Annales 1, 46 - 52



Jaarboeken I, 46 - 52

Tiberius' houding tegenover Germanicus tijdens diens campagne.


Caput XXXXVI


Hoofdstuk 46

1.46.1. At Romae nondum cognito qui fuisset exitus in Illyrico, et legionum Germanicarum motu audito, trepida civitas incusare Tiberium quod, dum patres et plebem, invalida et inermia, cunctatione ficta ludificetur, dissideat interim miles neque duorum adulescentium nondum adulta auctoritate comprimi queat. 1.46.1. Maar te Rome waar nog niet bekend geworden was hoe de afloop geweest was in Illyrië en de opstand van de Germaanse legioenen al wel vernomen was, begon de zenuwachtige burgerij Tiberius te verwijten dat hij de senatoren en het volk, krachteloze en ongewapende partijen, met voorgewende besluiteloosheid frustreerde, maar dat intussen de soldaten onderling problemen maakten en niet in bedwang gehouden konden worden door het onrijpe gezag van twee nog jonge aanvoerders.
1.46.2. Ire ipsum et opponere maiestatem imperatoriam debuisse cessuris ubi principem longa experientia eundemque severitatis et munificentiae summum vidissent. 1.46.2. Hij had er zelf heen moeten gaan en zijn gezag van opperbevelhebber moeten tonen aan hen die wel in zouden binden zodra ze de vorst met zijn lange ervaring en tevens met de grootste gestrengheid maar ook vrijgevigheid met eigen ogen gezien hadden.
1.46.3. An Augustum fessa aetate totiens in Germanias commeare potuisse: Tiberium vigentem annis sedere in senatu, verba patrum cavillantem? Satis prospectum urbanae servituti: militaribus animis adhibenda fomenta ut ferre pacem velint.

1.46.3. Had Augustus soms niet op hoge leeftijd zo vaak naar Germanië kunnen pendelen? Tiberius beperkte zich in de kracht van zijn jaren tot het zitting hebben in de senaat en het miezemuizen over de woorden van de senatoren. Er was voldoende gezorgd voor de onderdanigheid van Rome: de gemoederen van de soldaten moesten nu in de watten gelegd worden zodat ze zich zouden willen schikken in vrede.

Caput XXXXVII


Hoofdstuk 47

1.47.1. Immotum adversus eos sermones fixumque Tiberio fuit non omittere caput rerum neque se remque publicam in casum dare. Multa quippe et diversa angebant: validior per Germaniam exercitus, propior apud Pannoniam; ille Galliarum opibus subnixus, hic Italiae inminens: quos igitur anteferret? 1.47.1. Onwrikbaar tegenover deze adviezen en als een paal boven water stond het voor Tiberius: niet zijn greep op de hoofdstad te verliezen en het lot van de staat niet aan het toeval prijs te geven. Want veel tegenstrijdigs beangstigde hem: het leger in Germanië was sterker maar dat in Pannonië lag dichterbij; het eerste kon terugvallen op de rijkdommen van Gallië, maar het laatste bedreigde Italië: aan wie zou hij dan de voorkeur moeten geven?

1.47.2. Ac ne postpositi contumelia incenderentur. At per filios pariter adiri maiestate salva, cui maior e longinquo reverentia. Simul adulescentibus excusatum quaedam ad patrem reicere, resistentisque Germanico aut Druso posse a se mitigari vel infringi: quod aliud subsidium si imperatorem sprevissent?


1.47.2. En degenen die achtergesteld werden moesten vooral niet wegens deze smaad woedend worden. Daarentegen kon hij door middel van zijn zonen beide partijen gelijkelijk behandelen zonder zijn majesteit in discrediet te brengen waarvoor het respect vanuit de verte groter was. Tevens kon men het de jongemannen niet kwalijk nemen dat zij sommige zaken naar hun vader doorverwezen, degenen die aan Germanicus of Drusus weerstand boden konden door hem tegemoetkomend of bruut behandeld worden: maar welke andere hulp zou er nog bestaan als ze de opperbevelnebber zelf eenmaal tartten?
1.47.3. Ceterum ut iam iamque iturus legit comites, conquisivit impedimenta, adornavit navis: mox hiemem aut negotia varie causatus primo prudentes, dein vulgum, diutissime provincias fefellit.

1.47.3. Maar alsof hij op het punt stond elk moment af te reizen koos hij metgezellen, liet lastdieren bijeenzoeken en schepen uitrusten: vervolgens verontschuldigde hij zich dan weer op allerlei manieren met verwijzing naar slecht weer of bezigheden en leidde mensen die wel beter wisten, vervolgens het volk en het langst de provincies om de tuin.

