ooit Titus Tatius tot behoud van de rituelen van de Sabijnen de Titische broeders had ingesteld. Bij loting zijn er 21 gekozen uit de meest vooraanstaanden van de burgerij: Tiberius en Drusus en Claudius en Germanicus werden daaraan toegevoegd.
[Augustaalse broeders: De 'Sodales Augustales' vormden een priestercollege van 25 leden, ingesteld ter ere van de vergode Augustus, en van Iulius Caesar. Het was dus een cultus van het Iulische Huis.]
1.54.2. Ludos Augustalis tunc primum coeptos turbavit discordia ex certamine histrionum. Indulserat ei ludicro Augustus, dum Maecenati obtemperat effuso in amorem Bathylli; neque ipse abhorrebat talibus studiis, et civile rebatur misceri voluptatibus vulgi. Alia Tiberio morum via: sed populum per tot annos molliter habitum nondum audebat ad duriora vertere.



1.54.2. De toen voor het eerst gehouden Augustalische spelen zijn verstoord door ruzie als gevolg van een strijd onder de mimenspelers. Deze podiumkunst had Augustus begunstigd om Maecenas terwille te zijn toen die hevig verliefd geworden was op Bathyllus; en zelf was hij ook niet afkerig van dergelijke sympathieën en hij hield het voor sociaal gewenst om zich in te laten met de voorliefdes van het volk. De trend bij Tiberius was heel anders: maar hij durfde nog niet het volk dat al zoveel jaren met een zacht lijntje was geregeerd harder aan te pakken.
[mimenspelers: mimen of histriones [mimus, histrio]. Tacitus en de schrijvers van zijn tijd bedoelen hiermee de 'orchestrai' die sedert Augustus 'pantomimi' worden genoemd.]
[Bathyllus: deze was met Pylades en Hylas de uitvinder van de pantomimen.]


Caput LV


Hoofdstuk 55

1.55.1. Druso Caesare C. Norbano consulibus decernitur Germanico triumphus manente bello; quod quamquam in aestatem summa ope parabat, initio veris et repentino in Chattos excursu praecepit. Nam spes incesserat dissidere hostem in Arminium ac Segestem, insignem utrumque perfidia in nos aut fide.





1.55.1. Onder het consulaat van Drusus Caesar en Gaius Norbanus werd aan Germanicus een triomftocht toegekend hoewel de oorlog nog bezig was; ofschoon hij zich uit alle macht daarop voorbereidde voor de zomer nam hij daarop een voorschot bij het begin van de lente en wel door een onverwachte campagne tegen de Chatten. Want er was hoop gerezen dat de vijand verdeeld was in sympathie tegenover Arminius enerzijds en Segestes aan de andere kant, beiden markant door ofwel trouweloosheid of juist aanhankelijkheid tegenover ons.
[het consulaat van Drusus Caesar en Gaius Norbanus: dwz het jaar 15 na Chr.]
[Chatten: De Chatten woonden in het tegenwoordige Nassau en de beide Hessen op de rechter oever van de Rijn, dus in een deel van het Hercynische Woud.]

1.55.2. Arminius turbator Germaniae, Segestes parari rebellionem saepe alias et supremo convivio, post quod in arma itum, aperuit suasitque Varo ut se et Arminium et ceteros proceres vinciret: nihil ausuram plebem principibus amotis; atque ipsi tempus fore quo crimina et innoxios discerneret. 1.55.2. Arminius was de oproerkraaier in Germanië, Segestes deed al vaak bij andere gelegenheden uit de doeken dat er een opstand voorbereid werd en ook nog bij het laatste diner, waarna men te wapen gelopen was en hij drong er bij Varus op aan dat hij hem en de overige vooraanstaanden in hechtenis zou nemen: het volk zou niets durven ondernemen als eenmaal hun leiders weg waren; en zelf zou hij gelegenheid hebben om criminelen van onschuldigen te scheiden.
1.55.3. Sed Varus fato et vi Armini cecidit; Segestes quamquam consensu gentis in bellum tractus discors manebat, auctis privatim odiis, quod Arminius filiam eius alii pactam rapuerat: gener invisus inimici soceri; quaeque apud concordes vincula caritatis, incitamenta irarum apud infensos erant.


