ANNALES I, 8-15


JAARBOEKEN I, 8-15

Het eerste politieke optreden van Tiberius.

Caput VIII

Hoofdstuk 8

1.8.1. Nihil primo senatus die agi passus nisi de supremis Augusti. Cuius testamentum inlatum per virgines Vestae Tiberium et Liviam heredes habuit. Livia in familiam Iuliam nomenque Augustum adsumebatur. In spem secundam nepotes pronepotesque, tertio gradu primores civitatis scripserat, plerosque invisos sibi, sed iactantia gloriaque ad posteros.


1.8.1. Op de eerste zittingsdag van de senaat heeft hij niets anders behandeld willen zien dan de begrafenis van Augustus. Diens testament werd door Vestaalse maagden binnengebracht en gaf Tiberius en Livia aan als erfgenamen. Livia werd in de familia Iulia opgenomen en kreeg de titel Augusta. Als erfgenamen in de tweede graad had hij zijn kleinzonen en achterkleinzonen benoemd, en in de derde graad de meest vooraanstaanden uit de burgerij, de meesten zijn vijanden, maar hij handelde zo uit brallerij en eerzucht bij het nageslacht.
[kleinzonen: Drusus en Germanicus.]
[achterkleinzonen: de drie zonen van Germanicus.]

1.8.2. Legata non ultra civilem modum, nisi quod populo et plebi quadringentiens triciens quinquies, praetoriarum cohortium militibus singula nummum milia, urbanis quingenos, legionariis aut cohortibus civium Romanorum trecenos nummos viritim dedit. 1.8.2. Zijn nalatenschap ging die van een gewoon burger niet te boven, behalve dat hij aan de burgerij en het volk drieënveertig miljoen vijfhonderdduizend sestertiën, aan de soldaten van de keizerlijke lijfwacht ieder duizend sestertiën, aan die van de stadscohorte vijfhonderd, aan de legioensoldaten en de cohorten van Romeinse burgers per man driehonderd sestertiën schonk.

1.8.3. Tum consulatum de honoribus; ex quis qui maxime insignes visi, ut porta triumphali duceretur funus, Gallus Asinius, ut legum latarum tituli, victarum ab eo gentium vocabula anteferentur, L. Arruntius censuere. 1.8.3. Daarna is er beraadslaagd over de eerbewijzen; hiervan werden als de opvallendste beschouwd dat de lijkstoet door de triomfpoort geleid zou worden, waarvoor Gallus Asinius het voorstel indiende, en dat de titels van de wetten die door hem waren bekrachtigd en de namen van de volken die door hem waren overwonnen vooruitgedragen zouden worden, waarvoor Lucius Arruntius het initiatief nam.
1.8.4. Addebat Messalla Valerius renovandum per annos sacramentum in nomen Tiberii; interrogatusque a Tiberio num se mandante eam sententiam prompsisset, sponte dixisse respondit, neque in iis quae ad rem publicam pertinerent consilio nisi suo usurum, vel cum periculo offensionis: ea sola species adulandi supererat. 1.8.4. Hieraan voegde Messalla Valerius nog toe dat de eed op Tiberius elk jaar hernieuwd moest worden; en toen hem door Tiberius gevraagd was of hij deze mening op zijn aandringen naar voren had gebracht, antwoordde hij dat hij uit eigen beweging gesproken had en dat hij in het algemeen slechts bij zichzelf te rade zou gaan in kwesties die de openbare zaak betroffen, zelfs als hij gevaar liep te schofferen: dat was de enige vorm van vleierij die nog niet vertoond was.
1.8.5. Conclamant patres corpus ad rogum umeris senatorum ferendum. Remisit Caesar adroganti moderatione, populumque edicto monuit ne, ut quondam nimiis studiis funus divi Iulii turbassent, ita Augustum in foro potius quam in campo Martis, sede destinata, cremari vellent.





1.8.5. Eenparig besloten de senatoren dat het stoffelijk overschot op de schouders van de senatoren naar de brandstapel gedragen moest worden. Met hooghartige bescheidenheid stemde de keizer daarmee in en hij vermaande het volk bij edict om niet, zoals zij eens de begrafenis van de goddelijke Iulius door al te grote genegenheidsbetuigingen in een chaotische gebeurtenis verkeerd hadden, zo ook bij Augustus te verlangen dat hij liever op het Forum gecremeerd zou worden in plaats van op het Marsveld, de plaats die Augustus zelf gekozen had.
[zelf gekozen: Augustus had voor zich en zijn familie op het Marsveld een mausoleum laten bouwen.]