Caput XXXXVIII


Hoofdstuk 48

1.48.1. At Germanicus, quamquam contracto exercitu et parata in defectores ultione, dandum adhuc spatium ratus, si recenti exemplo sibi ipsi consulerent, praemittit litteras ad Caecinam, venire se valida manu ac, ni supplicium in malos praesumant, usurum promisca caede.




1.48.1. Germanicus daarentegen, was van zijn kant van mening dat, ook al had hij dan een leger in staat van paraatheid gebracht en zich voorbereid op een wraakoefening tegen de muiters, hij toch wat respijt moest geven voor het geval zij door het recente voorbeeld zelf maatregelen zouden nemen in hun eigen belang, en hij stuurde een schrijven vooruit naar Caecina met de mededeling dat hij met een stevige krijgsmacht zou komen en een bloedbad zonder aanzien des persoons zou aanrichten als zij niet zelf de aanstichters een kopje kleiner zouden maken.
[het recente voorbeeld:
zoals verteld in Annales I,44.]
1.48.2. Eas Caecina aquiliferis signiferisque et quod maxime castrorum sincerum erat occulte recitat, utque cunctos infamiae, se ipsos morti eximant hortatur: nam in pace causas et merita spectari, ubi bellum ingruat innocentes ac noxios iuxta cadere. 1.48.2. Dit schrijven las Caecina in het geheim voor aan de adelaar- en vaandeldragers en wat er maar aan meest betrouwbaars in het legerkamp bivakkeerde en hij spoorde hen aan allen voor schande te behoeden en zichzelf voor de dood: in vredestijd werd immers gelet op oorzaken en verdiensten, maar zodra het tot een gevecht kwam sneuvelden onschuldigen en schuldigen gelijkelijk.
1.48.3. Illi temptatis quos idoneos rebantur, postquam maiorem legionum partem in officio vident, de sententia legati statuunt tempus, quo foedissimum quemque et seditioni promptum ferro invadant. Tunc signo inter se dato inrumpunt contubernia, trucidant ignaros, nullo nisi consciis noscente quod caedis initium, quis finis.

1.48.3. Zijn toehoorders gingen na wie zij geschikt achtten en, toen zij meenden dat het grootste deel van het legioen plichtsgetrouw was, bepaalden zij op advies van de commandant een tijdstip waarop zij gewapenderwijs konden afrekenen met juist de verwerpelijkste sujetten en degenen die het meest tot opstand bereid waren. Toen stormden ze, op een afgesproken teken de tenten binnen, richtten een slachting aan onder hen die op niets verdacht waren en zonder dat iemand, behalve dan degenen die in het complot zaten, wist waar het bloedbad begon en waar het zou eindigen.

Caput IL


Hoofdstuk 49

1.49.1. Diversa omnium, quae umquam accidere, civilium armorum facies. Non proelio, non adversis e castris, sed isdem e cubilibus, quos simul vescentis dies, simul quietos nox habuerat, discedunt in partis, ingerunt tela. Clamor vulnera sanguis palam, causa in occulto; cetera fors regit. Et quidam bonorum caesi, postquam intellecto in quos saeviretur pessimi quoque arma rapuerant.


1.49.1. De aanblik verschilde van alle gewapende conflicten tussen landgenoten die ooit plaatsgevonden hebben. Niet in een geregeld gevecht, niet vanuit vijandelijke legerkampen, maar vanuit dezelfde slaapvertrekken waarin zowel de dag hen met elkaar had zien eten als de nacht hen tot rust had gebracht, splitsten zij zich op in partijen en slingerden wapens op elkaar af. Overal klonk geschreeuw, werden verwondingen toegebracht en stroomde bloed zonder dat de reden duidelijk was; het toeval stuurde alles. Ook sommige getrouwen zijn gesneuveld toen eenmaal ook de meest laaghartigen de wapens gegrepen hadden nadat ze gemerkt hadden tegen wie deze razernij gericht was.
1.49.2. Neque legatus aut tribunus moderator adfuit: permissa vulgo licentia atque ultio et satietas. Mox ingressus castra Germanicus, non medicinam illud plurimis cum lacrimis sed cladem appellans, cremari corpora iubet. 1.49.2. En er bood zich geen commandant of tribuun aan om deze bende te sussen: aan het grauw werd losbandigheid, wraak en bevrediging toegestaan. Al spoedig daarna trok Germanicus het kamp binnen en riep onder een stroom van tranen uit dat dit geen remedie betekende maar een afgang en hij gaf opdracht de lichamen te cremeren.
1.49.3. Truces etiam tum animos cupido involat eundi in hostem, piaculum furoris; nec aliter posse placari commilitonum manes quam si pectoribus impiis honesta vulnera accepissent. 1.49.3. De ook toen nog woeste gemoederen vloog de begeerte binnen op de vijand los te trekken als boete voor hun razernij: niet anders konden immers de schimmen van hun medesoldaten verzoend worden dan wanneer zij in hun schuldige borst eervolle verwondingen opgelopen hadden.
1.49.4. Sequitur ardorem militum Caesar iunctoque ponte tramittit duodecim milia e legionibus, sex et viginti socias cohortis, octo equitum alas, quarum ea seditione intemerata modestia fuit. 1.49.4. Caesar liet zich leiden door de vurigheid van de soldaten en, nadat hij een brug had laten slaan voerde hij 12.000 legioensoldaten, 26 cohorten van de bondgenoten, 8 eskadrons ruiters aan, van wie bij die muiterij de discipline binnen de perken gebleven was.