1.55.3. Maar Varus sneuvelde door zijn voorbeschikking: de stalen vuist van Arminius; en hoewel Segestes door de wens van het volk in de oorlog was meegesleept bleef hij bij zijn afwijkend inzicht, temeer waar zijn haatgevoelens nog door privé-omstandigheden waren aangewakkerd, namelijk dat Arminius zijn dochter, die al met een ander verloofd was, geschaakt had: zijn schoonzoon was het voorwerp van haat voor de schoonvader die toch al zijn vijand was, en wat bij eensgezinden banden van genegenheid vormden waren bij hen die elkaars vijanden waren prikkels tot verbittering.

Caput LVI


Hoofdstuk 56


1.56.1. Igitur Germanicus quattuor legiones, quinque auxiliarium milia et tumultuarias catervas Germanorum cis Rhenum colentium Caecinae tradit; totidem legiones, duplicem sociorum numerum ipse ducit, positoque castello super vestigia paterni praesidii in monte Tauno expeditum exercitum in Chattos rapit, L. Apronio ad munitiones viarum et fluminum relicto.

1.56.1. Derhalve droeg Germanicus vier legioenen, vijf duizend man hulptroepen en samengeraapte bendes van de aan deze zijde van de Rijn woonachtige Germanen over aan Caecina; eenzelfde aantal legioenen en een twee maal zo groot aantal bondgenoten nam hij zelf onder zijn leiding en, nadat hij in het Taunusgebergte een bolwerk had laten zetten op de restanten van de versterking van zijn vader liet hij zijn leger zonder tros oprukken tegen de Chatten met achterlating van Lucius Apronius om wegen en rivieren van versterkingen te voorzien.
[
de aan deze zijde van de Rijn woonachtige Germanen: dit zijn de Bataven, de Ubiërs en de Sugambriërs.]
1.56.2. Nam (rarum illi caelo) siccitate et amnibus modicis inoffensum iter properaverat, imbresque et fluminum auctus regredienti metuebantur. 1.56.2. Want door de droogte en de lage waterstand in de rivieren [een zeldzaamheid in dat gebied] had hij zijn tocht ongehinderd kunnen volbrengen, maar men vreesde stortregens en hoog water bij zijn terugkeer.
1.56.3. Sed Chattis adeo inprovisus advenit, ut quod imbecillum aetate ac sexu statim captum aut trucidatum sit. Iuventus flumen Adranam nando tramiserat, Romanosque pontem coeptantis arcebant. Dein tormentis sagittisque pulsi, temptatis frustra condicionibus pacis, cum quidam ad Germanicum perfugissent, reliqui omissis pagis vicisque in silvas disperguntur.


1.56.3. Maar voor de Chatten kwam hij zo onverwacht aan dat al wat weerloos was door leeftijd en sexe terstond gevangen genomen of uitgemoord is. De jongemannen waren zwemmend de rivier de Adrana overgestoken en probeerden de Romeinen te hinderen toen zij een brug begonnen te slaan. Daarna verdreven door katapulten en pijlen en na tevergeefs over vredesvoorwaarden onderhandeld te hebben, verspreidden, toen sommigen overgelopen waren naar Germanicus, de overigen zich in de bossen, na hun woonplaatsen en dorpen prijsgegeven te hebben.
[Adrana: = de Eder.]
1.56.4. Caesar incenso Mattio (id genti caput) aperta populatus vertit ad Rhenum, non auso hoste terga abeuntium lacessere, quod illi moris, quotiens astu magis quam per formidinem cessit.

1.56.4. Caesar keerde, na Mattium in brand gestoken te hebben [dat is de hoofdstad van dat volk] en het platteland geplunderd, terug naar de Rijn zonder dat de vijanden de achterhoede hadden durven provoceren terwijl ze wegtrokken, wat wel hun gewoonte is telkens als ze meer bij wijze van list dan door vrees zich teruggetrokken hebben.
1.56.5. Fuerat animus Cheruscis iuvare Chattos, sed exterruit Caecina huc illuc ferens arma; et Marsos congredi ausos prospero proelio cohibuit.