1.8.6. Die funeris milites velut praesidio stetere, multum inridentibus qui ipsi viderant quique a parentibus acceperant diem illum crudi adhuc servitii et libertatis inprospere repetitae, cum occisus dictator Caesar aliis pessimum, aliis pulcherrimum facinus videretur: nunc senem principem, longa potentia, provisis etiam heredum in rem publicam opibus, auxilio scilicet militari tuendum, ut sepultura eius quieta foret. 1.8.6. Op de dag van de begrafenis stonden soldaten als voor handhaving van de orde opgesteld, tot grote hilariteit van hen die met eigen ogen gezien hadden of die van hun ouders gehoord hadden over die dag van nog verse onderdanigheid en vergeefs terugverlangde vrijheid, toen de moord op de dictator Caesar aan sommigen een allerellendigste en aan anderen een sublieme daad toescheen: nu werd een hoogbejaarde vorst, met een lange regeringsperiode achter zich, na ook al zijn erfgenamen op de springplank gezet te hebben in strijd met het algemeen belang, die moest nota bene met militaire hulp beschermd worden zodat zijn begrafenis rustig zou verlopen.

Caput IX

Hoofdstuk 9

1.9.1. Multus hinc ipso de Augusto sermo, plerisque vana mirantibus, quod idem dies accepti quondam imperii princeps et vitae supremus, quod Nolae in domo et cubiculo in quo pater eius Octavius vitam finivisset.




1.9.1. Hierna deden vele praatjes de ronde over Augustus zelf waarbij de meesten een bewondering aan de dag legden over onnozelheden: dat dezelfde dag de eerste was geweest van het begin van zijn regering in het verleden en de laatste van zijn leven nu, dat hij te Nola in het huis, ja zelfs in de kamer gestorven was waarin ook zijn vader Octavius de laatste adem had uitgeblazen.
[dezelfde dag: 19 augustus 43 v Chr de eerste dag van zijn eerste consulaat; 19 augustus 14 na Chr zijn sterfdag.]

1.9.2. Numerus etiam consulatuum celebrabatur, quo Valerium Corvum et C. Marium simul aequaverat, continuata per septem et triginta annos tribunicia potestas, nomen imperatoris semel atque vicies partum aliaque honorum mutiplicata aut nova. 1.9.2. Ook werd geprezen het grote aantal van zijn consulaten, waarmee hij Valerius Corvus en Gaius Marius samen geëvenaard had, de prestatie dat hij gedurende 37 jaar achtereenvolgens het ambt van tribuun bekleed had, 21 maal de titel 'imperator' verworven had en andere ereambten herhaaldelijk of voor het eerst verworven had.
[consulaten: namelijk 13 maal; Valerius Corvus 6 maal; Gaius Marius 7 maal.]

1.9.3. At apud prudentes vita eius varie extollebatur arguebaturve. Hi: pietate erga parentem et necessitudine rei publicae, in qua nullus tunc legibus locus, ad arma civilia actum, quae neque parari possent neque haberi per bonas artes.



1.9.3. Maar onder mensen met een genuanceerd oordeel werd zijn levensloop op uiteenlopende wijze geprezen of tegen het licht gehouden. De ene groep redeneerde dat hij uit respect voor zijn vader en de noodzaak van de politieke omstandigheden waarin toen geen enkele mogelijkheid voor wettelijk handelen meer bestond, wel gedreven was tot burgeroorlog die nou eenmaal noch voorbereid noch uitgevochten kon worden met schone handen.
[zijn vader: Gaius Iulius Caesar.]

1.9.4. Multa Antonio, dum interfectores patris ulcisceretur, multa Lepido concessisse. Postquam hic socordia senuerit, ille per libidines pessum datus sit, non aliud discordantis patriae remedium fuisse quam ut ab uno regeretur. 1.9.4. Hij had veel toe moeten geven aan Antonius, als die maar wraak zou nemen op de moordenaars van zijn vader, veel ook aan Lepidus. Nadat de laatste oud geworden was in desinteresse en de eerstgenoemde zich te grabbel gegooid had in een liederlijk leven was er geen ander geneesmiddel geweest voor het vaderland-in-tweespalt dan dat het door één man werd geregeerd.
1.9.5. Non regno tamen neque dictatura, sed principis nomine constitutam rem publicam; mari Oceano aut amnibus longinquis saeptum imperium; legiones, provincias, classes, cuncta inter se conexa; ius apud cives, modestiam apud socios; urbem ipsam magnificio ornatu; pauca admodum vi tractata, quo ceteris quies esset.

