[livius]
Het debat in den senaat
over Scipio´s oorlogsplan
Livius AUC XXVIII, 40 -
45
(Uit: Latijnse
geschiedschrijvers. Bloemlezing ... in nieuwe
vertaling ... door Dr. Jan van Gelder. Haarlem, 1952.
N.V. Drukkerij de Spaarnestad. Serie: Klassieke
Bibliotheek.)
In 205 wordt Scipio tot consul
gekozen. Hij ontwerpt het plan voor een invasie in
Afrika. Het debat hierover vindt men hierachter.
In 204 landt Scipio in Afrika. In 203 verlaat Hannibal
Italië. De beslissende slag vindt plaats bij Zama
in 202: Hannibal wordt verslagen en vlucht om
uitlevering te voorkomen.
De Carthagers verzoeken om vrede, welke hun wordt
toegestaan op de volgende voorwaarden:
1. zij moeten zich tot Afrika beperken;
2. gijzelaars uitleveren;
3. alle oorlogsschepen op tien na en alle olifanten
uitleveren;
4. tienduizend talenten betalen;
5. geen oorlog voeren zonder toestemming van de
Romeinen.
40 Toen werd de algemene situatie van den
staat behandeld; en welke legers men zou mobiliseren
en wat de operatiegebieden zouden zijn. Daar er onder
de mensen een gerucht ging dat Afrika als nieuw
operatiegebied, buiten de loting om, voor Publius
Scipio bestemd was, en hij er zelf, met geen gewonen
roem meer tevreden, openlijk voor uitkwam, dat hij tot
consul was gekozen niet alleen om den oorlog te
voeren, maar ook om er een eind aan te maken, en dat
dit slechts kon geschieden, als hij een leger naar
Afrika overbracht, en dat hij dit door het volk zou
proberen te bereiken, wanneer de senaat er zich tegen
verzette - daar deze actie nu den voornaamsten
senatoren geenszins beviel, maar de overigen zwegen
uit angst of gunstbejag, sprak Quintus Fabius Maximus,
op de vraag naar zijn mening, als volgt:
"Ik weet, mijne heren, dat velen uwer de mening zijn
toegedaan, dat wij vandaag spreken over een
aangelegenheid die in feite al beslist is, en dat hij
die over Afrika zijn inzicht naar voren brengt als
gold het hier een zaak die nog openstaat voor debat,
in de ruimte praat. Wat mij persoonlijk betreft
echter, begrijp ik in de eerste plaats niet goed, hoe
het al zo zeker zou kunnen zijn, dat de consul,
ongetwijfeld een moedig en energiek man, naar Afrika
vertrekt, ofschoon noch de senaat noch het volk dit
als operatiegebied voor het komende jaar heeft
aangewezen; en in de tweede plaats, wanneer het dan
wel zo zeker is, ligt de fout, dunkt mij, bij den
consul - die den senaat een rad voor ogen draait door
ons zogenaamd te raadplegen over iets, dat al beslist
is - en niet bij den senator, die eenvoudigweg, op
zijn beurt, de gestelde vraag, wat zijn mening is,
beantwoordt.
Wanneer ik het nu niet eens ben met die haast om naar
Afrika over te steken, zal ik mij - daarvan ben ik
overtuigd - blootstellen aan kritiek op twee punten:
ten eerste op die mij aangeboren voorzichtigheid, die
jongere mannen, wat mij betreft, vrees en gebrek aan
energie mogen noemen, zolang het mij maar voldoening
geeft, dat tot nu toe het beleid van anderen op het
eerste gezicht meer indruk maakte, mijn beleid
daarentegen in de praktijk het best voldeed; ten
tweede op wat men zal noemen mijn afgunst en een
poging om afbreuk te doen aan den dagelijks
toenemenden roem van onzen voortreffelijken consul.
