DE BIJEN

Purpureosque metunt flores et flumina libant. (Vergilius)

De donk're bijen brommen om de korven
waar bij de schuur de oude linde staat, -
ik denk aan de arbeid in de korf geborgen,
het langzaam groeien van de honingraat.

En wéér op deze plek - als zóveel dagen -
bestormt mij plotseling een overvloed
van beelden, zó in lichtglans toegedragen,
dat overstelpt ik de ogen sluiten moet.

Uren - terwijl de zoekende gedachten
zich allengs tot verbinding schikken gaan, -
de dag verstrijkt, het zwermen der bevrachte
gonzende dieren houdt gestadig aan.

Tot de avond invalt en ik neergebogen
mij dankend op de rijke dag bezin;
doordringend komt een zoemen langs gevlogen,
een late bij keert nog ter korve in.

 


 

Ida Gerhardt.

Uit: Verzamelde gedichten.
Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1980.