1.9.5. Toch had hij de staatsvorm niet met een koningschap geregeld noch met een dictatuur maar onder de titel 'princeps'; het rijk had hij afgegrendeld met de Oceaan of verafgelegen rivieren; legioenen, provincies, vloten, alles was onderling in een georganiseerd verband gebracht; de burgers leefden in een rechtsstaat, de bondgenoten wisten hun plaats; Rome zelf kende een schitterende pracht; slechts weinig was maar gewelddadig geregeld en dat dan nog om op andere gebieden voor rust te zorgen.
[verafgelegen rivieren: de Rijn, de Donau en de Eufraat.]

Caput X

Hoofdstuk 10

1.10.1. Dicebatur contra: pietatem erga parentem et tempora rei publicae obtentui sumpta: ceterum cupidine dominandi concitos per largitionem veteranos, paratum ab adulescente privato exercitum, corruptas consulis legiones, simulatam Pompeianarum partium gratiam.



1.10.1. Daartegen werd ingebracht dat hij het respect voor zijn vader en de politieke omstandigheden slechts als voorwendsel gebruikt had: maar dat hij uit begeerte om te heersen de oudgedienden met schenkingen aan zich gebonden had, dat hij al van jongs af aan en zonder ambt een leger op de been had gebracht, de legioenen van een consul had omgekocht, een goede verstandhouding met de partij van Pompeius had voorgewend.
[een consul: namelijk Marcus Antonius.]
[de partij van Pompeius: Senaat en Optimates.]

1.10.2. Mox ubi decreto patrum fasces et ius praetoris invaserit, caesis Hirtio et Pansa, sive hostis illos, seu Pansam venenum vulneri adfusum, sui milites Hirtium et machinator doli Caesar abstulerat, utriusque copias ocupavisse; extortum invito senatu consulatum, armaque quae in Antonium acceperit contra rem publicam versa; proscriptionem civium, divisiones agrorum ne ipsis quidem qui fecere laudatas.




1.10.2. Daarna had hij zich van de legers van Hirtius en Pansa meester gemaakt zodra hij via een decreet van de senaat in het bezit gekomen was van de fasces en de bevoegdheid van praetor. Eerst had hij Hirtius en Pansa uit de weg geruimd, hetzij de vijand met hen had afgerekend, hetzij Pansa vergif in een wond gespoten had gekregen en Hirtius door zijn eigen soldaten uit de weg was geruimd met Caesar als aanstichter van deze slinkse operatie. Tegen de zin van de senaat had hij een consulaat afgeperst en de wapens die hij verkregen had om tegen Antonius te vechten had hij aangewend tegen de staat. De vogelvrijverklaring van burgers en de verdeling van grondgebieden waren zelfs niet goed gepraat door degenen die het zelf ten uitvoer hadden gebracht.
[Hirtius en Pansa: A.Hirtius, vriend van C.Iulius Caesar, was consul in 43 v Chr en viel met zijn vriend Pansa in 43 in de slag bij Mutina tegen Antonius.]

1.10.3. Sane Cassii et Brutorum exitus paternis inimicitiis datos, quamquam fas sit privata odia publicis utilitatibus remittere: sed Pompeium imagine pacis, sed Lepidum specie amicitiae deceptos; post Antonium, Tarentino Brundisinoque foedere et nuptiis sororis inlectum, subdolae adfinitatis poenas morte exsolvisse.





1.10.3. Weliswaar konden de liquidatie van Cassius en de beide Brutussen toegeschreven worden aan hun vijandschap met zijn vader (hoewel het toch correct zou zijn persoonlijke grieven achter te stellen bij het belang van de staat): maar Pompeius was toch misleid door een verzoening die slechts in scene gezet was, Lepidus onder het mom van vriendschap; vervolgens had Antonius, verleid door de verdragen van Tarente en Brundisium en het huwelijk met zijn zuster voor zijn arglistige aanverwantschap met zijn leven moeten boeten.
[slechts in scene: nl. de schijnvrede van Misenum in 39 v Chr tussen Octavianus en Sextus Pompeius.]
[Lepidus: In het driemanschap Antonius - Octavianus - Lepidus boterde het nooit tussen Octavianus en Lepidus.]
[de verdragen van Tarente en Brundisium: Het verdrag van Tarente was van 37 v Chr, dat van Brundisium van 40 v Chr.]