Maar van elke verdenking in die richting kunnen toch
misschien al mijn levensloop en mijn karakter mij
vrijwaren, en verder de dictatuur en de vijf
consulaten die ik bekleedde en de roem dien ikzelf in
het staatsbestuur en bij de oorlogvoering zo rijkelijk
behaalde, dat ik op dit punt dichter bij
oververzadiging sta dan bij verlangen naar meer; en
mocht dit alles nog niet voldoende zijn, dan is daar
nog mijn leeftijd. Hoe kan ik immers wedijveren met
iemand die niet eens tot de generatie van mijn zoon
behoort? Toen ik nog dictator was en in het bezit van
al mijn krachten aan de opperste leiding deelnam,
hoorde niemand mij ook maar met een woord bij senaat
of volk protesteren tegen het feit - een feit volkomen
zonder precedent - dat de magister equitum die mij
critiseerde, een even groot gezag kreeg als ik: liever
door de werkelijkheid te laten spreken dan door zelf
iets te zeggen wilde ik bereiken, dat de man, dien
anderen naast mij plaatsten, weldra zelf mijn
meerderheid erkende. En zou ik dan nu, aan het eind
van mijn carrière, den strijd aanbinden en
wedijveren met een man in de kracht van zijn jaren?
Zeker om, vermoeid als ik ben van het leven alleen al,
laat staan van staats- en oorlogszaken, zelf in Afrika
te gaan vechten, als het hem geweigerd wordt! Met den
roem dien ik behaalde wil ik verder leven en sterven:
ik heb verhinderd, dat Hannibal overwon, opdat hij
door u, die nu jong en sterk zijt, ook overwonnen kon
wórden.
41 Wel mag ik dit van u eisen, Publius
Cornelius: het mij niet euvel te duiden, wanneer ik,
die zelf altijd het staatsbelang hoger schatte dan
mijn eigen reputatie, nu ook uw roem achterstel bij
het algemeen welzijn. Achterstel ...? ja, wanneer er
geen oorlog was in Italië of een vijand die zijn
overwinnaar geen eer aandeed, dán zou hij, die
u in Italië wilde vasthouden - ook al deed hij
het in het algemeen belang - den indruk kunnen wekken
u mét den oorlog ook tegelijkertijd den roem te
willen onthouden. Nu echter onze vijand Hannibal met
een leger, dat nog volkomen intact is, al veertien
jaar Italië beheerst, zult ge toch niet menen dat
het uw roem schaadt, Publius Cornelius, wanneer gij
als consul dien vijand, oorzaak van zoveel doden,
zoveel nederlagen, uit Italië verdrijft en
daarmee den eretitel verwerft dezen oorlog te hebben
beëindigd, zoals Gajus Lutatius den titel van
eindoverwinnaar in den vorigen Punischen oorlog
behaalde. Of lijkt u misschien Hamilcar een bekwamer
aanvoerder dan Hannibal, die oorlog gevaarlijker dan
deze, of die overwinning groter en schitterender dan
deze - mogen wij haar slechts onder uw consulair
commando behalen! - ongetwijfeld worden zal? Zoudt ge
liever de man willen zijn die Hamilcar verjoeg van
Drepanum en de Eryx, dan hij, die de Carthagers en
Hannibal uit Italië verdreef?
Let op uw eigen positie; misschien koestert ge liever
een verworven roem dan dat ge op nieuwen hoopt: maar
ge kúnt u niet tevredenstellen met de eer
Spanje te hebben bevrijd en u die van
Italië´s bevrijding laten ontgaan!
Nog altijd is Hannibal een vijand, dien men meer zal
schijnen te vrezen dan gering te schatten, als men
elders gaat vechten. Gord u daartoe dus aan! En in
plaats van langs die omwegen, die ge in uw hoofd hebt,
"dat Hannibal u wel achterna zal komen als gij in
Afrika zijt", moet ge veeleer linea recta van hier den
strijd dáárheen brengen, waar Hannibal
zich bevindt, als gij werkelijk streeft naar den
erepalm van eindoverwinnaar.