1.56.5. De Cheruscen waren van plan geweest de Chatten te hulp te komen maar Caecina heeft hen hiervan afgeschrikt door nu eens hier dan weer daar met wapengeweld te dreigen; ook de Marsen, die het gewaagd hadden de strijd aan te gaan, heeft hij met een voorspoedige strijd in bedwang gehouden.
[Cheruscen: dezen woonden op beide oevers van de Wezer tot de Elbe.]

Caput LVII


Hoofdstuk 57

1.57.1. Neque multo post legati a Segeste venerunt auxilium orantes adversus vim popularium a quis circumsedebatur, validiore apud eos Arminio quoniam bellum suadebat: nam barbaris, quanto quis audacia promptus, tanto magis fidus rebusque motis potior habetur. 1.57.1. Maar korte tijd daarna kwamen er gezanten van de kant van Segestes met het verzoek om hulp tegen het geweld van zijn stamgenoten door wie hij in het nauw gedreven werd en bij wie Arminius invloedrijker was omdat hij tot oorlogvoering ophitste: bij de barbaren geldt immers dat naarmate iemand zich door durf onderscheidt, hij des te meer vertrouwen geniet en meer aanzien bij oproer.
1.57.2. Addiderat Segestes legatis filium, nomine Segimundum: sed iuvenis conscientia cunctabatur. Quippe anno quo Germaniae descivere sacerdos apud aram Vbiorum creatus ruperat vittas, profugus ad rebelles. Adductus tamen in spem clementiae Romanae pertulit patris mandata benigneque exceptus cum praesidio Gallicam in ripam missus est.





1.57.2. Segestes had aan het gezantschap zijn zoon toegevoegd, Segimundus genaamd: maar deze jongeman trad uit schuldbewustzijn aarzelend op. Immers, in het jaar waarin de Germaniës zich afscheidden had hij toen hij bij het altaar der Ubiërs tot priester gekozen was, zijn hoofdbanden afgerukt en was overgelopen naar de opstandelingen. Toch heeft hij, aangelokt tot hoop op consideratie bij de Romeinen de opdrachten van zijn vader overgebracht en, welwillend ontvangen, is hij met een garnizoen naar de Gallische oever gezonden.
[zijn zoon: De kinderen van Segestes heetten Segimundus en Thusnelda, die door Arminius was geschaakt.]
[het altaar der Ubiërs: dit was een altaar gewijd aan Augustus in de stad der Ubiërs [Keulen].]

1.57.3. Germanico pretium fuit convertere agmen, pugnatumque in obsidentis, et ereptus Segestes magna cum propinquorum et clientium manu. 1.57.3. Germanicus vond het de moeite waard om zijn leger terug te voeren en hij heeft strijd geleverd tegen de belegeraars en Segestes ontzet samen met een grote strijdmacht van verwanten en horigen.
1.57.4. Inerant feminae nobiles, inter quas uxor Arminii eademque filia Segestis, mariti magis quam parentis animo, neque victa in lacrimas neque voce supplex; compressis intra sinum manibus gravidum uterum intuens.

1.57.4. Er bevonden zich vooraanstaande vrouwen bij, onder wie de vrouw van Arminius, tevens de dochter van Segestes, meer het type van haar man dan van haar vader en niet tot tranen gebracht of met woorden smekend: met haar armen samengevouwen in de plooi van haar gewaad hield ze slechts haar ogen gericht op haar zwangere buik.
[de dochter van Segestes: dit is Thusnelda.]
1.57.5. Ferebantur et spolia Varianae cladis, plerisque eorum qui tum in deditionem veniebant praedae data: simul Segestes ipse, ingens visu et memoria bonae societatis inpavidus. 1.57.5. Ook werd er buit aangedragen van de nederlaag van Varus, tot buit gegeven aan de meesten van diegenen die zich nu overgaven: tevens Segestes zelf, een reus om te zien en onbevreesd door de gedachtenis aan zijn correct nageleefde bondgenootschap.