1.10.4. Pacem sine dubio post haec, verum cruentam: Lollianas Varianasque clades, interfectos Romae Varrones, Egnatios, Iullos. 1.10.4. Ongetwijfeld heerste er daarna vrede, maar een bloedige: nederlagen van Lollius en Varus, te Rome executies van mannen als Varro, als Egnatius, als Iullus.

1.10.5. Nec domesticis abstinebatur: abducta Neroni uxor et consulti per ludibrium pontifices an concepto necdum edito partu rite nuberet; Q.Vitellii et Vedii Pollionis luxus; postremo Livia gravis in rem publicam mater, gravis domui Caesarum noverca.



1.10.5. Ook zijn huiselijk leven liet men niet onbesproken: van Nero was diens echtgenote afgetroggeld en met een cynische draai was aan de opperpriesters de vraag voorgelegd of hij wel een huwelijk mocht aangaan met een vrouw die zwanger was maar nog niet gebaard had; en dan de uitspattingen van Quintus Vitellius en Vedius Pollio; tenslotte: Livia, een spook als moeder voor de staat, maar ook als stiefmoeder voor de dynastie der Caesars.
[afgetroggeld: Tiberius Nero deed in 38 v Chr schijnbaar vrijwillig afstand aan Augustus van zijn toen twintigjarige vrouw Livia die toen zwanger was van Drusus.]

1.10.6. Nihil deorum honoribus relictum, cum se templis et effigie numinum per flamines et sacerdotes coli vellet.




1.10.6. Niets was aan exclusieve eerbewijzen voor de goden overgelaten, nu hij zich in tempels en met afbeeldingen van goden wilde laten vereren door speciale en algemene priesters.
[speciale: de z.g. 'flamines', priesters van een bepaalde godheid: er waren drie patricische (maiores): de flamen Dialis (van Iuppiter), de flamen Martialis (van Mars) en de flamen Quirinalis (van Romulus), en twaalf plebejische flamines (minores). In de keizertijd waren er bovendien nog flamines van de na hun dood vergode keizers.]
1.10.7. Ne Tiberium quidem caritate aut rei publicae cura successorem adscitum, sed, quoniam adrogantiam saevitiamque eius introspexerit, comparatione deterrima sibi gloriam quaesivisse. Etenim Augustus paucis ante annis, cum Tiberio tribuniciam potestatem a patribus rursum postularet, quamquam honora oratione, quaedam de habitu cultuque et institutis eius iecerat, quae velut excusando exprobraret.


1.10.7. Zelfs Tiberius had hij niet uit genegenheid of zorg voor het staatsbelang als zijn opvolger aangetrokken, maar, aangezien hij diens arrogantie en grimmigheid doorzien had, had hij roem voor zichzelf nagejaagd op grond van een uiterst verwerpelijke onderlinge vergelijking. Inderdaad had Augustus enkele jaren tevoren, toen hij aan de senaat opnieuw de tribunicische bevoegdheid voor Tiberius vroeg, in een weliswaar eervolle redevoering toch over zijn gedrag, levenswijze en gewoonten enkele opmerkingen gemaakt die onder het mom van een vergoelijking een verwijt inhielden.
[opnieuw: Tiberius kreeg de tribunicia potestas voor het eerst in 7 v Chr; voor de tweede maal in 4 n Chr - beide keren voor vijf jaar; voor de derde keer in 9 na Chr en toen voor het leven.]
1.10.8. Ceterum sepultura more perfecta templum et caelestes religiones decernuntur. 1.10.8. Overigens werden hem, nadat de begrafenis volgens gebruik had plaatsgevonden, een tempel en goddelijke verering toegekend.