Dit is trouwens ook de natuurlijke volgorde: eerst uw
eigen gebied beveiligen, dan vreemd gebied aanvallen.
Laat er vrede in Italië zijn, voordat er oorlog
is in Afrika; bevrijd ons van angst, aleer gijzelf
anderen angst gaat aanjagen. Als beide prestaties
onder uw commando geleverd kunnen worden, welnu,
verover dan daar Carthago, nadat ge hier Hannibal hebt
overwonnen; als één dezer overwinningen
aan nieuwe consuls moet worden overgelaten, dan zal
die op Hannibal groter, schitterender en met name de
oorzaak van die op Carthago zijn. Want hoe zal het nu
gaan? Behalve dat de schatkist twee ver van elkaar
opererende legers, in Italië en in Afrika, niet
kan betalen, behalve dat er niets overblijft om de
vloten op zee te houden en regelmatig alles wat nodig
is te leveren - behalve dit, mijne heren - ziet niet
iedereen wat een risico wij lopen? Publius Licinius
zal in Italië, Publius Scipio in Afrika vechten -
en dan? - als nu eens - wat de goden mogen verhoeden
en ik nauwelijks durf zeggen, maar wat gebeurd is kan
weer gebeuren - als nu eens een overwinnende Hannibal
op Rome afkomt, zullen wij dán pas u, mijnheer
de consul, uit Afrika ontbieden, zoals destijds
Quintus Fulvius van Capua?
Bovendien: ook in Afrika strijdt Mars aan beide
zijden. Uw eigen familie zij u tot voorbeeld: uw vader
en uw oom, binnen dertig dagen met een groot deel van
hun legers gesneuveld daar, waar zij door de meest
succesvolle operaties te land en ter zee den naam van
het Romeinse volk en van uw geslacht bij vreemde
volken beroemd hadden gemaakt. Ik zou aan een dag niet
genoeg hebben, als ik de enorme rampen wilde opsommen
die koningen en opperbevelhebbers over zichzelf en hun
legers brachten door roekeloze expedities naar
overzeese vijandelijke gebieden. De Atheners, toch een
zeer verstandig volk, zonden op aandrang van een even
energieken als edelen jongeman, met verwaarlozing van
den oorlog in hun eigen gebied, een grote vloot naar
Sicilië: één zeeslag gaf de
bloeiende stad een klap, dien zij nooit meer te boven
kwam.
42 Maar ik hoef het niet zo ver en zo lang
geleden te zoeken; datzelfde Afrika van u en Marcus Atilius,
alom bekend voorbeeld van succes en échec,
kunnen ons tot lering zijn.
Waarachtig, Publius Cornelius, wanneer gij vanuit zee
Afrika ziet, zal het u voorkomen, dat uw Spanje maar
een spelletje was. Alles immers zal verschillend zijn.
Over een veilige zee langs de kust van Italië en
Gallië gevaren, landde u in Emporiae, een
bevriende stad; na uw soldaten ontscheept te hebben,
voerde u ze door onbedreigd gebied naar bondgenoten
van het Romeinse volk, de stad Tarraco; van Tarraco
ging uw marsroute verder langs Romeinse posten; in de
buurt van de Ebro vondt ge de legers van uw vader en
uw oom: zij waren, na het verlies van hun
bevelhebbers, juist door de ellende nog hardnekkiger
geworden; hun commandant was de bekende Lucius
Marcius, zeer zeker op onregelmatige wijze en slechts
tijdelijk door de soldaten gekozen, maar toch een man
wie het alleen aan adel en officiële promotie
ontbrak, en geenszins aan krijgskunde, om de gelijke
te zijn van welken roemrijken opperbevelhebber ook;
zonder enige stoornis werd toen Carthago aangevallen,
daar geen der drie Punische legers hun bondgenoten te
hulp kwam. Overigens wil ik ook dit alles niet
kleineren; men kan het echter in geen enkel opzicht
vergelijken met een oorlog in Afrika, waar geen haven
openstaat voor onze vloot, geen veilig gebied is, geen
bondgenootschappelijke stad, geen bevriende koning,
nergens plaats om te staan of voort te gaan. Of
vertrouwt ge Syphax soms en de
Numidiërs?
Laat één keer genoeg zijn; niet altijd
heeft roekeloosheid geluk, en het bedrog tracht in
kleinigheden vertrouwen te winnen om dan, als het de
moeite waard is, een des te voordeliger slag te slaan.
Ook uw vader en uw oom werden pas slachtoffers van de
wapens hunner vijanden, nadat zij het geworden waren
van het bedrog hunner Celtiberische vrienden. En
gijzelf hebt minder te duchten gehad van Mago en
Hasdrubal, de vijandelijke aanvoerders, dan van
Indibilis en Mandonius in wier onderwerping gij
vertrouwen stelde. Hebt ge niet muiterij van uw eigen
soldaten ondervonden en durft ge dan bouwen op
Numidiërs? Zowel Syphax als Masinissa willen
liever dat zijzelf de macht in Afrika hebben dan de
Carthagers, maar zij verkiezen de Carthagers boven
ieder ander. Nu verbitteren hen onderlinge wedijver en
alle mogelijke oorzaken van strijd, omdat zij geen
vrees koesteren voor een vreemde macht; laat hun eens
Romeinse wapens zien en een leger dat van elders komt:
onmiddellijk zullen zij samenwerken als om een
gemeenschappelijken brand te blussen. En ook diezelfde
Carthagers hebben Spanje niet zó verdedigd als
zij hun stadsmuren zullen verdedigen, de tempels
hunner goden, hun altaren en haardsteden, wanneer een
ontstelde echtgenote hen naar het gevecht begeleidt en
zij hun kleine kinderen op straat tegenkomen.
Hoe moet het echter gaan als de Carthagers in
vertrouwen op de eensgezindheid van Afrika, de trouw
der bondgenootschappelijke koningen, de muren van hun
stad - zodra ze Italië beroofd zien van de
bescherming die gij en uw leger bieden - óf
zelf een nieuw leger daarheen zenden, óf Mago
bevelen zich met Hannibal te verbinden? Men weet toch
dat hij, van de Balearen overgestoken, reeds met zijn
vloot langs de kust van de Ligurische Alpen kruist!
Dan zullen wij immers nog eens diezelfde verschrikking
beleven van kort geleden, toen Hasdrubal over de Alpen
Italië binnenviel; want gij, meneer, die nu niet
alleen Carthago maar ook heel Afrika met uw leger gaat
afsluiten, liet hem uit uw handen naar Italië
ontglippen. "Maar hij was door mij verslagen," zult ge
zeggen; des te meer spijt het mij - en minstens
evenveel voor u als voor den staat - dat men een
verslagene naar Italië liet ontkomen. Maar goed:
neem stilzwijgend aan, dat wij alle successen van u en
de legers van het Romeinse volk toeschrijven aan uw
beleid, allen tegenslag wijten aan de wisselvalligheid
van den oorlog en aan het lot - hoe voortreffelijker
gij zijt, met des te meer aandrang trachten Rome en
geheel Italië zo´n voortreffelijken
beschermer voor zich te behouden.