Caput LVIII


Hoofdstuk 58

1.58.1. Verba eius in hunc modum fuere: 'non hic mihi primus erga populum Romanum fidei et constantiae dies. Ex quo a divo Augusto civitate donatus sum, amicos inimicosque ex vestris utilitatibus delegi, neque odio patriae (quippe proditores etiam iis quos anteponunt invisi sunt), verum quia Romanis Germanisque idem conducere et pacem quam bellum probabam. 1.58.1. Zijn woorden kwamen in grote lijnen hierop neer: 'Dit is voor mij niet de eerste dag van trouw en karaktervastheid tegenover het Romeinse volk. Sedert ik vande vergoddeljkte Augustus het burgerschap gekregen heb, heb ik mijn vrienden en vijanden geselecteerd met het oog op uw wensen en dat niet uit haat voor het vaderland (immers verraders zijn ook gehaat bij diegenen aan wie zij de voorkeur geven), maar omdat ik voor Romeinen en Germanen hetzelfde voordelig achtte en vrede prefereerde boven oorlog.

1.58.2. Ergo raptorem filiae meae, violatorem foederis vestri, Arminium apud Varum, qui tum exercitui praesidebat, reum feci. Dilatus segnitia ducis, quia parum praesidii in legibus erat, ut me et Arminium et conscios vinciret flagitavi: testis illa nox, mihi utinam potius novissima! 1.58.2. Derhalve heb ik de verkrachter van mijn dochter en schender van het verdrag met u, Arminius, aangeklaagd bij Varus, de toenmalige commandant van het leger. Aan het lijntje gehouden door de besluiteloosheid van de aanvoerder heb ik, omdat er te weinig bescherming in de wetten lag, er op aangedrongen dat hij mij en Arminius en zijn trawanten in hechtenis zou nemen: die nacht moge daarvan getuigen; mocht die nacht maar mijn laatste zijn geweest!
1.58.3. Quae secuta sunt defleri magis quam defendi possunt: ceterum et inieci catenas Arminio et a factione eius iniectas perpessus sum. Atque ubi primum tui copia, vetera novis et quieta turbidis antehabeo, neque ob praemium, sed ut me perfidia exsolvam, simul genti Germanorum idoneus conciliator, si paenitentiam quam perniciem maluerit.

1.58.3. Wat volgde kan beter betreurd dan verdedigd worden: maar enerzijds heb ik Arminius in de boeien geslagen, anderzijds moeten dulden dat ik door zijn partij geboeid ben. En nu ik gelegenheid gekregen heb voor een contact met u, verkies ik de oude stand van zaken boven nieuwlichterij en een toestand van rust boven onrust, en dat niet om een beloning maar om me te bevrijden van het odium van ontrouw terwijl ik me tegelijkertijd als een geschikt bemiddelaar presenteer voor het volk der Germanen, als dat tenminste berouw zal prefereren boven vernietiging.
1.58.4. Pro iuventa et errore filii veniam precor: filiam necessitate huc adductam fateor. Tuum erit consultare utrum praevaleat quod ex Arminio concepit an quod ex me genita est.' 1.58.4. Voor het jeugdig falen van mijn zoon vraag ik vergiffenis: ik beken dat mijn dochter onder dwang hierheen gebracht is. Aan u laat ik te beslissen of zwaarder weegt dat zij zwanger is van Arminius of dat zij een dochter is van mij'.

1.58.5. Caesar clementi responso liberis propinquisque eius incolumitatem, ipsi sedem vetere in provincia pollicetur. Exercitum reduxit nomenque imperatoris auctore Tiberio accepit.

1.58.5. Caesar beloofde in een genadig antwoord veiligheid voor zijn kinderen en verwanten, voor hemzelf een woonplaats in de oude provincie. Hij voerde zijn leger terug en ontving de titel 'imperator' op voorstel van Tiberius.
[de oude provincie: dwz aan de linker oever van de Rijn. De nieuwe provincie was het gebied dat de Romeinen bezet hadden vóór de nederlaag van Varus.]
1.58.6. Arminii uxor virilis sexus stirpem edidit: educatus Ravennae puer quo mox ludibrio conflictatus sit in tempore memorabo. 1.58.6. De vrouw van Arminius baarde een nakomeling van het mannelijk geslacht: hoe die knaap, opgevoed in Ravenna, later een speelbal van spot is geworden zal ik te zijner tijd vermelden.
[te zijner tijd: dit gedeelte van het verslag van Tacitus is verloren gegaan.]

Lees verder



TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE