GANYMEDES

Toen hij voor 't eerst de beker in moest schenken,
Naakt en berooid nog na zijn arendsvlucht,
Verwarden hem van meet af aan de wenken
Der oud're dienaren, en zeer beducht

Hun lang gewende dienstbaarheid te krenken,
Boog hij zich onder die denkbeeld'ge tucht,
Niet wetende wat van hun blik te denken
En van dat voortgefluisterde gerucht:

Wie was hier schoon? Wie zou hier de eerste zijn?
Wie was de jong'ling die door God geschaakt was?
De zaal gonsde ervan. Hij bracht de wijn,

Beefde en morste, en zag de borstelbrauwen
Van vader Zeus zich spiedende vernauwen,
En bloosde, en schaamde zich omdat hij naakt was.



Simon Vestdijk (1898-1971)
Uit: Gestelsche liederen (1949)