Ook gijzelf kunt u niet ontveinzen, dat waar Hannibal
is, de laatste burcht ligt dien wij moeten nemen;
beweert ge niet, dat uw overtocht naar Afrika tot doel
heeft Hannibal daarheen te trekken? Hetzij dus hier,
hetzij daar: met Hannibal krijgt ge te maken. En dan
vraag ik u toch: waar zult ge sterker zijn, in Afrika,
op uzelf alleen aangewezen, of hier met uw eigen leger
en dat van uw collega samen? Kan zelfs het zo recente
voorbeeld van de consuls Claudius en Livius u niet
leren, hoe ´n groot verschil dat maakt? En wat
Hannibal betreft: zal hij sterker zijn in bewapening
en mannen in dien uithoek van Bruttium, al lang elke
hulp ontberend uit zijn vaderstad, óf dicht bij
Carthago met heel Afrika tot bondgenoot? Wat is dat
eigenlijk voor een idee van u om bij voorkeur daar de
beslissing te zoeken, waar uw troepen gehalveerd zijn
en die van den vijand veel groter? Ga eens na, hoe
geheel anders uw vader handelde. Toen hij als consul
naar Spanje vertrokken was, keerde hij uit zijn
ambtsgebied naar Italië terug om front te bieden
aan Hannibal, wanneer deze van de Alpen afdaalde; gij
maakt u gereed om, terwijl Hannibal in Italië
zit, dat Italië te verlaten, niet omdat het
nuttig is voor den staat, maar omdat gij het voor
uzelf prachtig en roemrijk vindt, juist zoals toen
gij, zonder te denken aan uw taak en uw leger, door
geen wet, door geen senaatsbesluit daartoe gerechtigd,
als hoogste bevelhebber van het Romeinse volk, het lot
van den staat en de hoogheid van zijn gezag, die toen
vertegenwoordigd werden door uw persoon, toevertrouwde
aan twee schepen.
Zo is mijn conclusie: dat Publius Cornelius voor den
staat en voor ons, niet voor zichzelf tot consul is
gekozen; en dat de legers gemobiliseerd zijn tot
bescherming van Rome en Italië, niet om door
trotse consuls, als waren zij koningen, naar eigen
goeddunken ovr land en zee te worden gevoerd."
43 Door zijn rede, die geheel was
aangepast aan de heersende stemming, maar vooral ook
door zijn persoonlijk overwicht en de reputatie van
zijn inzicht maakte Fabius indruk op een groot deel
van den senaat en vooral op de oudere leden; en toen
er nu meer het beleid van den ouden man dan het
eigenaardige idee van den jongen Scipio prezen, heeft
deze, naar men zegt, aldus gesproken:
"Reeds Quintus Fabius zelf, mijne heren, merkte in het
begin van zijn rede op, dat zijn opinie hem verdacht
zou kunnen maken van een poging mij te kleineren; nu
zou ik niet zozeer persoonlijk een dergelijk groot man
van die kleinzieligheid durven betichten, als wel te
berde willen brengen dat de schijn er van - misschien
komt het door de manier waarop hij zich uitdrukte,
misschien door iets anders - toch niet geheel is
weggenomen. Want om elke beschuldiging van afgunst te
ontzenuwen sprak hij in fiere bewoordingen van zijn
carrière en zijn krijgsroem; alsof ik van den
eerste den beste concurrentie moest duchten en niet
juist van een man die, omdat hij boven anderen
uitsteekt, niet wil dat ik hem evenaar: hiernaar te
streven immers ontken ik niet. En zichzelf stelde hij
voor als een grijsaard die met het leven heeft
afgedaan, terwijl hij mij nog jonger maakte dan zijn
zoon; alsof de roemzucht niet verder reikt dan het
menselijke leven en niet allermeest gevoelig is voor
verleden en toekomst. Met een werkelijk groot man,
daarvan ben ik overtuigd, is het zo gesteld, dat hij
zichzelf niet alleen met tijdgenoten maar met de
beroemdheden uit de hele geschiedenis vergelijkt. Ik
voor mij ontveins niet, Quintus Fabius, dat ik uw
glorierijke prestatie wil evenaren en zelfs - sta mij
toe het te zeggen - wil overtreffen, als ik kan. Nu
moet echter vooral uw innerlijke houding tegenover
mij, evenmin als de mijne tegenover hen die jonger
zijn dan ik, van geen onwil blijk geven ten opzichte
van een medeburger, die zich gaat ontplooien als onze
gelijke; want dit zou fataal zijn, niet alleen voor
hen die wij benijden, maar ook voor den staat, ja men
kan wel haast zeggen: voor de mensheid.
Hij heeft dan gesproken over het grote gevaar dat ik
zou lopen, als ik naar Afrika overstak, om den schijn
te wekken dat hij niet alleen voor den staat en het
leger, maar ook voor mij bezorgd is. Vanwaar die
plotselinge zorg voor mijn persoon? Toen mijn vader en
mijn oom gesneuveld waren, toen hun beide legers bijna
waren vernietigd, toen wij Spanje hadden verloren en
vier Carthaagse legers met vier opperbevelhebbers
alles met angst en wapengeweld beheersten, toen - hoe
men ook zocht - geen bevelhebber voor dien oorlog zich
aanbood, niemand het waagde zich candidaat te stellen
behalve ik, toen het Romeinse volk aan mij, een
jongmens van vierentwintig jaar, dat bevel opdroeg,
waarom - vraag ik u - sprak toen niemand met een woord
over mijn leeftijd, de kracht van den vijand, de
moeilijkheden van den strijd, de recente nederlagen
van mijn vader en van mijn oom? Is er nu in Afrika
iets ergers gebeurd dan toen in Spanje? Of zijn er nu
grotere legers in Afrika en meer en betere
commandanten dan er toen in Spanje waren? Of ligt het
meer voor de hand met de Carthagers in Spanje te
vechten dan in Afrika? Het is makkelijk om, nadat er
vier Carthaagse legers verslagen en verjaagd zijn,
nadat zoveel steden met geweld van wapenen zijn
veroverd, terwijl andere zich uit vrees overgaven,
nadat het hele gebied tot aan den Atlantischen Oceaan
toe is gepacificeerd, zoveel vorsten, zoveel woeste
stammen, nadat heel Spanje is bedwongen op een wijze
die nergens een spoor van oorlog meer overliet, mijn
prestaties te kleineren, even makkelijk, bij Hercules!
als om na mijn overwinning in Afrika diezelfde
moeilijkheden te kleineren, die nu, ten einde mij vast
te houden, worden opgeschroefd tot iets
verschrikkelijks.
Hij zegt, dat men geen toegang kan krijgen tot Afrika,
dat er geen havens openstaan; hij herinnert er aan,
dat Marcus Atilius in Afrika werd gevangengenomen,
alsof Marcus Atilius direct al bij zijn landing in
Afrika het hoofd stootte; hij schijnt niet meer te
weten dat voor dien ongelukkigen bevelhebber toch
Afrikaanse havens hebben opengestaan en dat hij in het
eerste jaar uitzonderlijk succesvol streed en, wat de
Carthaagse commandanten betreft, tot het einde toe
onoverwinnelijk bleef.
Met dat voorbeeld van u kunt ge me dus in het minst
niet afschrikken. Als die nederlaag in den huidigen
oorlog was geleden en niet in den vorigen, en onlangs
in plaats van veertig jaar voor dezen, waarom zou ik
dan bezwaarlijker naar Afrika kunnen oversteken waar
Regulus gevangen zat, dan naar Spanje waar de
scipionen waren gedood? Ik zou het niet dulden, dat de
Spartaan Xanthippus meer tot het geluk van Carthago
was geboren dan ik tot dat van mijn vaderstad en mijn
zelfvertrouwen zou groeien juist door het feit, dat er
zoveel afhangt van de voortreffelijkheid van
één man. Maar nu moeten wij ook nog over
de Atheners horen, die ondoordacht naar Sicilië
gingen met verwaarlozing van den oorlog in hun eigen
gebied; waarom echter - daar we blijkbaar tijd hebben
voor het vertellen van Griekse verhaaltjes - spreekt
ge dan niet over Agathocles: hij was koning van
Syracuse en toen Sicilië langen tijd geteisterd
werd door de oorlogshandelingen der Carthagers, stak
hij naar ditzelfde Afrika over en leidde zo den oorlog
terug naar zijn uitgangspunt?
44 Maar wat heb ik voorbeelden uit de
buitenlandse geschiedenis nodig om u onder het oog te
brengen, hoe belangrijk het is tegenover den vijand
het initiatief te nemen en zonder gevaar voor zichzelf
een ander den strijd op leven en dood aan te doen! Kan
er een duidelijker en inspirerender voorbeeld zijn dan
Hannibal? Het maakt een groot verschil of ge het
gebied van een ander verwoest of het uwe ziet
teisteren door brand en plundering; wie aanvalt heeft
meer zelfvertrouwen dan wie verdedigt; bovendien is
men bijzonder bang voor het onbekende: de sterke en
zwakke kanten van den vijand ziet men van nabij, zodra
men zijn gebied betreden heeft. Hannibal had niet
durven hopen, dat zoveel steden in Italië naar
hem zouden overlopen, als na den slag bij Cannae
overgelopen zijn; hoeveel minder kunnen de Carthagers
op wat ook maar in Afrika werkelijk rekenen, waar
onbetrouwbare bondgenoten staan onder lastige en
trotse meesters! Daar komt nog bij dat wij, toen onze
bondgenoten ons in den steek lieten, overeind bleven
door eigen kracht: onze Romeinse soldaten. De
Carthagers echter hebben geen burgerleger, maar
huurlingen, Afrikanen en Numidiërs, de
wispelturigste mensen ter wereld.
Als men híér maar met niets traineert:
dan zult ge tegelijkertijd horen dat ik overgestoken
ben, dat de strijd in Afrika is ontbrand, dat Hannibal
van hier weggaat en dat Carthago wordt belegerd.
Verwacht uit Afrika nog veelvuldiger goede berichten
dan ge uit Spanje placht te krijgen. Voor de
vervulling van die verwachting staan mij borg het
geluk van het Romeinse volk, de goden die getuigen
zijn van ´s vijands verdragsschennis, de
koningen Syphax en Masinissa, die ik zó
vertrouw, dat ik op alle ontrouw ben voorbereid. Veel
wat nu op een afstand nog niet blijkt, zal de oorlog
aan het licht brengen; ook dit is toch iets voor een
man en een aanvoerder: niet achter te blijven als het
geluk hem toelacht en van elke kans te profiteren. Ik
zal den tegenstander hebben, Quintus Fabius, dien ge
mij toedenkt: Hannibal; maar ik laat hem liever achter
mij aankomen dan dat hij mij vasthoudt; ik zal hem
dwingen te vechten in zijn eigen land en de prijs der
overwinning zal Carthago zijn, niet een paar
bouwvallige dorpjes in Bruttium.
Dan is er nog de beveiliging van Rome gedurende den
tijd dat ik oversteek, het leger in Afrika ontscheep,
opruk naar Carthago - is het niet haast beledigend,
Quintus Fabius, te veronderstellen, dat wat gij
presteerde toen de overwinnende Hannibal links en
rechts door Italië vloog, nu niet gepresteerd zou
kunnen worden door Publius Licinius, nadat Hannibal
zoveel klappen kreeg, dat hij bijna gebroken is? De
consul is een voortreffelijk man en alleen de
omstandigheid, dat hij als pontifex maximus bij geen
offers mag ontbreken, doet hem niet in aanmerking
komen voor zo´n verafgelegen operatiegebied.
Bij Hercules! - zelfs als de oorlog door mijn
strategie geen dag eerder zou eindigen, is het nog van
belang voor de waardigheid van het Romeinse volk, voor
ons prestige bij koningen en vreemde volkeren, te
laten zien, dat wij de energie hebben niet alleen om
Italië te verdedigen, maar ook om Afrika aan te
vallen. Laat men toch niet algemeen den indruk
krijgen, dat geen Romeins generaal durft, wat Hannibal
durfde; dat in den eersten Punischen oorlog, toen het
om Sicilië ging, Afrika zo menigmaal het
strijdtoneel was van onze legers en vloten, terwijl
het thans van geen oorlog weet, nu er om Italië
wordt gevochten. Gun het reeds zo lang geteisterde
Italië eindelijk eens rust; moge Afrika op zijn
beurt met brand en verwoesting kennismaken; beter kan
een Romeins kamp voor de poorten van Carthago liggen,
dan dat wij voor den tweeden keer van onze muren den
vijandelijken wal zien; laat in Afrika het slotbedrijf
van den oorlog zich afspelen; paniek, vlucht,
verwoesting van akkers, afvalligheid van bondgenoten
en de verdere verschrikkingen van den oorlog, die
gedurende veertien jaren óns bestormden, mogen
thans daarheen worden afgewend!
Dit zij dan genoeg met betrekking tot de algemene
situatie, de voorgenomen oorlogstaak en de
commando´s waarover het gaat. Mijn rede zou te
lang duren en voor u niet meer van belang zijn, mijne
heren, als ik, in navolging van de manier waarop
Quintus Fabius mijn prestaties in Spanje neerhaalde,
daar tegenin zijn roem ging kleineren om den mijnen op
te vijzelen.
Beide dingen zal ik nalaten, mijne heren, en op die
wijze ten minste in zelfdiscipline en gematigdheid van
taal als jongmens een oud man mijn meerderheid doen
gevoelen. Zo heb ik geleefd en gewerkt, dat ik
stilzwijgend meer dan tevreden ben met de mening, die
gij uzelf spontaan omtrent mij hebt gevormd."
45 Scipio werd met weinig sympathie
aangehoord, omdat het bekend geworden was, dat hij,
als de senaat hem Afrika niet toewees, onmiddellijk de
zaak voor het volk zou brengen. Derhalve vroeg Quintus
Fulvius, die viermaal consul en censor geweest was,
aan den consul om openlijk in den senaat te verklaren,
of hij de beslissing omtrent de ambtsgebieden aan de
senatoren overliet en zich dan aan hun beslissing zou
houden, of dat hij van plan was zich tot het volk te
wenden.
Toen Scipio antwoordde dat hij zich door het
staatsbelang zou laten leiden, sprak Fulvius: "Ik wist
van tevoren wel wat gij op mijn vraag zoudt antwoorden
en van plan zijt te doen. Gij steekt het immers niet
onder stoelen of banken, dat ge meer de stemming van
den senaat peilt dan ons raadpleegt: voor het geval
wij u niet direct uw zin geven, hebt ge al een
wetsvoorstel gereed. Ik weiger dus mij uit te spreken,
daar de consul zich toch niet aan mijn voorstel zal
houden, wanneer het een meerderheid behaalt. Tribunen
van het volk, ik eis, dat gij mij bijstaat."
Daarop ontstond een debat, daar het volgens den consul
niet aanging, dat de tribunen door hun intercessie een
senator, die op regelmatige wijze naar zijn mening
werd gevraagd, beletten te antwoorden. De tribunen
besloten aldus: "Als de consul de beslissing inzake de
ambtsgebieden aan den senaat overlaat, moet ook aan
die beslissing worden vastgehouden en wij zullen niet
dulden dat hierover een wetsvoorstel aan het volk
wordt gedaan; als hij de beslissing niet aan den
senaat overlaat, zullen wij ieder, die over deze
aangelegenheid weigert zijn mening te zeggen,
bijstaan."
De consul vroeg een dag uitstel om zijn collega te
raadplegen; den volgenden dag verklaarde hij de
beslissing aan den senaat over te laten. De
commando´s werden toen als volgt verleend: aan
den enen consul Sicilië en de dertig
oorlogsschepen waarover Gajus Servilius het vorige
jaar bevel had gevoerd, met verlof om naar Afrika over
te steken, als hij dit in het belang van den staat
achtte; aan den anderen consul Bruttium en de oorlog
met Hannibal, met het leger dat hij verkoos van de
twee, die daar stonden.
|