Caput XI

Hoofdstuk 11

1.11.1. Versae inde ad Tiberium preces. Et ille varie disserebat de magnitudine imperii, sua modestia. Solam divi Augusti mentem tantae molis capacem: se in partem curarum ab illo vocatum experiendo didicisse quam arduum, quam subiectum fortunae regendi cuncta onus. Proinde in civitate tot inlustribus viris subnixa non ad unum omnia deferrent: plures facilius munia rei publicae sociatis laboribus exsecuturos. 1.11.1. Hierop richtte men zijn smeekbeden tot Tiberius. En hij sprak op omslachtige wijze over de enorme omvang van de heerschappij en zijn bescheiden capaciteiten. Alleen de geest van de goddelijke Augustus was opgewassen tegen een zo grote opgave: hijzelf had, toen hij eenmaal door hem tot deelname aan het bestuur geroepen was, door ervaring geleerd hoe een moeilijke en aan lotsgrillen onderworpen taak het besturen van alles vormde. Overigens mocht men niet in een staat, die geschraagd werd door zoveel voortreffelijke mannen alles afwentelen op de schouders van één man: meerderen zouden met groter gemak met vereende krachten de staatszaken ter hand kunnen nemen.
1.11.3. Plus in oratione tali dignitatis quam fidei erat; Tiberioque etiam in rebus quas non occuleret, seu natura sive adsuetudine, suspensa semper et obscura verba: tunc vero nitenti ut sensus suos penitus abderet in incertum et ambiguum magis implicabantur. 1.11.2. Een dergelijke toespraak was eerder imponerend dan geloofwaardig; en Tiberius was ook in aangelegenheden die geen geheimzinnigheid nodig hadden altijd een omsluierd en duister taalgebruik eigen, hetzij van nature hetzij door gewoonte: toen echter, toen hij er op uit was om zijn bedoelingen echt te verbergen, werden zijn gedachten nog meer in onduidelijkheid en dubbelzinnigheid verpakt.
1.11.3. At patres, quibus unus metus si intellegere viderentur, in questus lacrimas vota effundi; ad deos, ad effigiem Augusti, ad genua ipsius manus tendere, cum proferri libellum recitarique iussit. 1.11.3. Maar de senatoren, wier enige schrik hierin bestond dat zij dachten hem te begrijpen, putten zich uit in klachten, tranen en geloften; naar de goden, naar het beeld van Augustus, naar Tiberius' knieën strekten zij hun handen uit toen hij bevel gaf een boekje te voorschijn te halen en voor te lezen.
1.11.4. Opes publicae continebantur, quantum civium sociorumque in armis, quot classes, regna, provinciae, tributa aut vectigalia, et necessitates ac largitiones. Quae cuncta sua manu perscripserat Augustus addideratque consilium coercendi intra terminos imperii, incertum metu an per invidiam.

1.11.4. De openbare middelen stonden hierin opgesomd, hoeveel burgers en bondgenoten onder de wapens stonden, hoeveel vloten, vazalstaten, provincies, oorlogsschattingen of belastingen en de gedwongen en vrijwillige schenkingen. Dit alles had Augustus eigenhandig op papier gezet en hij had er het advies aan toegevoegd om het rijk beperkt te houden binnen de bestaande grenzen, waarbij het onzeker is of hij dit schreef uit vrees of afgunst.
[vazalstaten: zoals bijv. Iudea, Cilicië, Pontus, Cappadocië, Commagene, Thracië, Mauretanië etc.]

Caput XII

Hoofdstuk 12

1.12.1. Inter quae senatu ad infimas obtestationes procumbente, dixit forte Tiberius se, ut non toti rei publicae parem, ita quaecumque pars sibi mandaretur eius tutelam suscepturum.

1.12.1. Terwijl intussen de senaat afzakte tot de laagste smeekbeden, zei Tiberius terloops dat hij, ook al was hij dan niet opgewassen tegen het staatsbestuur als geheel, hij dan toch wel elk onderdeel op zich zou nemen dat aan hem toevertrouwd zou worden.
[elk onderdeel: die onderdelen waren: 1.het bestuur van Rome en Italië 2.het opperbevel over leger en vloot 3.het bestuur over de provincies.]
1.12.2. Tum Asinius Gallus: 'Interrogo', inquit, 'Caesar, quam partem rei publicae mandari tibi velis.' Perculsus inprovisa interrogatione paulum reticuit: dein collecto animo respondit nequaquam decorum pudori suo legere aliquid aut evitare ex eo cui in universum excusari mallet.
1.12.2. Toen vroeg Asinius Gallus: 'Ik vraag U, Caesar, welk onderdeel u zou willen dat u toevertrouwd zou worden'. Uit het veld geslagen door deze onverwachte vraag zweeg hij even: daarna antwoordde hij, toen hij zijn tegenwoordigheid van geest weer terug had, dat het geenszins paste bij zijn bescheidenheid om iets te kiezen of af te wijzen van datgene waarvan hij in zijn geheel liever verschoond wilde blijven.

1.12.3. Rursum Gallus (etenim vultu offensionem coniectaverat) non idcirco interrogatum ait, ut divideret quae separari nequirent sed ut sua confessione argueretur unum esse rei publicae corpus atque unius animo regendum. Addidit laudem de Augusto Tiberiumque ipsum victoriarum suarum quaeque in toga per tot annos egregie fecisset admonuit.

1.12.3. Hierop zei Gallus (hij had immers uit zijn gezichtsuitdrukking opgemaakt dat hij hem beledigd had) dat hij zijn vraag niet hierom gesteld had om te delen wat niet niet gedeeld kon worden maar om door zijn eigen uitspraak duidelijk gemaakt te krijgen dat het bestuursapparaat één samenhangend geheel vormde en dan ook door de inzichten van één man geleid moest worden. Hij voegde daaraan nog lofprijzingen toe aan het adres van Augustus en herinnerde Tiberius zelf aan zijn oorlogsoverwinningen en aan wat hij gedurende zoveel jaren voortreffelijk had gepresteerd.
1.12.4. Nec ideo iram eius lenivit, pridem invisus, tamquam ducta in matrimonium Vipsania M. Agrippae filia, quae quondam Tiberii uxor fuerat, plus quam civilia agitaret Pollionisque Asinii patris ferociam retineret.

1.12.4. Maar toch heeft hij daardoor zijn woede niet kunnen wegnemen, waar hij al lang gehaat bij hem was omdat hij (naar Tiberius' gevoel) door zijn huwelijk met Vipsania, de dochter van Marcus Agrippa, die voorheen de echtgenote van Tiberius was geweest, meer dan een burgerambitie koesterde en hij de grimmigheid van zijn vader had geërfd.
[zijn vader: Asinius Pollio.]

Caput XIII

Hoofdstuk 13

1.13.1. Post quae L. Arruntius haud multum discrepans a Galli oratione perinde offendit, quamquam Tiberio nulla vetus in Arruntium ira: sed divitem, promptum, artibus egregiis et pari fama publice, suspectabat. 1.13.1. Hierna schoffeerde Lucius Arruntius hem eveneens met een redevoering die niet veel verschilde van die van Gallus, ofschoon Tiberius geen oude wrok tegen Arruntius koesterde: maar hij wantrouwde hem omdat hij rijk was, slagvaardig, met een verfijnde cultuur en een reputatie bij de bevolking waarmee aan die kwaliteiten recht gedaan werd.
1.13.2. Quippe Augustus supremis sermonibus cum tractaret quinam adipisci principem locum suffecturi abnuerent aut inpares vellent vel idem possent cuperentque, M. Lepidum dixerat capacem sed aspernantem, Gallum Asinium avidum et minorem, L. Arruntium non indignum et si casus daretur ausurum.










1.13.2. Immers, Augustus had in zijn laatste gesprekken, toen hij besprak wie voldoende in hun mars zouden hebben om de plaats van princeps te bekleden maar het zouden afwijzen of het wel zouden willen zonder er tegen opgewassen te zijn of het zowel zouden willen als zouden ambiëren, gezegd dat Marcus Lepidus het kon maar niet wilde, Gallus Asinius er tuk op was maar te kort schoot en Lucius Arruntius die positie niet onwaardig was en het ook zou aandurven als hem de gelegenheid geboden zou worden.
[Marcus Lepidus: Marcus Aemilius Lepidus is een kleinzoon van Lucius Aemilius Paulus, zoon van Cornelia Scipio, schoonbroer van Augustus' kleindochter Vipsania Iulia Agrippina en vader van Aemilia Lepida. In 6 is hij consul samen met Lucius Arruntius. Hij wordt door Tacitus genoemd als een van de door Augustus in zijn laatste gesprekken aangeduide capaces imperii ('mogelijke opvolgers'). Van deze drie capaces imperii is hij de enige die een natuurlijke dood is gestorven in 33. Hij verdedigde Gnaius Calpurnius Piso bij diens proces over de vergiftiging van Germanicus. Hij is nadien nog gouverneur van Pannonia, Hispania Tarraconensis en Asia. Wanneer Tiberius hem in 21 het gouverneurschap over Africa aanbiedt, weigert hij het aanbod, omwille van zijn slechte gezondheid en kinderen.]
1.13.3. De prioribus consentitur, pro Arruntio quidam Cn. Pisonem tradidere; omnesque praeter Lepidum variis mox criminibus struente Tiberio circumventi sunt.