Caput L


Hoofdstuk 50

1.50.1. Laeti neque procul Germani agitabant, dum iustitio ob amissum Augustum, post discordiis attinemur. At Romanus agmine propero silvam Caesiam limitemque a Tiberio coeptum scindit, castra in limite locat, frontem ac tergum vallo, latera concaedibus munitus.






1.50.1. Onbezorgd en niet ver vandaar bevonden de Germanen zich, terwijl wij door de de rouwplechtigheden wegens het overlijden van Augustus en daarna door de twisten in beslag genomen werden. Maar de Romeinen hakten in een haastig geformeerde linie door het Haeserwald een grenspad dat al door Tiberius begonnen was, sloegen op die grens een legerkamp op waarbij zij aan de voor- en achterzijde door een wal beschermd werden en in de flanken door boomversperringen.
[Haeserwald: het Häserwald, Caesia Silva, ligt op de rechteroever van de Rijn tussen Lippe en IJssel.]
[grenspad: deze 'limes', grenslinie, is een brede, vrije baan door het Silva Caesia, aangelegd door Tiberius. Hij was zo breed dat er een kamp op ingericht kon worden.]

1.50.2. Inde saltus obscuros permeat consultatque ex duobus itineribus breve et solitum sequatur an inpeditius et intemptatum eoque hostibus in cautum. 1.50.2. Hierna trokken ze door duistere bergwouden en de vraag rees of ze van twee routes de kortste en meest gebruikelijke zouden volgen of de moeilijkst begaanbare en minst gebruikte en daardoor onbewaakt door de vijanden.
1.50.3. Delecta longiore via cetera adcelerantur: etenim attulerant exploratores festam eam Germanis noctem ac sollemnibus epulis ludicram. Caecina cum expeditis cohortibus praeire et obstantia silvarum amoliri iubetur: legiones modico intervallo sequuntur. 1.50.3. Men koos voor de langste route en maakte haast met de rest: want verkenners hadden gemeld dat door de Germanen die nacht een feest gevierd werd die zij met met een overdaad aan traditionele maaltijden zouden doorbrengen. Caecina kreeg de opdracht om met lichtgewapende cohorten voorop te gaan en de hindernissen in de bossen uit de weg te ruimen: de legioenen volgden op enige afstand.
1.50.4. Iuvit nox sideribus inlustris, ventumque ad vicos Marsorum et circumdatae stationes stratis etiam tum per cubilia propterque mensas, nullo metu, non antepositis vigiliis: adeo cuncta incuria disiecta erant neque belli timor, ac ne pax quidem nisi languida et soluta inter temulentos.





1.50.4. De nacht was hen met een stralende sterrenhemel gunstig gezind en ze kwamen aan bij de dorpen der Marsi en omsingelden die met wachtposten terwijl de bewoners ook toen nog op bed lagen of aan tafel, zonder vrees, zonder vooruitgeschoven nachtwachten: zozeer was alles door zorgeloosheid verwaarloosd en men koesterde geen vrees voor oorlog en als er al van vrede sprake was dan was dat er een van ontspannen sloomheid onder zuipschuiten.
[Marsi: De Marsen woonden tussen Lippe en Ruhr. Er wordt in dit deel van de Annales vaak over de Marsi gesproken. Het schijnt dat zij voor de Romeinen uit het binnenland ingetrokken zijn. Nipperdey en Furneaux geven als verklaring dat het begrip Marsi een verzamelnaam is voor de stammen waarvan Tacitus in Germania 34 melding maakt.]

Caput LI


Hoofdstuk 51

1.51.1. Caesar avidas legiones quo latior populatio foret quattuor in cuneos dispertit; quinquaginta milium spatium ferro flammisque pervastat. Non sexus, non aetas miserationem attulit: profana simul et sacra et celeberrimum illis gentibus templum quod Tanfanae vocabant solo aequantur. Sine vulnere milites, qui semisomnos, inermos aut palantis ceciderant. 1.51.1. Caesar verdeelde zijn hongerige legioenen over vier wigvormige formaties om zo voor een verwoesting over een grotere oppervlakte te zorgen; een gebied van vijftig mijl verwoestte hij te vuur en te zwaard. Geen sexe, geen leeftijd wist te vermurwen: het profane evenals het gewijde, ja zelfs het bij die volken zeer geêerde heiligdom dat zij aan Tanfana wijdden, werden met de grond gelijk gemaakt. De soldaten, die hun slachtoffers halfslapend, ongewapend of ronddolend afgeslacht hadden, bleven zonder wonden.

1.51.2. Excivit ea caedes Bructeros, Tubantes, Vsipetes, saltusque, per quos exercitui regressus, insedere. Quod gnarum duci incessitque itineri et proelio. Pars equitum et auxiliariae cohortes ducebant, mox prima legio, et mediis impedimentis sinistrum latus unetvicesimani, dextrum quintani clausere, vicesima legio terga firmavit, post ceteri sociorum.



1.51.2. Dit bloedbad alarmeerde de Bructeren, Tubanten en Usipeten en zij bezetten de woudpassen waarlangs de terugkeer voor het leger voerde. Dit was de aanvoerder bekend en hij zorgde voor een opstelling voor mars en strijd. Een deel van de ruiterij en cohorten van de hulptroepen trok voorop, daarachter kwam het eerste legioen en, met de bagage in het midden dekten die van het 21e de linker-, die van het vijfde de rechterflank, het 20e legioen zorgde voor een sterke achterhoede, daarachter kwamen de overige bondgenoten.
[de Bructeren, Tubanten en Usipeten: de Bructeren woonden ten Noorden van de Marsen, tussen de Lippe en de bovenloop van de Eems; de Tubanten woonden tussen de Usipeten, Chamaven en Ruhr; de Usipeten woonden aan de Rijn op de rechteroever tussen IJssel en Ruhr.]
1.51.3. Sed hostes, donec agmen per saltus porrigeretur, immoti, dein latera et frontem modice adsultantes, tota vi novissimos incurrere. Turbabanturque densis Germanorum catervis leves cohortes, cum Caesar advectus ad vicesimanos voce magna hoc illud tempus obliterandae seditionis clamitabat: pergerent, properarent culpam in decus vertere. 1.51.3. Maar de vijanden hielden zich gedeisd totdat het hele leger zich in de woudpas bevond, daarop kwamen zij met kleine schermutselingen in contact met flanken en front maar renden uit alle macht in op de achterhoede. De lichtgewapende cohorten werden in verwarring gebracht door de dichte formaties Germanen, toen Caesar naar de soldaten van het 20e toereed en luidkeels schreeuwde dat dit het tijdstip was om de muiterij uit het geheugen te wissen: 'er op af, als de bliksem, nu schuld in roem veranderen!'.

1.51.4. Exarsere animis unoque impetu perruptum hostem redigunt in aperta caeduntque: simul primi agminis copiae evasere silvas castraque communivere. Quietum inde iter, fidensque recentibus ac priorum oblitus miles in hibernis locatur.


1.51.4. Zij brandden los en drongen in één stoot de doorgedrongen vijand terug het open terrein in en hakten hen in de pan: tegelijkertijd marcheerden de troepen van de voorhoede de bossen uit en sloegen een versterkt kamp op. Hierna verliep de tocht rustig en in vertrouwen op hun zojuist verrichte prestaties en zonder nog de herinnering aan de vroegere gebeurtenissen namen de soldaten hun intrek weer in de winterkwartieren

Caput LII


Hoofdstuk 52

1.52.1. Nuntiata ea Tiberium laetitia curaque adfecere: gaudebat oppressam seditionem, sed quod largiendis pecuniis et missione festinata favorem militum quaesivisset, bellica quoque Germanici gloria angebatur. 1.52.1. De berichten over deze ontwikkelingen hebben Tiberius met vreugde en zorg vervuld: hij verheugde zich over de onderdrukking van de muiterij, maar over het feit dat Germanicus zich door geldschenkingen en versneld groot verlof populariteit bij de soldaten gezocht had en ook over zijn oorlogsroem maakte hij zich bezorgd.
1.52.2. Rettulit tamen ad senatum de rebus gestis multaque de virtute eius memoravit, magis in speciem verbis adornata quam ut penitus sentire crederetur. 1.52.2. Toch heeft hij verslag uitgebracht aan de senaat over de krijgsdaden en uitvoerig melding gemaakt van zijn dapperheid, die overigens meer door uitvoerig woordvertoon werd belicht dan in de hoop dat men zou geloven dat er een diepe overtuiging achter zat.
1.52.3. Paucioribus Drusum et finem Illyrici motus laudavit, sed intentior et fida oratione. Cunctaque quae Germanicus indulserat servavit etiam apud Pannonicos exercitus. 1.52.3. Met minder omhaal van woorden heeft hij Drusus en het einde van de Illyrische muiterij geprezen, maar met meer gevoel en een betrouwbare redevoering. En al wat Germanicus had toegestaan heeft hij ook tegenover de Pannonische legers toegezegd.

Lees verder



TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE