Caesar

De slag bij Pharsalus
(Caesar, De Bello Civili III, 90 - 104)

(Uit: Latijnse geschiedschrijvers. Bloemlezing uit de werken van Sallustius, Caesar, Livius en Tacitus in nieuwe vertaling ... door Dr. Jan van Gelder.
Haarlem, 1952. N.V. Drukkerij De Spaarnestad. Klassieke Bibliotheek.)

 

Onmiddellijk na het uitbreken van de vijandelijkheden vertrok Pompejus uit Italië naar het Oosten. Dit was militair verstandig gezien: in het Oosten had hij al zijn relaties en werd hij als een god vereerd. Bij Pharsalus in Thessalië kwam het tot den beslissenden slag (Juni 48). Caesar beschikte over tweeëntwintigduizend man infanterie en duizend ruiters; Pompejus over meer dan tweemaal zoveel infanterie en zevenduizend ruiters.

90 In de gebruikelijke toespraak voor den slag spoorde Caesar zijn soldaten aan en deed nog eens goed uitkomen, wat hij altijd voor hen gedaan had, speciaal echter bracht hij naar voren, hoe hij geijverd had voor het behoud van den vrede: de soldaten konden dat zelf getuigen. Wat al besprekingen had hij niet laten houden door Vatinius, wat al onderhandelingen had hij niet gevoerd met Scipio bij monde van Aulus Clodius, welk een pressie had hij niet bij Oricum uitgeoefend op Libo om parlementairen te zenden! Nooit was het zijn bedoeling geweest het bloed van zijn soldaten voor zijn eigen belangen te vergieten of den staat van een van zijn legers te beroven. Na deze woorden riepen de soldaten, die vol geestdrift en strijdlust waren, om het bevel tot den aanval; zo liet Caesar het signaal geven.

91 Een van de veteranen, die zich in Caesar´s leger bevonden, was Gajus Crastinus, een bijzonder dapper man, die het jaar tevoren den rang van primipilus had bekleed in het tiende legioen. Toen het signaal gegeven was, riep hij uit: "Soldaten, die in mijn manipel hebt gediend, volgt mij en vecht voor uw commandant, zoals ge altijd gewoon waart. Dit is ons laatste gevecht: als wij dit achter den rug hebben, zal Caesar zijn waardigheid herkrijgen en wij onze vrijheid." En omziend naar Caesar voegde hij er aan toe: "Generaal, misschien zie je me niet meer levend terug, maar bedanken zul je me vandaag in ieder geval." Bij deze woorden snelde hij uit den rechtervleugel naar voren en ongeveer honderdtwintig man van de keurtroepen volgden hem op den voet.

92 De ruimte tussen de beide linies was juist groot genoeg voor een stormaanval der twee legers. Maar Pompejus had zijn troepen bevolen, zonder hun positie op te geven Caesar´s aanval af te wachten en zijn linie zich te laten ontbinden. Het verhaal ging, dat hij dat deed op aanraden van Gajus Triarius, met het idee om bij die eerste charge de stootkracht van Caesar´s troepen te breken, lacunes in hun linie te scheppen en zo, zelf in formatie, op den gedesorganiseerden vijand een aanval te doen. Verder verwachtte hij, dat de speren minder kwaad zouden doen wanneer zijn soldaten op hun plaats bleven dan wanneer zij op den hagel van lansen inliepen. Bovendien hoopte hij, dat Caesar´s soldaten, doordat ze nu, hardlopende, den dubbelen afstand moesten afleggen, buiten adem en uitgeput zouden raken.
Ik voor mij beschouw dit als een misrekening van Pompejus, want zekere agressieve neigingen zijn ieder mens aangeboren en die worden door de concentratie op het gevecht geactiveerd. Deze moeten door een commandant aangewakkerd en niet onderdrukt worden. Niet voor niets is het een oeroude gewoonte, dat van alle kanten de trompetsignalen klinken en de soldaten tezamen een geweldig krijgsgeschreeuw aanheffen: men beoogde hiermee niet alleen den vijand schrik aan te jagen, maar evenzeer de eigen troepen aan te vuren.