1.13.3. Over de eersten zijn de bronnen eensluidend maar in plaats van Arruntius hebben sommigen Gnaius Piso overgeleverd; en, op Lepidus na, zijn allen omgebracht op uiteenlopende beschuldigingen op aanstoken van Tiberius.
[uiteenlopende beschuldigingen: Gnaius Piso pleegde zelfmoord nadat hij ervan was beschuldigd Germanicus vergiftigd te hebben; - Asinius Gallus stierf de hongerdood als slachtoffer van Seianus; - Lucius Arruntius, verwikkeld in een proces van overspel, moest zich de aderen openen.]
1.13.4. Etiam Q. Haterius et Mamercus Scaurus suspicacem animum perstrinxere, Haterius cum dixisset 'Quo usque patieris, Caesar, non adesse caput rei publicae?' Scaurus quia dixerat spem esse ex eo non inritas fore senatus preces quod relationi consulum iure tribuniciae potestatis non intercessisset. In Haterium statim invectus est; Scaurum, cui inplacabilius irascebatur, silentio tramisit.


1.13.4. Ook Quintus Haterius en Mamercus Scaurus hebben zijn achterdochtige geest gekwetst, Haterius omdat hij gezegd had: 'Hoe lang nog zult ge, Caesar, dulden dat de staat geen hoofd heeft?'; Scaurus omdat hij gezegd had dat er hoop voortkwam dat de smeekbeden van de senaat niet tevergeefs zouden zijn omdat hij zich niet op grond van zijn tribunicische bevoegdheid had verzet tegen het voorstel van de consuls. Tegen Haterius is hij terstond uitgevaren; Scaurus, op wie hij onverzoenlijker gebeten was, heeft hij zwijgend voor paal laten staan.
[Quintus Haterius en Mamercus Scaurus: Haterius was een beroemd redenaar; Scaurus was ook een welsprekend man maar misbruikte zijn talent om zijn medeburgers te verraden.]

1.13.5. Fessusque clamore omnium, expostulatione singulorum flexit paulatim, non ut fateretur suscipi a se imperium, sed ut negare et rogari desineret.

1.13.5. Vermoeid door de acclamaties van allen en de aandrang van de afzonderlijke senatoren ging hij allengs overstag, niet in zoverre dat hij er voor uitkwam dat hij het oppergezag op zich nam, maar dat hij ophield het te ontkennen en zich te laten soebatten.
1.13.6. Constat Haterium, cum deprecandi causa Palatium introisset ambulantisque Tiberii genua advolveretur, prope a militibus interfectum quia Tiberius casu an manibus eius inpeditus prociderat. Neque tamen periculo talis viri mitigatus est, donec Haterius Augustam oraret eiusque curatissimis precibus protegeretur. 1.13.6. Het staat vast dat Haterius, toen hij het Palatium binnengegaan was om te smeken om verzoening en zich aan de knieën wierp van Tiberius die daar rondliep, bijna door soldaten gedood is omdat Tiberius toevallig, of gestruikeld over zijn handen, voorover gevallen was. En toch is Tiberius door het gevaar waarin een dergelijk man verkeerd had, niet milder gestemd geraakt, totdat Haterius een beroep deed op Augusta en hij door haar zeer dringende voorspraak beschermd werd.

Caput XIV

Hoofdstuk 14

1.14.1. Multa patrum et in Augustam adulatio. Alii parentem, alii matrem patriae appellandam, plerique ut nomini Caesaris adscriberetur 'Iuliae filius' censebant.

1.14.1. Overdadig was ook aan het adres van Augusta de vleierij van de senatoren. Sommigen waren oordeel dat zij de titel 'Levenschenkster' zou moeten krijgen, anderen weer die van 'Moeder des Vaderlands', de meerderheid dat aan de naam Caesar die van 'Zoon van Iulia' gehecht zou worden.
1.14.2. Ille moderandos feminarum honores dictitans eademque se temperantia usurum in iis quae sibi tribuerentur, ceterum anxius invidia et muliebre fastigium in deminutionem sui accipiens ne lictorem quidem ei decerni passus est aramque adoptionis et alia huiusce modi prohibuit.

1.14.2. Hij echter benadrukte dat eerbetuigingen aan vrouwen binnen de perken gehouden moesten worden en dat hij dezelfde matiging zou betrachten in die eerbewijzen die aan hem toebedeeld zouden worden; maar in feite was hij bezorgd uit afgunst en vatte hij de verheffing van deze vrouw op als een degradatie van hemzelf en duldde zodoende zelfs niet dat aan haar een lictor werd toegekend en hij heeft ook een altaar ter ere van de adoptie en andere uitingen van deze aard tegengehouden.
1.14.3. At Germanico Caesari proconsulare imperium petivit, missique legati qui deferrent, simul maestitiam eius ob excessum Augusti solarentur. Quo minus idem pro Druso postularetur, ea causa quod designatus consul Drusus praesensque erat.


1.14.3. Maar voor Germanicus Caesar heeft hij om de proconsulaire macht gevraagd en er zijn gezanten gestuurd om hem dit over te brengen en hem tegelijkertijd zijn medeleven te betuigen met het overlijden van Augustus. Dat ditzelfde niet ook voor Drusus werd gevraagd had deze reden dat Drusus al consul voor de volgende ambtstermijn was en ter plaatse aanwezig.
[aanwezig: Zodat hij als een van de eersten over zijn eigen promotie zou moeten stemmen, wat niet aanging.]

1.14.4. Candidatos praeturae duodecim nominavit, numerum ab Augusto traditum; et hortante senatu ut augeret, iure iurando obstrinxit se non excessurum. 1.14.4. Hij benoemde twaalf candidaten voor de praetuur, een aantal dat door Augustus was overgeleverd; en toen de senaat erop aandrong om het aantal te vergroten, zwoer hij dat hij dat aantal niet zou overschrijden.

Caput XV

Hoofdstuk 15

1.15.1. Tum primum e campo comitia ad patres translata sunt: nam ad eam diem, etsi potissima arbitrio principis, quaedam tamen studiis tribuum fiebant. Neque populus ademptum ius questus est nisi inani rumore, et senatus largitionibus ac precibus sordidis exsolutus libens tenuit, moderante Tiberio ne plures quam quattuor candidatos commendaret sine repulsa et ambitu designandos.






1.15.1. Toen is voor het eerst de volksvergadering van het Marsveld overgebracht naar de senaat: want tot op die dag gebeurden sommige zaken nog naar het goeddunken van de kiesdistrikten hoewel het oordeel van de princeps natuurlijk zwaar zijn invloed deed voelen. En het volk heeft zich niet beklaagd dat haar een recht ontnomen werd, behalve dan met wat loos gemor, en de senaat heeft, bevrijd van de last van schenkingen en smadelijk ronselen, daar maar al te graag aan vastgehouden terwijl Tiberius zich ertoe beperkte om niet meer dan vier candidaten voor te dragen die zonder weigering en lobbyen gekozen moesten worden.
[overgebracht naar de senaat: De 'Comitia' was de vergadering van het Romeinse volk, door de overheid bijeengeroepen, om belangrijke besluiten te nemen en overheidspersonen te benoemen. Zij werd gehouden op het Marsveld. Tiberius verplaatste deze besluitvorming naar de senaat waar hij zelf als eerste ('princeps') zijn mening gaf zodat het volk weinig meer in te brengen had en hij zelf des te meer.]
1.15.2. Inter quae tribuni plebei petivere ut proprio sumptu ederent ludos qui de nomine Augusti fastis additi Augustales vocarentur. Sed decreta pecunia ex aerario, utque per circum triumphali veste uterentur: curru vehi haud permissum. 1.15.2. In dezelfde tijd vroegen de volkstribunen om op eigen kosten spelen te mogen laten houden die dan, toegevoegd aan de kalender 'Augustales' zouden heten, afgeleid van de naam Augustus. Maar het geld hiervoor is toegewezen uit de schatkist en zij mochten in het circus gekleed gaan in triomfkleding: op een triomfwagen rijden is niet toegestaan.
1.15.3. Mox celebratio annua ad praetorem translata cui inter civis et peregrinos iurisdictio evenisset. 1.15.3. Al spoedig is deze jaarlijkse viering overgedragen aan die praetor, aan wie de rechtspraak tussen burgers en vreemdelingen ten deel viel.
Lees verder



TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE