Potjeslatijn

'Het Latijn dat op apothekerspotjes staat, keukenlatijn' is de omschrijving voor Potjeslatijn die men in Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse taal (1970) aantreft. Het lijkt in deze vorm een typisch Nederlandse uitdrukking waarvoor een directe parallel in de moderne talen ontbreekt. Die zijn er overigens wel voor het synonieme 'keukenlatijn'. Ook in het Woordenboek van de Nederlandse taal (1949) herleidt men de oorsprong van de term tot het Latijn op apothekerspotjes, waarbij deze nader gedefineerd wordt als 'slecht Latijn, abracadabra'. Ter illustratie worden er enkele negentiende-eeuwse teksten aangehaald.

Zo schreef een zekere Arend Fokke omstreeks 1800: 'Beide deze hier opgegevene recepten zullen we in onze moedertaal hieronder plaatsen en wel om twee gewigtige redenen. De eerste daarvan is dat niet elk het potjeslatijn magtig is, en evenwel gaarne weet, wat hij alzoo in zijn ligchaam slaat.'
Dat apothekerslatijn was voor een leek, en vaak ook voor iemand die redelijk met het Latijn overweg kon, een onbegrijpelijke vaktaal en de in het Latijn gestelde recepten met hun vele afkortingen maakten het er niet eenvoudiger op. Men stak graag de draak met het Latijn van de receptuur. Daarop wijst ook een ander citaat: 'Men is barbaars genoeg om 't Latijn hetwelk bij de Heeren Pharmacopen gebezigd werd, potjeslatijn te noemen.'
Een sprekend voorbeeld voor de betekenis 'slecht, barbaars Latijn' vinden we in de Camera obscura van Nicolaas Beets. Uit de terloopse manier waarop het woord hier gebruikt wordt mogen we afleiden dat het algemeen bekend was. 'Dat, zei Barend, is nou eigenlijk de effectieve mimosa nolus mi tangere! Hou op met je potjeslatijn! riep Kegge uit.' Noli me tangere: raak me niet aan (waarmee het plantje 'Kruidje-roer-mij-niet' aangeduid wordt, afkomstig uit Johannes 20, 17), is hier verhaspeld.
Potjeslatijn werd vroeger ook wel 'kremerlatijn' genoemd (zie: Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen door K ter Laan, 1951). Hij verklaart de term met 'onverstaanbare woorden' en vervolgt: 'De kremers waren ook rondreizende kooplieden te platten lande, de venters met galanterieën en ook met medicijnen. En op de flesjes en doosjes stonden de Latijnse onbegrijpelijke namen.'
Het Latijn dat in de recepten gehanteerd werd, was een taal met een specifieke maar wel heel beperkte woordenschat. Er bestond zelfs een aparte grammatica voor apothekers en hun assistenten. Direct valt hier op dat de voorbeelden allemaal anders zijn dan in de gangbare Latijnse grammatica's. Woorden als emplastrum (pleister) en gramma (gram) hebben hier bellum en corpus van hun plaats verdrongen. De vele afkortingen die op recepten gebruikelijk waren, versterkten het gevoel dat men met een soort geheimtaal te doen had. Tot de meest gebruikte behoorde p i m aan het slot van een spoedrecept (periculum in mora: uitstel is gevaarlijk).

Gerard Bartelink
Uit: Amphora. Mededelingen van de vereniging Vrienden van het Gymnasium voor gymnasiaal onderwijs in de ruimste zin.
Jaargang 24, nummer 3, juni 2005, pagina 23.

 

 

Keukenlatijn

In tegenstelling tot potjeslatijn komt de uitdrukking keukenlatijn wel in andere moderne talen voor: Küchenlateinisch, Latin de cuisine, kitchen-Latin, Latin de cocína. Al zou men zich kunnen voorstellen dat de uitdrukking in een van de moderne talen ontstaan en vandaar in andere talen overgegaan is, lijkt dit toch weinig waarschijnlijk. Het woord is namelijk al tamelijk oud. Dat het al in de zestiende eeuw bestond, kunnen we opmaken uit het Dictionarium Teutonico-Latinum van Kiliaan (1574), waarin Nederlandse woorden met Latijnse synoniemen verklaard worden. Het trefwoord 'Kokenlatijn' wordt daar met het Latijnse synoniem barbaries toegelicht: barbaars taalgebruik, dwz. slecht Latijn.

Wat zeggen de woordenboeken over de oorsprong van deze uitdrukking? In het Woordenboek der Nederlandsche Taal (1926) wordt ons uitgelegd dat keukenlatijn slecht en barbaars Latijn is. Daarop volgt - met een verwijzing naar het Deutsches Wörterbuch van Duden en de Franse dictionnaire van Littré - de opmerking: 'misschien ontleend aan 't vermorst Latijn der broederkoks in de kloosterkeuken'. Daarnaast laat men nog een tweede mogelijkhied open: 'ofwel, keuken duidt hier, als in vele andere samenstellingen, een mindere soort hoedanigheid aan, vgl. keukenduits, keukenfrans'.
Met een zeker voorbehoud wordt in de Franse dictionnaire van Littré de volgende verklaring gegeven: 'Men zegt dat de uitdrukking van de Jezuïeten stamt die gewoon waren hun leerlingen aan de bedienden alledaagse voorwerpen die ze nodig hadden, in het Latijn te laten vragen. Dezen hanteerden een 'keukenlatijn', dat alleen door de koksjongens begrepen werd.' Hier worden de Jezuïetenscholen waarschijnlijk genoemd, omdat ze de voornaamste vertegenwoordigers van het onderwijs in de Contra-Reformatietijd waren. Maar dat de uitdrukking al in het woordenboek van Kiliaan voorkomt, suggereert dat ze al ouder is.
Volgens Duden zou de uitdrukking 'keukenlatijn' gesmeed zijn door de vijftiende-eeuwse Italiaanse humanist Lorenze Valla (1407 - 1457), die een andere Italiaanse humanist G. F. Poggio Bracciolini (1380 - 1459) verweet dat hij zijn Latijn bij een kok geleerd had, en dat hij het grammaticaal-correcte Latijn stukmaakte, zoals die kok zijn potten brak.


Gerard Bartelink

Uit: Amphora. Mededelingen van de vereniging Vrienden van het Gymnasium voor gymnasiaal onderwijs in de ruimste zin.
Jaargang 24, nummer 4, augustus 2005, pagina 11.