93 Onze soldaten echter, die op het signaal met gevelde lansen hun ren begonnen, bemerkten al gauw, dat de soldaten van Pompejus geen contracharge uitvoerden en, ervaren als zij waren en geschoold in vorige gevechten, hielden zij uit zichzelf in en bleven ongeveer halverwege de tussenruimte staan om niet uitgeput te zijn bij het bereiken van het doel. Na enkele ogenblikken hervatten zij toen den stormloop en wierpen hun speren, waarna ze, zoals Caesar hun had opgedragen, onmiddellijk de zwaarden trokken. Maar ook Pompejus´ soldaten wisten wat vechten was. Niet alleen doorstonden zij den hagel van speren, maar zij vingen den stoot der legioenen op zonder dat hun gelederen in verwarring raakten en, na hun speren geworpen te hebben, grepen ze naar de zwaarden. Op hetzelfde ogenblik voerden de ruiters van Pompejus´ linkervleugel af een massale charge uit - zo was hun bevolen - en het volledige contingent boogschutters stroomde naar voren. Voor dien aanval moest onze ruiterij onder prijsgave van enig terrein terugtrekken. Pompejus´ ruiters vatten hierdoor moed voor nog heftiger aanvallen: zij begonnen zich in eskadronformatie te ontplooien en onze strijdkrachten aan de onbeschermde zijde om te trekken.
Toen Caesar dit bemerkte, gaf hij aan de vierde linie, die hij uit zes cohorten had geformeerd, het afgesproken teken. Die stormden naar voren en voerden in aanvalsformatie zo´n verwoede charge uit op Pompejus´ ruiters, dat geen van hen standhield. Zonder uitzondering maakten zij rechtsomkeert en gaven niet alleen hun positie prijs maar namen meteen in wilde haast de vlucht naar de hoogste heuvels. Na hun aftocht zijn alle boogschutters en slingeraars, die ongedekt en zonder bescherming achterbleven, gedood. Met dezelfde onstuimigheid hebben de cohorten den linkervleugel van Pompejus (ofschoon de vijanden zelfs toen nog weerstand bleven bieden en hun formatie handhaafden) omsingeld en hen van achteren aangevallen.

94 Op hetzelfde moment gaf Caesar het signaal voor den stormloop aan zijn derde linie, die tot op dat moment nog niet in den strijd betrokken was en haar positie niet verlaten had. Toen de soldaten van Pompejus die verse en ongedeerde strijdkrachten voor zich zagen in plaats van de vermoeide troepen en zij tegelijk door anderen in den rug werden aangegrepen, moesten ze den weerstand opgeven en sloegen zij als één man op de vlucht.
Caesar had zich zeker niet vergist, toen hij in zijn toespraak tot de soldaten zei, dat de victorie zou beginnen bij de cohorten, die hij in vierde linie had gesteld om Pompejus´ ruiterij aan te vallen. Zij waren het namelijk die eerst de ruiterij afsloegen, zij ook, die de boogschutters en slingeraars in de pan hakten, zij tenslotte hadden Pompejus´ linie aan den linkerkant omsingeld en gaven den eersten stoot tot de vlucht.
Pompejus nu, die zijn ruiterij verslagen en de troepen, waarop hij het meest vertrouwde, in paniek zag, verloor ook zijn vertrouwen in de anderen, verliet het slagveld en reed te paard regelrecht naar de legerplaats. Daar riep hij tegen de centurionen, die hij op wacht had gezet bij de porta praetoria, luid, zodat de soldaten het goed konden horen: "Bescherm de legerplaats en verdedig haar energiek, als er iets mocht gebeuren. Ik ga zelf de andere poorten langs en zorg wel voor het moreel van de bezetting." Na deze woorden ging hij naar zijn hoofdkwartier in afwachting van den afloop, schoon hij alle hoop had opgegeven.

95 Toen Pompejus´ mannen zich na hun vlucht binnen den wal verdrongen, beval Caesar, die hun geen tijd wilde geven om zich van de paniek te herstellen, zijn soldaten om de gunstige kans aan te grijpen en de legerplaats te bestormen. Ofschoon afgemat door de gloeiende hitte (want het gevecht had tot den middag geduurd) waren zij toch tot elke onderneming bereid en gehoorzaamden het bevel.
De legerplaats werd met grote energie verdedigd door de cohorten, die daar ter bewaking waren achtergelaten, maar nog veel hartstochtelijker door de Thraciërs en andere vreemde hulptroepen. Want de soldaten, die er in volslagen paniek en doodvermoeid na den slag hun toevlucht hadden gezocht, dachten meer aan verder vluchten dan aan het verdedigen van het kamp. De mannen op den wal echter konden evenmin erg lang standhouden tegen den hagel van speren, maar verlieten, overdekt met wonden, hun post; onmiddellijk daarop zijn zij allen, onder leiding van centurionen en militaire tribunen, gevlucht naar den hoogsten kam van de heuvels, die tot aan de legerplaats doorliepen.

96 In Pompejus´ legerplaats werden berceau´s aangetroffen, een ware tentoonstelling van zilveren serviesgoed en soldatententen met een vloerbedekking van verse graszoden. Het verblijf van Lucius Lentulus en sommige anderen was zelfs bedekt met klimop en zo waren er nog meer tekenen van overdreven weelde en vast vertrouwen op de overwinning, waardoor men de indruk kreeg, dat zij geen moment bang geweest waren voor den afloop van dien dag, anders zouden ze zich niet hebben bekommerd om onnodig comfort. En die mensen verweten Caesar´s arme, veelbeproefde leger overdaad, terwijl het zelfs aan het allernoodzakelijkste altijd gebrek geleden had!
Toen onze troepen al binnen de wallen waren, sprong Pompejus op een paard, rukte zich de onderscheidingstekenen van generaal van de borst en stromde de porta decumana uit: in wilde vaart reed hij regelrecht naasr Larisa. Ook daar bleef hij echter niet, maar vervolgde zijn weg met dezelfde snelheid. Den gehelen nacht reed hij door met enige volgelingen, die hij op de vlucht ontmoette, en zo bereikte hij in gezelschap van dertig ruiters de zee. Daar scheepte hij zich in op een korenschuit en het verhaal gaat, dat hij zich telkens beklaagde over zijn teleurgestelde verwachtingen, omdat hij zich als het ware verraden voelde door hen, van wie hij de overwinning verwacht had en die het eerst op de vlucht gegaan waren.

97 Eenmaal meester van de legerplaats, drong Caesar er bij de soldaten op aan toch vooral niet uit zorg om buit de gelegenheid om hun taak te voltooien te laten voorbijgaan. Toen hij dit bereikt had, begon hij een aarden wal om den berg heen te leggen. Pompejus´ mannen verlieten toen en bloc den top (want omdat er geen water was, hadden zij niet veel vertrouwen in hun positie daar) en begonnen zich over de hoogten in de richting van Larisa terug te trekken. Caesar, dit bemerkende, verdeelde zijn troepen. Een deel daarvan liet hij in de legerplaats van Pompejus blijven, een ander deel stuurde hij terug naar zijn eigen legerplaats en met vier legioenen trok hij zelf langs een gemakkelijker weg den vijand tegemoet. Na zes mijl afgelegd te hebben, stelde hij zijn slaglinie op. Toen zij dit zagen, hielden Pompejus´ mannen op een heuveltop halt. Aan den voet van dezen heuvel stroomde een rivier. Ofschoon onze soldaten door de ononderbroken inspanning van den langen dag uitgeput waren en de nacht reeds inviel, lieten zij zich toch door Caesar´s bemoedigende woorden aanzetten om door een dam de hoogte van de rivier af te snijden, zodat de mannen van Pompejus niet bij nacht water konden halen.
Toen dit werk voltooid was, zond de vijand een deputatie en begon te onderhandelen over overgave. Enkele leden van den senatorenstand, die zich bij hen gevoegd hadden, zochten ´s nachts hun heil in de vlucht.

98 Bij het aanbreken van den dag liet Caesar alle troepen, die op den heuveltop lagen, naar de vlakte afdalen en de wapens afleggen. Dit deden zij zonder protest, terwijl zij zich met uitgespreide armen ter aarde wierpen en wenend om genade smeekten. Caesar echter deed hen opstaan en sprak enkele bemoedigende woorden over zijn bekende humaniteit om hen gerust te stellen. Allen werden gespaard en hij drukte zijn soldaten op het hart zich niet aan hen te vergrijpen en hun bezit ongemoeid te laten. Na deze voorzorgsmaatregelen beval hij andere legioenen uit de legerplaats zich bij hem te voegen en liet die, welke hij meegenomen had, op hun beurt rust nemen en teruggaan naar de legerplaats. Dienzelfden dag nog kwam hij in Larisa aan.

99 In dezen slag verloor Caesar nauwelijks tweehonderd soldaten, maar ongeveer dertig voortreffelijke centurio´s. Ook Crastinus, over wien ik hierboven gesproken heb, sneuvelde na een heldhaftigen strijd door een zwaardhouw midden in het gezicht. En wat hij gezegd had vóór den aanvang van het gevecht kwam uit, want Caesar was van oordeel, dat Crastinus´ moed op unieke wijze had uitgeblonken en betuigde, dat hij hem groten dank verschuldigd was.
Voor het leger van Pompejus schatte men de verliezen op ongeveer vijftienduizend man, maar meer dan vierentwintigduizend capituleerden (want ook de cohorten, aan wie de bewaking van de steunpunten was opgedragen, gaven zich aan Sulla over) en bovendien zochten velen nog een toevlucht in de nabuurstaten. Honderdtachtig veldtekenen en negen adelaars werden Caesar na den slag gebracht. Lucius Domitius, die van de legerplaats uit de bergen in gevlucht was, raakte uitgeput door vermoeidheid en werd door ruiters gedood. ( ... )

102 Caesar achtte het, met terzijdestelling van alles, in de allereerste plaats noodzakelijk Pompejus te achtervolgen waarheen hij ook gevlucht mocht zijn, om hem te verhinderen weer nieuwe troepen te verzamelen en den oorlog te hervatten. Dagelijks legde hij met de ruiterij een zo groot mogelijken afstand af en liet een legioen in langzamer tempo achterna komen.
In Amphipolis was een bulletin aangeslagen met het bevel van Pompejus, dat alle jonge mannen van die provincie, Grieken zowel als Romeinse burgers, moesten opkomen om den krijgseed af te leggen. Men kon echter niet uitmaken, of Pompejus dit edict had uitgevaardigd om zijn vervolgers op een dwaalspoor te leiden (op die manier zou jij zo lang mogelijk zijn plan om verder weg te vluchten verborgen kunnen houden) of dat hij probeerde met nieuwe lichtingen, als niemand hem hinderde, Macedonië in handen te houden.
Pompejus zelf bleef er een nacht voor anker liggen, liet de vrienden, die hij in Amphipolis had, bij zich komen en vroeg geld op voor zijn noodzakelijke uitgaven. Toen hij hoorde, dat Caesar in aantocht was, nam hij de wijk en bereikte na enkele dagen Mytilene. Daar had hij twee dagen oponthoud door het slechte weer; vervolgens, na nog enkele lichte vaartuigjes aan zijn vloot te hebben toegevoegd, vertrok hij naar Cilicië en verder naar Cyprus. Op dit eiland hoorde hij, dat, bij eenparig besluit, de inwoners van Antiochië en de Romeinse burgers, die daar handel dreven, de wapens hadden opgenomen om hem den toegang te ontzeggen. Ook hadden zij boden gezonden om de aanhangers van Pompejus (die, naar men zei, naar naburige streken gevlucht waren) te waarschuwen, dat zij niet naar Antiochië moesten komen: als ze het toch deden, zou het hun het leven kunnen kosten. Hetzelfde was Lucius Lentulus, die het jaar tevoren consul was geweest, alsook een oud-consul, Publius Lentulus, benevens enige anderen overkomen op Rhodos. Dezen wilden zich namelijk op hun vlucht bij Pompejus voegen, maar toen zij het eiland bereikt hadden, werd hun de toegang tot stad en haven ontzegd en kregen zij het bevel de plaats te verlaten. Hierop moesten zij wel tegen hun bedoeling wegvaren. Caesar´s komst begon reeds tot die steden door te dringen.

103 Toen Pompejus dit te weten kwam, liet hij zijn plan om naar Syrië te gaan, varen. Hij nam het geld van de belastingsyndicaten en leende ook nog van bepaalde particulieren. Bovendien laadde hij een grote hoeveelheid kopergeld voor soldij in benevens tweeduizend gewapende mannen (een deel daarvan had hij geselecteerd uit de slaven van de belastingsyndicaten, anderen had hij gevorderd van de handelslui, die ze hem zelf als geschikt voor zijn doel hadden aangewezen) en ging naar Pelusium. Daar bevond zich toevallig koning Ptolemaeus, een kind nog, die met zijn talrijke troepen in een oorlog gewikkeld was tegen zijn zuster Cleopatra, die hij een paar maanden tevoren met behulp van zijn verwanten en aanhangers van den troon verdreven had. De legerplaats van Cleopatra was niet ver van de zijne.
Tot dezen wendde zich Pompejus - zich beroepend op de banden van vriendschap en gastvrijheid, die hem met zijn vader verenigd hadden - met het verzoek om toegelaten te worden in Alexandrië en, in zijn rampzaligen toestand, de bescherming te genieten van ´s konings macht.
Maar de gezanten van Pompejus begonnen, na het volbrengen van hun opdracht, al te openhartig te spreken met de soldaten van de koning: "Ze moesten Pompejus hun diensten aanbieden en niet neerzien op zijn ongunstige omstandigheden van het ogenblik."
Onder hen bevonden zich verscheidene soldaten, die tot Pompejus´ leger hadden behoord en die later in Syrië onder Gabinius´ bevel waren gekomen; deze had hen naar Alexandrië overgebracht, waar hij ze, na afloop van den oorlog, bij Ptolemaeus, den vader van den jongen koning, achterliet.

104 Toen deze pogingen van Pompejus´ gezanten bekend werden, hebben de vrienden van den koning, die zijn regenten waren omdat hij nog zo jong was, hun openlijk een welwillend antwoord gegeven en Pompejus uitgenodigd zijn opwachting bij den koning te maken: volgens hun latere verklaring hadden zij gevreesd, dat Pompejus - eenmaal het leger op zijn hand - Alexandrië en Egypte zou bezetten, maar mogelijk was het ook minachting voor zijn positie, die hen dreef, want vaak maakt het ongeluk van vrienden vijanden. In het geheim smeedden zij echter een ander plan: zij zonden Achillas, den praefectus regius, een man, die voor niets terugdeinsde, en den tribunus militum Lucius Septimius om Pompejus te doden. Dezen richtten zich met hartelijke woorden tot hem en daar hij Septimius enigszins kende, omdat deze in den zeeroversoorlog onder hem een centurie aangevoerd had, liet hij zich uit zijn schip lokken en stapte met een paar volgelingen in een klein bootje. Daar is hij door achillas en Septimius gedood. Ook Lucius Lentulus werd op bevel van den koning gevangengenomen en in de gevangenis omgebracht.

 

Dit levenseinde van Pompejus heeft op de Romeinen een overweldigenden indruk gemaakt en werd een standaardvoorbeeld van de wisselvalligheid van het menselijk lot. Virgilius zinspeelt er op, als hij beschrijft, hoe Priamus, de koning van Troje, na den val van zijn machtige stad, dood op het strand ligt:
... iacet ingens litore truncus
avulsumque umeris caput et sine nomine corpus.
"Een ontzaglijke romp ligt op het strand, een afgeslagen hoofd en een naamloos lichaam."
En de dichter Lucanus, die in een epos den slag bij Pharsalus beschrijft, vertelt hoe Pompejus´ stafchef, Cordus, hem heimelijk begraaft en op zijn graf een steen legt met het opschrift: HIER LIGT DE GROTE.
Dan vervolgt hij:
"Overhaaste hand, waarom legt gij een steen over den Grote en probeert ge zijn vrijen geest op te sluiten? Hij ligt over de gehele aarde, tot waar deze reikt aan den rondstromenden Oceanus. De Romeinse naam en heel Rome´s Imperium vormen de maat voor zijn graf."
"Maar," zo zegt Lucanus tenslotte, "dit graf zal uw roem, Pompejus, geen afbreuk doen: als gij begraven waart in tempels en goud, zoudt ge niet zo´n verheven dode zijn ... Eens zal het een voordeel blijken, dat hier geen hoog monument verrees uit zwaar marmer om van uw dood te getuigen bij latere geslachten. Een korte tijd: en dit zand is verwaaid, de steen vergaan, uw dood een legende. Dan komt die gelukkige tijd, waarin men de schouders zal ophalen, als iemand uw graf aanwijst; en onze nakomelingen zullen de Egyptenaren, wanneerr zij spreken over "het graf van den Grote", voor leugenaars houden, zoals wij het de Cretensers doen met hun "graf van Jupiter"."

 

 

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -